II. Helden?
Voor de zooveelste maal is er in Frankrijk weer een onderzeesche oorlogsboot vergaan, bij de manoeuvres, bemand met vijf-en-twintig jonge mannen, militairen van minderen rangen officieren. - - En, voor de zooveelste maal óók, trachten alle fransche bladen deze ramp, die, geheel noodeloos, 't leven kost aan vijf-en-twintig jonge en gezonde menschen, te overdonderen door een brallend geschreeuw over de ‘Helden, die voor 't vaderland zijn gestorven,’ enz. -
Er is namelijk altijd zoo iets als dergelijke phrasenmakerij noodig, om de domme massa te beletten in opstand te komen tegen het hun aangedane onrecht, onrecht dat hen dwingt de wapenen te voeren, om in oorlogstijd te worden vermoord ten pleziere van politieke en finantiëele knoeierijen, of in vredestijd te vallen als slachtoffers van onvoorzichtige, slecht-ingerichte manoeuvres.
Niet alleen in Frankrijk, in elk land, ook ten onzent, beijvert de pers zich daarom door dergelijk onwaar en onecht gescharrel met het woord ‘held’ het volk zand in de oogen te strooien, uit vrees dat het anders die eindelijk zal opendoen, om te zien tot welk een ellendig lot het is veroordeeld door het militairisme.
In wáárheid echter, neen, deze geheel toevallig, geheel onvoorbereid-gestorven mannen, die, toen zij des ochtends zich voor de manoeuvres opmaakten, geen flauw vermoeden hadden van gevaar, die, door een blind, nog niet opgehelderd toeval, in den dood zijn gedreven, zij verdienen geen oogenblik den naam van ‘held’, om de eenvoudige reden dat zij, weerloos en zonder van gevaar te weten, verradelijk zijn overvallen door den dood, dien zij niet konden vermoeden nabij te zijn. Er is geen twijfel aan, dat allen, hadden zij ook maar 'n flauw vermoeden gehad van wat hun boven het hoofd hing, allen zonder onderscheid, den dienst zouden hebben geweigerd (natuurlijk), want immers, hun nutteloos en noodeloos sterven had doel noch reden. Onbezorgd, niets vermoedend echter, zijn zij uitgetrokken, en hun einde heeft hen achterhaald niet bij 't verrichten van een zwaren plicht, waarvan zij zich 't doodsgevaar bewust waren, maar gedurende 't spelend manoeuvreeren, waarvan niemand kon vermoeden een noodlottigen afloop.
Nu die noodlottige afloop echter heeft plaats gehad tot aller ontzetting, nu begrijpt de pers dat het eenige middel om de overige aldus tot het militairisme gedwongenen te bedwelmen is, hen met leugens en kool te overstelpen over het ‘heldendom’ der gestorvenen. Zóó dom is de groote hoop dat zij zich daarvoor laat vangen, hoog daarmee vereerd is, met een flauw-vleierij-minister-toespraakje bij zoo'n gelegenheid, met een monumentje ter eere van de gevallen ‘helden’.
Een held echter is in waarheid een geheel ander iemand, is hij of zij die, met bewustheid, om een nobele reden, den dood trotseert, is b.v. de pleegzuster, die niet schroomt de vreeselijkheden van cholera of pest, en de arts, die haar daarbij terzijde staat. Een held