P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuis behooren.
B.K. - Ik dank U zeer voor Uw vriendelijk schrijven. 't Spijt me dat een ziekte U belette mij eerder te antwoorden. Daar ik intusschen van huis ben gegaan kan ik aan Uw verzoek Uw schetsje nog eens opnieuw door te willen lezen niet voldoen, want ik heb het niet hier. Echter herinner ik mij heel goed, hoe ik U reeds in die vorige correspondentie schreef, dat het stukje dáárom niet tot plaatsing is geschikt, omdat het niet boeit. Als men een zoo eenvoudig werkelijkheids-gegeven (dat geen verhaal is, maar slechts een feit) wil beschrijven zóó, dat het leesbaar en interessant is voor anderen, dan moet men, door een boeienden stijl en een boeiende inkleeding, van een onbeduidend gegeven een interessant geheel weten te maken. Begrijpt gij nu beter wat ik bedoel? Zooals gij ziet laat ik U niet lang wachten. Beterschap met Uw gezondheid.
Abonnée sinds haar 14de jaar. - Ik dank U hartelijk voor Uw mededeeling naar aanleiding van mijn noot in No. 1 van den nieuwen jaargang (van Juli l.l.) waarin ik schreef, onder aan een bespreking van het mooie boek van Raden Kartini, hoe ik nimmer heb gecorrespondeerd met haar. 't Doet mij zooveel genoegen van U te hooren, dat gij de Lelie steeds graag leest, en dat ook mijn romans erin U bevallen. Hartelijk dank voor Uw moeite. Zie de berichten in dit nummer.
Mevr. B. de J.v.d.W. te A. - Geachte mevrouw, naar aanleiding van Uw vraag of ik een thuis voor Uw hondje zou weten, verwijs ik U naar mijn verontwaardigde correspondentie aan Box (zie Lelie van 19 Juni No. 51). Ik schreef aan dat schepsel, dat háár min gedrag mij voor altijd heeft genezen van het ontmoedigend werk om bij mij geheel onbekende menschen ‘een goed thuis’ voor een dier te zoeken. Box heeft bewezen wat men op zulke ‘goede thuizen’ aan kan. Een mij-persoonlijk bekende dierenvriend, die een hond wil aannemen, weet ik niet op dit oogenblik en met onbekenden laat ik mij, na de ondervinding met Box (en na hetgeen ik reeds meermalen zijdens mij persoonlijk onbekende zóògenaamde ‘dierenvrienden’ ondervond) liever niet in. Gij zult de Lelie wel in handen krijgen, daar U hem ‘geregeld leest’; want ik antwoord niet particulier dan bij uitzondering.
Bello. - Ik heb U nog altijd te danken voor Uw lief schrijven van reeds lang geleden. - Gij schrijft daarin over Jezus, op een wijze, die èn de modernen èn de orthodoxen ter harte mochten nemen. En óók Uw verlangen met Kerstmis, naar een weinigje ‘Vrede op aarde’ waar het onderling gekibbel en geruzie geldt, deel ik volkomen. Ik houd niet van menschen die koud redeneeren; ik vind dat die bijna steeds egoïst zijn door die gemakkelijke leer van hen: Houdt je er liever buiten.
Ja, Benjamin is inderdaad aschkleurig; eigenlijk nog lichter. Zijn kop is wit, mooi geteekend, met aschkleurige ooren. Ook heeft hij een mooi wit borstje, dat ik zijn ‘overhemd’ pleeg te noemen. Hij is niet raszuiver, maar stamt wèl bepaald van een raszuiveren vader, en van een straathondjes-moeder. Dat kan men hem aanzien. En ik verzeker u dat die combinatie tot een snoes van een kereltje heeft geleid, ofschoon, wij, toen wij hem uit medelijden tot ons namen, vermoedden dat hij tot een monstertje van leelijkheid zou opgroeien, zoo mismaaktpotsierlijk-dikkoppig zag hij er toen uit. Ja, hij-òòk merkt 't dadelijk als je bedroefd bent. Hij wil dan steeds troosten, door elken traan weg te zoenen, en, daar ik-persoonlijk niet gauw huil, alleen maar stil en afgetrokken ben als mij iets hindert, merkt hij dit òòk evengoed op, en kijkt mij dan steeds aan met zijn heldere vragende oogen, die als zeggen: Kan ik je niet helpen.? Als ik dan doe of ik hem niet zie, stoot hij mij ten slotte zachtjes aan, en vleit zijn kop tegen mijn knie, met een aandoenlijke uitdrukking van trouw, als om te vertellen: Mij heb je toch tot je troost. - Hoe heerlijk schrijft gij over Uw eigen thuis, en over ècht geloof. Zeker, zulke ècht geloovigen zijn er. Maar die heb ik niet op het oog nietwaar, als ik het gehuichel, uit eigen belang, schilder van Haagsche orthodoxe en aristocratische kringen. Politiek, en gekruip om eerebaantjes worden er aangewend onder de vlag van het woord Christen. Hoe vindt gij b.v. dat staaltje dat ik meedeelde in de Lelie van de vorige week, van 17 Juli: Overzicht van de Week.? - Over Uw tegenwoordig thuis durf ik niets antwoorden uit vrees U te verraden. Maar ik mag U wèl feliciteeren dat gij het daar zoo prettig hebt, nietwaar? Hartelijk dank voor Uw brief.
G.W.G. - Voor Uw vriendelijke woorden van instemming dank ik U hartelijk. Het is prettig te lezen dat de Lelie bij U en de Uwen zooveel sympathie vindt. ‘Waarheid en oprechtheid maken U vijanden’ - schrijft gij - ‘maar ook véle vrienden.’ Inderdaad, in de jaren waarin ik de Lelie redigeer heb ik in dat opzicht niet te klagen. Ik wil U gaarne antwoorden op Uw vraag aangaande vrouwen-kiesrecht. Persoonlijk begeer ik voor mij 't kiesrecht niet, maar ik vind het, waar de positie der vrouw thans is zooals zij nu eenmaal is, in maatschappelijk opzicht, een groot onrecht haar het kiesrecht te onthouden, in alle die gevallen waarin zij een onafhankelijke betrekking bekleedt, of optreedt als hoofd van een gezin. M.i. spreekt het van zelf, uit een rechtvaardigheidsgevoel, dat men der onafhankelijke vrouw 't kiesrecht niet mag weigeren; echter ik herhaal, mij-persoonlijk laat het bereiken van het doel geheel onverschillig.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.