De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunsten en Wetenschappen.Smeedkunst van edele metalen.De bearbeiding van edele metalen is, in de 16e en 17e eeuw vooral, tot zulk eene kunsthoogte opgevoerd, dat van handwerk in de enge beteekenis van het woord haast geen sprake meer is. Zelfs door de goudsmeedkunst tot het gebied der kunstnijverheid te brengen doet men afbreuk aan eene kunstuiting welke in alle bescheidenheid zich heeft voorgedaan, maar den mannen, die het vak beoefenden, tot kunstenaars heeft gestempeld. Door niets kan men zoozeer tot het besef der groote kunstwaarde geraken van de beroemde gouden en zilveren voortbrengselen van vroegere eeuwen, dan door de werken te doorloopen, die als monographieën hun lof verkondigen. Kan men veel reizen, en daardoor de voornaamste musea bezoeken, dan is men in de gelegenheid om tal van die voorwerpen te bewonderen, maar de huiszittende mist dat geluk, en hij kan alleen op de hoogte worden gebracht door de werken, waaraan de kunstvoorwerpen van de goud- en zilversmeedkunst het aanzijn hebben gegeven, en dan nog moeten de illustraties den tekst aanschouwelijk maken. Zoo heeft Professor Dr. Richard Graul, de directeur van het museum van kunstnijverheid te Leipzig, een werk ondernomen, dat een volledig overzicht biedt van de oude Leipziger goudsmidskunst, waaronder gebracht zijn de voorwerpen in 't bezit van kunstverzamelaars in de stad Leipzig. Aanleiding tot dit werk gaf eene in het jaar 1907 gehouden tentoonstelling in die stad, waaruit bleek, dat zij op veel meer goed werk harer goudsmeden kon bogen, dan men aanvankelijk had gedacht. Het werk geeft ook de kunst der Leipziger goudsmeden, hun werken en meesterteekens, waarvoor de stedelijke archieven de bron was, en de stedelijke archivaris Professor Dr. Gustav Wustmann de zegsman. Om een denkbeeld te geven van de vele werken, welke op het gebied der goudsmeedkunst licht verspreiden, noemen we enkele, welke evenzeer de bijzondere aandacht vragen. Van Von Czihak voor Pruisen, van Hintze voor Breslau, van Pollack voor de ‘klassischantieke Goldschmiedearbeiten’, van Paul Flindt, van Aug. Demmin, van Odobesco, enz., doch zulk een dorre opsomming is allerminst aanlokkelijk, waarom we liever nog eens op een dier vele werken terugkomen. | |
‘Ludwigsburger’.De Keramische kunst begint te herleven. Delft gaf door de wedergeboorte van de ‘Porseleinen flesch’ den toon aan. Den Haag met ‘Rozenburg’ volgde, dan Gouda, en tal van andere steden! Deze herleving van een tak der kunstnijverheid, waardoor Delft beroemd werd, komt de kunsthistorie der Keramiek ten goede. Telkens en telkens worden nieuwe werken over de Keramische kunst uitgegeven, en al heeft Henry Harvard voor ons land het veld vrijwel afgestroopt, toch blijft er voor de andere landen nog zooveel stof over, dat we nog niet Salomo's uitspraak: ‘van veel boeken maken komt geen einde’ behoeven te weerspreken. Leo Balet hield zich het laatst bezig met de Ludwigsburger porselein-manufactuur, voornamelijk in ‘Figurenplastik’. Stuttgart bezit eene uitgebreide verzameling, welke in twee hoofdgroepen te verdeelen zijn. Figuren uit de mythologie, en ‘Genres-zenen’, en daarna onderverdeeld kunnen worden naar hun modelleurs en hun stijl. | |
[pagina 76]
| |
Deze collectie nu is door Leo Balet geordend en in schrift en beeld weergegeven. Daar niet altijd merken en namen bekend waren, moest een critisch vergelijken aan een onmisbaren speurzin gepaard gaan, vooral ook ten opzichte van in denzelfden tijd parallel loopende porseleinen-figuren uit andere oorden, waardoor Balet den invloed kon volgen, welke andere porseleinfabrieken op het Ludwigsburger gehad heeft. Zijn werk is van het grootste belang, vooral door de afbeelding van 326 figuren, welke zoowel voor de geschiedenis van de porseleinsoort van groote waarde zijn, alsdat zij een blik geven in de kultuur uit den tijd, dat de Ludwigsburger-porselein-manufactuur bloeide en zich ontwikkelde. | |
Kunstnijverheid.Een tijd lang is zij dood geweest, maar thans is de wederopstanding nabij. Dat heeft een redelijke grond. Den tijd lang, dat de kunstnijverheid dood was zag men niet om naar hetgeen vroeger op dat gebied geschapen was; vroeger toen de kunst op haar hoogsten trap stond, en ieder kunstgevoel bezat, ten minste smaak en schoonheidsgevoel om zich te omringen, ook in het dagelijksche sleur-leven van voorwerpen, welke door den adem van den meester gewekt waren ten kunstleven. Juist dat niet omzien naar de vroegere uitstekende voorbeelden deed de kunstnijverheid den doodslaap slapen. Dat is anders geworden; dat is beter geworden, zij het ook, dat dit betere ontaard is in een modeziekte, welke, zoo niet getemperd, tot een tweeden dood kan leiden. In 't midden der 19e eeuw begon men te zien te genieten, te waardeeren de groote kunst, bewaard gebleven uit vorige eeuwen; men sloeg het oog op wat andere landen, zelfs de Oostersche volken, op het gebied van kunstnijverheid, - kunst en kunstnijverheid zijn verwanten van de beste soort, - hadden gepresteerd, en toen zag men den wansmaak, welke in onze huizen was binnengedrongen. In het verleden ligt de waarborg voor het heden, en daarom juichen we iedere poging toe, welke dient om de aandacht te wekken wat dat verleden ons heeft gebracht. Vooral voor de kunstnijverheid is dit hoog noodig, en daarom maken we gaarne melding van de Illustrirte Geschichte des Kunstgewerbes met 1100 afbeeldingen in den tekst, buiten en behalve de 200 meerendeels gekleurde platen. Ons oog moet zien; daartoe helpen de Musea mede; ons oog moet leeren zien en onderscheiden; dit kan ons een dergelijk geïllustreerd werk geven. Door aanschouwing moet men leeren, en die aanschouwing vinden we in het bovengenoemde boek, en zijne broederen. We bevelen niet één boek aan; er bestaan er verscheidene. We schreven deze regelen slechts om het nut er van aan te toonen. | |
Weef- en naaldkunst.Soms is het om jaloersch te zijn op het Buitenland, ware het niet, dat dankbaarheid voor alles wat het ons brengt, onze ontstemming wegneemt. Daar heb je nu bij voorbeeld, om maar eens een greep te doen, zoowat een tiental werken over een zeer speciaal onderwerp, welke in één adem genoemd kunnen worden, en waar tegenover wij niets kunnen stellen. We noemen de titels: Verneuil, Etoffes Japonaises, die Wiener Spitzenausstellung 1906, Sophie Davydoff, la dentelle Russe, Morgenländische Stoffe, Stickereien aus dem Orient, Figurale Persische Stoffe aus dem Zeitraum 1550-1650, Die Persischen Prachtstoffe im Schloss Rosenborg in Kopenhagen, Sammlungen aus dem Orient in der Allgemeinen Kunst- und Industrie-Ausstellung zu Stockholm 1897. We weten wel, dat de Kunst-Nijverheidsschool te Haarlem, die eerst zachten drang heeft uitgeoefend, later een stuwende kracht geworden is, om ook de Nederlandsche vrouw op te wekken den naaldarbeid en de kunstweverij te doen herleven, maar er kan immers geen sprake nog zijn van het in het licht doen verschijnen van zulke werken. Hoe veel tijd zal er nog heen gaan eer er geld genoeg bijeen is om ook aan het Buitenland te toonen dat wij wat kunnen. Maar hoeveel exemplaren zullen dan van zoo'n duur boek, want laag in prijs kan 't nu eenmaal niet zijn, verkocht worden? In ons land draait een dergelijke verkoop meerendeels om dezelfde personen. Enkele Musea hebben geld genoeg om te steunen, maar de meeste moeten er zich van onthouden. En dan nog de zoogenaamde recensie-exemplaren, die allicht door perslui in tweede hand worden verkocht. Och laten we ons maar aan het Buitenland houden. Nederland kan toch niet mede! | |
[pagina 77]
| |
Naaldwerk.Onder onze Musea in den lande is zeker het Kunst-Nijverheidsmuseum, te Haarlem, te noemen als het meest medewerkende om de kunstindustrie een stap verder te brengen. Meer nog dan eenig ander Museum, weet de directeur-conservator, niet alleen zijn school, maar ook zijn Museum een bijzonder reliëf te geven. Dit blijkt niet alleen uit de hoogst belangrijke verslagen van de verrichtingen der beide instellingen, maar ook voornamelijk door de speciaal-tentoonstellingen welke de Heer von Saher zoo dikwerf organiseert. Zoo is er thans, - misschien sedert eenigen tijd, - verschenen een werk, getiteld: ‘Moderne Kunst-Nadelarbeiten’, waarin afgebeeld zijn de voornaamste nommers der in de maanden November en December 1904 in het museum, te Haarlem, gehouden tentoonstelling ‘für Kunststickerei’. Wij zeggen deze woorden in het Duitsch, om duidelijk aan te toonen, dat deze bespreking geldt een Duitsch boekGa naar voetnoot1). Een min of meer gevleugeld woord zegt: Nederland is groot in 't kleine, maar te logenstraffen is het niet, dat het kleine Nederland al heel klein kan zijn, waar 't groote geboden was. Kon zulk een boek niet in Nederland verschenen zijn? Mejuffrouw Elisabeth M. Rogge schreef den tekst; de Heer von Saher de voorrede. Het is toch treurig, dat Nederland alleen wereldberoemd kan worden, indien het buitenland dit wil. Was er in Nederland voor zulk een werk geen uitgever te vinden? Kon de Nederlandsche regeering zoo'n Nederlandsche uitgave, met, desnoods een Duitsche vertaling van den Nederlandschen tekst, niet steunen of geheel bekostigen? Voor alles is er geld, maar om onze kunstnijverheid tot het volk te brengen wordt weinig of niets gedaan. Een opwekking daartoe te schrijven is vrijwel monnikkenwerk. We meenden het echter onze plicht te zijn, om er 't licht op te laten vallen. A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. Oud-Gemeente-archivaris. Den Haag. |