om telkens en telkens weer te stuiten op de ellende die wij aan speciaal Frankrijk te danken hebben gehad, veel meer dan aan Duitschland. In den tijd van Lodewijk den veertienden had de voorzaat van Koningin Wilhelmina, Willem van Oranje, de derde stadhouder, geen grooter vijand dan dezen zelfden Lodewijk den veertienden, wiens Versailles nu wordt vertoond aan Willem's nazaat Wilhelmina, door den dikken wijnkooper, aan wiens arm ze daar rondwandelt in dezelfde vertrekken, waar eens de door 't fransche volk zoo min behandelde, beklagenswaardige Marie Antoinette woonde. Wat gij omtrent het bezoek onzer Koningin zoo flink en verstandig schrijft in Uw brief, en zoo onomwonden en eerlijk tevens, ik zou het hier in de Lelie nog veel krasser willen herhalen. Want zoo is het. Nogmaals, ik was zoo onder den indruk van het slot van uw brief, - gelijk gij op een andere plaats zult zien - dat ik daardoor niet terstond inging op den aanhef ervan, maar eerst met het droevig slot begon. Houdt mij op de hoogte hoe die zaak afloopt. Dat wil ik zoo gaarne weten. En, moge zij Uw reisje niet al te zeer bederven! Hartelijk dank en hartelijk gegroet; dank ook voor Uw lieve woorden aan mijn jongens.
Mirza. - Uit het bovenstaande ziet gij dat ik, zeer tot mijn leedwezen, Uw brief niet eerder heb ontvangen, daar hij mij is opgezonden. 't Spijt mij ontzettend, daar ik anders terstond aan Uw verzoek voldaan had, en U ook bedankt zou hebben voor die alleraardigste kiekjes. Indien ik-zelve thuis was, zou ik U mijn eigen jaargangen gaarne ter leen willen afstaan. Maar nu zijn die ingepakt, en kan ik ze U niet zenden. Ik breng intusschen gaarne Uw vraag nogmaals onder de algemeene aandacht. Om Uw liefde tot de dieren ben ik U innig dankbaar. En Uw kalender-uitknipsel, dat gij mij, in verband daarmede, zendt, zal ik zeker een plaats geven in de Lelie. Nogmaals vriendelijk dank.
Box. - Ik ben zóó diep verontwaardigd over Uw brief, dat ik geen woorden genoeg kan vinden om U die uit te drukken, en U te zeggen dat ik U een harteloos schepsel vind, met al Uw zóógenaamde dierenliefde. Haal dan geen honden in huis, als gij er U na een jaar van afmaakt door te zeggen, dat zij U te veel kosten. En, wat ik 't ergst van alles vind, dat is Uw schijnheilige, aanstellerige brief aan mij, alsof gij eigenlijk heel veel houdt van 't arme beest, en U hartelijk interesseert voor hem, en voor dierenliefde in 't algemeen. Ik heb nog liever te doen met menschen die ronduit zeggen: ik houd niet van dieren, dan met zulke onware, onoprechte quasi-liefhebbers ervan als gij. Van de eersten weet men tenminste nog wat men eraan heeft, maar menschen als gij maken de verlaten dieren nog ongelukkiger dan zij reeds zijn, door ze eerst tot zich te nemen, en dan weer op straat te gooien. Opdat alle Lelie-lezers zullen vernemen hoe onverantwoordelijk gij hebt gehandeld, deel ik hier het heele geval nog eens openlijk mede.
Verleden jaar heeft eene dame, - die zich werkelijk interesseert voor verlaten honden, - een goed thuis gezocht, door middel van de Lelie, voor een ex-trekhond. Verscheidene aanbiedingen kwamen; het arme dier werd telkens ‘op zicht’ genomen, en telkens weer teruggebracht, omdat hij ‘te groot’ was of ‘te hard trok’ als men hem vasthield, of al dergelijke nonsens meer. (De hond was jong, gezond, lief, goed, maar was trekhond geweest, en kon, volgens de nieuwe wet, niet meer worden gebruikt; daarom wilde zijn baas hem gemakshalve afmaken, en ontfermde zich de bewuste dame over hem.) Wel, ik heb met die zaak een oneindig geschrijf heen en weer gehad, en bij die gelegenheid kunnen constateeren, voor de zooveelste maal, dat de meeste zoogenaamde dierenliefde bestaat in egoïsme, van probeeren voor niets een hond te krijgen. Bevalt die dan, om welke reden ook, niet, dan wordt hij meedoogenloos weer teruggestuurd. En dat heet dan dierenliefde! God betere het.
Eindelijk kwaamt gij uit den hoek, en de dame in quaestie schreef mij nog dienaangaande, hoe zij Uw verre woonplaats een groot bezwaar vond, omdat het arme dier zoo'n lange reis moest doen daardoor. Enfin, hij bracht die er goed af; gij schreeft mij een verrukten dankbrief, dat Box een engel was, een schat, weet ik niet al wat! Gij liet U tegelijk heel scherp uit over de menschen die niet van honden houden, in één woord, gij schreeft zóó, dat ik God dankte den armen, mijpersoonlijk geheel-onbekenden hond nu zoo goed onderdak te weten, en er U in gedachten hartelijk om liefhad.
En nu, na een jaar, nu schrijft gij mij, als gold het de gewoonste zaak ter wereld, dat Box nog steeds is (let wel Lelielezer,): ‘Een engel van een hond voor ieder, mensch en kind, en oneindig lief en aanhalig’, maar dat gij hem diens ondanks, en ondanks Uw beweren oneindig veel van hem te houden, toch maar mir nichts dir nichts wilt wegdoen aan den eersten den besten, per Lelie-aanbieding, omdat hij U te duur is, nu Uw broer met wien gij samen woondet, is getrouwd, en gij dus aan dezen eenige vergoeding moet betalen voor het eten dat hij krijgt, waar gij bij Uw schoonzuster en Uw broer inwoont. Dus, met andere woorden, om een paar gulden, die gij heel goed kunt uitsparen op Uw kleeding en op Uw eigen eten, jaagt gij een hond, dien gij eerst tot U hebt genomen, aan wien gij een verantwoording hebt nu, de straat op, - want dat doet gij immers als gij hem aan den eersten den besten onbekende aanbiedt En dan durft gij mij in-passant nog velletjes volschrijven om den lof Uwer dierenliefde te zingen, en U aan te stellen alsof gij houdt van Box.
Schaam U, harteloos schepsel. Al moest ik morgen bedelen, ik zou geen mijner honden wegdoen; ik zou mijn laatste stuk brood met hen deelen. Als men een dier tot zich neemt, dan heeft het even goed recht op ons verantwoordelijksheidbesef als een kind. Box ware beter af geweest, zoo gij hem verleden jaar aan zijn lot hadt overgelaten, dan nu gij hem, na een jaar van zich aan U gehecht hebben, van U stoot. Indien Uw broer trouwde in dat jaar, en daarom van U eenige vergoeding verlangt voor den hond die met U bij hem inwoont, dan kunt gij, die eene betrekking hebt óók nog, die vergoeding hem toch wel geven, als gij wilt. Ik herhaal,