Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuis behooren.
Agnita. - Natuurlijk herinner ik mij elk woord onzer vroegere correspondentie. En, wees ervan overtuigd, dat ik Uw stilzwijgen geen oogenblik heb toegeschreven aan ondank, maar er mij integendeel in verheugde, omdat ik het beschouwde als een bewijs, hoe Uw gemoedsrust was teruggekeerd. En nu zie ik met zooveel leedwezen, dat dit niet het geval is, en dat gij nog steeds lijdt onder 't geen eenmaal is geschied. Daarom antwoord ik U dan nu ook onmiddellijk, opdat gij Uw wensch, naar eenig antwoord van mij, terstond ziet bevredigd; want ik heb zoo'n diep medelijden met U. Zie eens, lieve Agnita, in de eerste plaats zou ik U een stelregel willen leeren, dien ik tot de mijne heb gemaakt, en die mij over o zoo veel moeilijkheden heeft heengeholpen: Tob nooit over wat is gebeurd, maar zet U er overheen, want, alle tobben en denken erover kan 't gebeurde niet ongeschied maken immers. - Ik bedoel natuurlijk dit niet, wanneer het geldt iets waaraan wij zelf schuld hebben, door een eigen karakterfout. Natuurlijk, hoe meer wij dan stilstaan bij 't gebeurde, en er over nadenken, hoe grooter de kans is, dat wij ons verbeteren. Maar ik bedoel, waar het geldt datgene wat anderen ons aandeden of wat buiten onze eigen schuld geschiedde. Hoe beslister wij ons-zelf dan voorhouden, dat alle terugdenken daaraan het toch niet meer kan ongedaan maken, hoe gemakkelijker wij het te boven komen. Toe, tracht eens U-zelve dat voor te houden. Uw man heeft nu eenmaal die fout begaan. Goed. Maar hij heeft U ridderlijk zijn schuld bekend. En hij heeft het er verder bij gelaten, en is tot U teruggekeerd. Zult gij niet veel gelukkiger zijn, zoo gij thans tracht hem te vergeven dóór te vergeten, inplaats van steeds opnieuw U-zelve af te vragen: Hoe kon hij dat doen? Hij hééft het nu eenmaal gedaan. Dat is nu eenmaal zoo. En, bedenk toch eens hoe veel verontschuldiging er voor hem was in Uw eigen
afwezigheid. En ook, hoe hij heeft erkend zijn ongelijk daarna. Heusch, ik vind dat hij in dit geval Uw achting zóó ten volle verdient, om zijn vrijwillige bekentenis, dat ik werkelijk niet begrijp, als gij van hem houdt, dat gij maar steeds blijft stilstaan bij zijn ongelijk, en niet bij Uw eigen. Want hij vroeg U immers om niet weg te gaan, hij voelde dus dat zijn zinnen zouden spreken, toch gingt gij uit egoïsme. Hebt gij dus niet wel degelijk zelve de éérste schuld? Een man is nu eenmaal een man. Gij, als getrouwde vrouw, weet dat toch evengoed en beter dan ik. M.i. verwart gij liefde en verliefdheid, of, liever gezegd, zinnelijkheid. Liefde kan m.i. heel goed bestaan, en toch kan er een zinnelijke afdwaling geschieden. Elkaar liefhebben sluit toch immers niet in wederzijdsche volmaaktheid. Uw man heeft jegens U een ontrouw begaan, maar hij bezweek in een moment van zinnelijke aandrift, omdat hij U-zelve niet bij zich had, en, toen hij U terugzag, toen bekende hij vrijwillig alles. Ik vind die handelwijze zijnerzijds een bewijs van liefde, van wezelijke liefde voor zijn rechtmatige vrouw. - En zeker, thuisblijven, enkel om dat te verhinderen, zou gaan gelijken op ‘politie-toezicht’, daaraan hebt gij gelijk. Maar, gij hebt mij indertijd geschreven, dat hij 't U zoo bepaaldelijk verzocht; dus, hij voelde zelf zijn eigen behoefte aan geslachtsgemeenschap. Gij wildet echter niet blijven. En gij hebt dus Uwerzijds m.i. Uw contract met hem gebroken, en het U-zelve te wijten, dat hij zich niet kon bedwingen. Als men 't eene wil, moet men 't andere óók willen. M.a.w. als men absolute trouw wil, moet men óók absoluut bereid zijn tot zich stéèds geven. 't Eene temperament is zooveel zinnelijker dan 't andere; dat van Uw man heeft hem beheerscht. Maar, ook dat moet liefde kunnen vergeven.
Althans, zoo voel ik het. Ik vind systematisch bedriegen iets om nooit te vergeven, maar een dergelijke plotselinge aandrift, die den man terstond berouwt, stel ik gelijk met welke andere fout ook. Wij hebben àlle onze fouten, wij-vrouwen óók. Bedenk dat nu óók eens. Gij schrijft, dat gij zoovele onvergetelijke oogenblikken met hem beleefde. Maar, lieve Agnita, is dat dan niet een geluk, voldoende om U de wolk, die er even over heen trok, te doen vergeten? 't Leven is voor niemand onzer gehéél zonneschijn. - ik ben zoo innig blij, dat gij mijn raad volgdet, en er nooit meer over spreekt. Vindt gij 't niet heel natuurlijk dat hij, na U zijn schuld bekend te hebben, liever nooit meer wordt herinnerd aan zijn fout, door die telkens te zien ophalen? Hij-ook zal zoo graag 't oude leven weer hervatten. Maar, hoe kan dat als hij telkens blootstaat aan een pijnlijke toespeling of vraag van U? Ziedaar m.i. de reden van zijn zwijgen. Ach toe, lieve Agnita, probeer eens U dat alles uit het hoofd te zetten; denk aan 't vele wat gij bezit. Weet gij, wat mij onlangs iemand zeide: ik vind het zulk een voorrecht in U, dat gij, in Uw eigen leven, steeds de lichtzijde zocht, en niet tobt over Uw slechte gezondheid, en altijd opgewekt zijt, als men U spreekt. Ik antwoordde haar: Dat komt, omdat de meeste menschen steeds stilstaan bij wat hen ontbreekt, niet bij wat hen gegeven is. Denk er nu eens over na hoevéél U is gegeven: een gelukkig huwelijk, een kind dat gij heel lief hebt, een goed uiterlijk, gunstige materieele omstandigheden. Daartegenover staat één oogenblikkelijke ontrouw van Uw man, die hem echter terstond berouwde. Vergelijk Uw lot nu eens met dat van duizenden en tienduizenden Uwer zusters. Vergelijk het mijnentwege met het mijne, die geen man, geen kind heb. En denk ook eens aan al de
ongelukkige huwelijken, aan al de verborgen ongelukkige liefdes, van ongetrouwde vrouwen, die nooit zijn beantwoord, aan al de kinderlooze echtgenooten, aan al de zieken en armen. O neen, Agnita, gij moogt niet zoo bedroefd schrijven. Gij moet integendeel dankbaar zijn, heel dankbaar. Ik ben zoo blij dat mijn correspondenties U hielpen, dat zij U verder brachten. Daarom schrijf ik ook terstond. Antwoordt mij dus spoedig.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.