woord van aanbeveling mijnerzijds voor het goede doel, als gij het met Uw naam wilt onderteekenen inplaats van met een pseudoniem. Immers, waar ik noch U, noch de betrokken familie persoonlijk ken, vind ik het verplichtend dat gij-zelf U met Uw eigen naam waarborg stelt voor wat gij vraagt, namelijk medehulp en finantiëelen steun. Vindt gij-zelve dit niet met mij? Antwoordt mij s.v.p. omgaand.
Agnita. - Hartelijk dank voor Uw lief schrijven. Gij hebt dat stukje van mij: Waardeer wat gij hebt, van 19 Juni 11., gelezen en zijt toen zelve tot de conclusie gekomen dat gij ‘ondankbaar’ zijt. Mag ik U nu eens ronduit iets antwoorden op Uw verdere verzuchting, dat gij nochtans steeds weer tot de conclusie komt: ‘'t Leven is voor mij lang niet zoo mooi als het vroeger was’. Mijn antwoord is namelijk dit: Gij hebt het te goed gehad, lieve Agnita, te lang goed, en daardoor heeft het leven U verwend. En nu heeft het U eindelijk een gróót verdriet gedaan. En, in plaats van nu te zien op 't zeer, zeer vele wat U bleef, blijft gij maar steeds zuchten en klagen over dat ééne leed dat U is overkomen. Zeg eens zelve of ik daaraan geen gelijk heb? - Geloof mij, zij, die als ik, en zoo ken ik er velen, véél leed doormaakten, zij weten de vreugden van het leven veel beter te waardeeren, dan zij die door dat zelfde leven te lang zijn bedorven geworden. Vroeg of laat heeft ieder ons een kruis op zich te nemen. En, hoe jonger wij het leeren dragen, hoe williger onze schouders worden. Althans, zoo is het mij gegaan. Kunt gij U nu niet eens, in plaats van U in het verleden te verdiepen maar steeds, indenken een toekomst straks waarin b.v. Uw man wellicht U wordt ontnomen? Zoudt gij dan niet bitter U beklagen om de thans met onnoodige zuchten doorgebrachte uren? Zoudt gij hem niet duizend maal terugwenschen, en vóórtdurend verlangen hem te kunnen vergeven, van ganscher harte vergeven? Bedenk dat gij hem nu nog bezit. Hoe lang nog? Wie weet dat?
En dat Uw vertrouwen in hem weg is, dat begrijp ik, eerlijk gezegd, niet; omdat m.i. Uw man dat vertrouwen, door zijn vrijwillige bekentenis, dubbel en dwars verdient. Indien hij U had bedrogen achter Uw rug om, of gij hadt hem betrapt, dan zou ik mij Uw wantrouwen beter kunnen indenken. Maar nu hij U ruiterlijk, ongevraagd, zijn fout bekende, nu heeft hij juist daardoor getoond Uw vertrouwen ten volle waard te zijn, en een eerlijke loyale natuur te bezitten. En o Agnita-lief, wat draaft gij dóór, als gij zegt: ‘op het man-zijn kan men toch niet alles schuiven; men mag toch niet alle lusten botvieren’. Heb ik dat dan beweerd? Of heeft Uw man dat gedaan? Is het ‘alle lusten botvieren’, wanneer iemand éénmaal zich oogenblikkelijk vergeet? Bedenk toch eens welk een verschil dat maakt met voortdurend onzedelijk zijn in het geniep. Dat laatste noem ik: ‘alle lusten botvieren’. - 't Kan wel zijn dat Uw man U vroeg om te blijven, omdat hij tegen de ongezelligheid opzag, en niet omdat hij vreesde te zullen bezwijken voor de verzoeking. Maar die ongezelligheid kan hem ten slotte tot de verzoeking gebracht hebben, evengoed als menig man, wiens vrouw nooit thuis is, begint met voor de gezelligheid naar de societeit te gaan, en eindigt, onbewust, daardoor een ‘dronkaard’ te worden. Zoo'n voorbeeld, van een hoogstaand man, weet ik van nabij. - Gij schrijft naar aanleiding mijner correspondentie aan Chor, die mij over U schreef, dat gij ‘'t in haar eer getast zijn eener getrouwde vrouw, omdat haar man haar bedroog,’ evenals ik, niet het ergste vind, maar dat gij zoo lijdt, omdat hij U zoo tegenviel er door. Ziet gij, dat kan ik wèl begrijpen. Het is hard als iemand, dien men heel hoog stelt, iets doet wat ons ontzettend in hem teleurstelt. Maar, doen we dit niet allemaal, ieder op onze beurt, tegenvallen? En, als iemand nu ruiterlijk
schuld bekent, vrijwillig, wischt hij dan niet véél uit van de vlek die hij wierp op zijn karakter, door zijn begane fout? Mijn vriendin en ik houden zoo ontzettend veel van elkaar. Maar, gelooft gij niet dat zij en ik elkaar ook wel eens wat hebben te vergeven over en weer? Is dat niet 't zelfde in elke intieme verhouding, van vriendschap en van liefde? Hoe ouder ik word, hoe meer ik weet dat zij, die ik 't hoogst stel, toch óók dingen doen soms, die mij tegenvallen. Dat doe ik op mijn beurt immers ook wat hen betreft. Wie onzer is volmaakt? - Ja, dat geval van dien dominee E. heb ik gelezen in de couranten, en, gelijk gij zelf schrijft, 't heeft niets met 't Uwe te maken, goddank. Toch begrijp ik wel dat gij op dat oogenblik een vrij gesprek erover prettiger hadt gevonden dan een gedwongen stilzwijgen. Maar in dat opzicht zult gij U blijkbaar aan dat stilzwijgen moeten gewennen, juist omdat Uw man zichzelf schuldig voelt. - Wat gij tegen Uw gedachten moet doen, vraagt gij, aan 't slot. Gij moet U-zelf voorhouden, wat de wáárheid is, namelijk dat gij een beste, goede man hebt, die, volgens Uw eigen getuigenis, verbazend attent is voor U en Uw kind, en alles doet om 't U gezellig te maken, die van U houdt, en dien gij liefhebt. Als gij U-zelve al die onschatbare zegeningen vóórhoudt wanneer die pijnlijke gedachten komen over U, als gij dan tegelijk bedenkt hoe gauw de dood of ziekte al dat geluk kan veranderen in droefheid, en eindelijk, als gij Uw rijk lot vergelijkt met dat van duizenden en tienduizenden van getrouwde en ongetrouwde vrouwen om U heen, mij dunkt dan kunt gij niet anders dan glimlachen om Uw eigen zwaartillendheid en.... er U een beetje voor schamen, dat gij niet veel, veel dankbaarder zijt. - Och toe, ik vind het zoo jammer dat iemand, die zoo rijk is, haar groot geluk niet vasthoudt, met beide handen vasthoudt, en, in plaats daarvan, het
zóólang betast, en bevoelt, om dat ééne scheurtje er in, tot het stellig geheel en al breekt voorgoed. Waardeer wat gij hebt, beste Agnita, voor U geldt dat stukje van mij zeer zeker in de eerste plaats. Nogmaals hartelijk dank voor Uw schrijven en Uw vertrouwen in mij.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.