De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 802]
| |
ten zeerste waarschuwen tegen ongemotiveerde opdrijving van indische tractementen en gaan hierin geheel accoord met de meening van het kamerlid Bogaardt, die onlangs op dit streven de attentie vestigde van den Minister van Koloniën. De vergelijking die de heer de Groot maakt met advocaten gaat geheel mank; dit zijn geen ambtenaren, maar personen, wier inkomsten geheel afhangt van hun bekwaamheid; zijn zij dit, en daarbij ‘in de mode’ dan verdienen zij schatten, niet alleen in Indië, maar overal in de wereld, en is dit niet het geval, dan zijn hun verdiensten zelfs niet voldoende om fatsoenlijk te leven, indien ze geen fortuin van zich zelve hebben. Dat rechterlijke ambtenaren ruimer bezoldigd worden is nog al duidelijk; in alle koloniën acht men het noodig die categorie van ambtenaren ruim te salarieeren; bovendien eischt de Regeering, dat ze een academische graad hebben, wat voor bestuursambtenaren niet vereischt wordt. Wat de vergelijking met employés van suikerfabrieken en petroleum-ondernemingen aangaat is die minder juist, want het zijn geen ambtenaren, en ook hun tractement hangt geheel af van hun bekwaamheid; en zijn er eenige, die ruim betaald worden, - misschien beter dan een controleur - dan is dit niet het tractement dat zooveel hooger is, maar worden die meerdere inkomsten veroorzaakt door percenten, genoten aan het eind van het jaar, en hen uitbetaald als een belooning voor hun ijver en bekwaamheid. - Daar zij echter in den regel geen recht op verlof hebben, evenmin pensioen, en zij geheel afhangen van de luimen van hun chefs, daarbij blootgesteld zijn aan de gevolgen van népotisme, is hun positie allesbehalve schitterend, en in alle geval zeer onzeker, - zoodat vele trachten over te gaan in Gouvernements Dienst, wel een bewijs, dat ze aan eene betrekking bij het Gouvernement den voorkeur geven en het tractement voldoende achten. Terwijl dan in het voorstel het tractement van een Gouverneur op f 1800. - is gesteld, dus reeds meer dan het tegenwoordig salaris, betoogt de heer de Groot dat dit op f2000. - moet worden gesteld met een maximum van f 3000. -, - excusez du peu - plus f 100. - reiskosten, f 500. - representatiekosten en een gouvernementswoning. - Wij vragen ons direct dit af: wanneer een gouverneur dit vorstelijk inkomen zou hebben - want de f 500. - representatiegelden moeten gedeeltelijk als zoodanig beschouwd worden, daar voor een ‘ijswater-receptie’ ééns in de maand, plus een diner of gala-bal met Koningin's geboortedag, geen f 6000.- 's jaars wordt vereischt - hoeveel moet dan wel naar verhouding het maandelijksch inkomen van een lid in den Raad van Indië bedragen, die kan men dan moeielijk met f2500. - afschepen, minstens zou die hoofdambtenaar - zooveel hooger in rang als een Gouverneur - dan wel f6000. - 's maands moeten hebben, om van andere hooggeplaatste landsdienaren als: Legercommandant, President van het Hooge Gerechtshof, enz., enz. niet te spreken, of is het wellicht de bedoeling van den heer de Groot dat alleen bestuursambtenaren een bevoorrechte finantiëele positie moeten hebben en dat andere landsdienaren daarvan nuchter zullen blijven. De indemniteit voor reiskosten acht de heer de Groot natuurlijk ook te laag en het indienen van een specificatie daarvan vernederend. Wij achten het echter vernederend, wanneer een hoofdambtenaar steeds op dienst-reizen bij zijn assistent-resident logeert, op een plaats waar een hôtel is. Twee gevallen zijn daarbij mogelijk: òf hij défroyeert dien assistent-resident voor de dagen, die hij bij hem vertoeft en dan verlaagt hij hem tot hôtelhouder, òf hij logeert gratis, in welk geval hij zijn gastheer op onkosten jaagt en bovendien zijn prestige tegenover hem benadeeltGa naar voetnoot*) Om op die declaratiegelden voor reiskosten terug te komen, zijn die voor hoofdambtenaren - wij meenen dat een Gouverneur voor reiskosten f 20. - daags geniet - veel te hoog, daarentegen zijn de daggelden van ambtenaren onder de f 500. - 's maands weer te laag; deze genieten f 6. - daags en zullen zij bij dienstreìzen daarop moeten toeleggen, vooral wanneer bij overplaatsingen met een gezin wordt gereisd; zulk eene overplaatsing veroorzaakt vaak een groot geldelijk verlies. Wat het tractement van een regent betreft, wenscht de heer de Groot diens inkomen op te voeren tot f 1500. - 's maands. ZEd. toont hiermede, ofschoon controleur zijnde, al bitter weinig idée te hebben van de adat der inlandsche maatschappij, want al gaf men een regent ook f 2000. - of meer per maand, de titularis zou er zelf al zeer weinig van profiteeren. | |
[pagina 803]
| |
Volgens de inlandsche adat toch, heeft de regent in zijn woning steeds tal van logé's, familieleden van hem-zelf en van zijn radhenajoe (echtgenoote), die zich hoegenaamd niet geneeren ten koste van den regent te leven, die volgens de adat wel verplicht is die logé's in de eeuwigheid van voeding, kleeding, ja zelfs vaak van zakgeld te voorzien. Wij kennen b.v. een regent, die per maand voor zijn huishouding ± 10 picols rijst noodig heeft, tengevolge van het groot aantal familieleden, die hij te onderhouden heeft; hij trachtte die lui aan betrekkingen te helpen en lukte dit, dan kwamen weer andere familieleden: dit ging zoo maar steeds door. De regent was er wanhopig van, maar zeide er niets aan te kunnen doen, want hee meer geld men verdient, hoe beter men ook zijn familie moet steunen: dit is nu eenmaal inlandsche adat. - Wanneer men nu als absoluut zeker kan aannemen dat die adelijke familieleden voor het meerendeel parasieten zijn, te lui om te werken, dan zou feitelijk het toekennen van een hooger regentstractement daarop neerkomen, dat nog meer van die luie nietsdoeners onderhouden worden, zonder dat het meerdere tractement aan de regenten zou ten goede komen. - Controleurs, die adviezen willen geven omtrent inlandsche aangelegenheden, moeten goed bekend zijn met de inlandsche adat, en zijn zij daarmede onbekend, dan doen ze beter hun ongevraagde adviezen voor zich te houden. - Belachelijk is inderdaad het betoog van den heer de Groot, waar hij het noodig oordeelt dat ambtenaren om de 5 jaar met verlof kunnen gaan, liefst gedurende één jaar en dan met beter verlofstractement. - Dit hoogere verlofstractement is z.i. noodig tot het doen van studiereizen naar de hoofdsteden van Europa, want de heeren dienen zich elke 5 jaar op de hoogte te stellen van het moderne leven!!! Ambtenaren schijnen wel van een bijzonder maaksel te zijn, dat het noodig wordt geacht dat ze om de 5 jaar een ‘studiereis’ naar Europa moeten maken. Chefs van handelshuizen of industriëele zaken blijven vaak 10 en meer jaren aan één stuk in Indië, zonder dat dit eenige schade doet, noch aan hun gezondheid, noch aan de onderneming die zij beheeren, en, zijn er eenige die eerder naar Europa gaan op eigen kosten, dan zullen ze ronduit zeggen dat ze zich wat gaan verpoozen en maken er geen geheim van dat ze zich uitstekend geamuseerd hebben; maar ambtenaren moeten volgens den heer de Groot ‘studiereizen’ maken, het zich op allerlei wijzen amuseeren heet dan: ‘zich op de hoogte stellen van het moderne leven’! Het idée is wel aardig bedacht, alleen hebben we er op tegen dat het Gouvernement het gelag betaalt in den vorm van vrij reiskosten heen en terug en nog een verhoogd verlofstractement bovendien. De heer de Groot is wel handig in het riemensnijden van een andermans leêr, want zijn voorstel komt feitelijk daarop neer. Wat verder het voorstel tot reorganisatie van het Binnenlandsch Bestuur betreft, zijn wij daar beslist een tegenstander van en wel om de volgende redenen. Volgens dat nieuwe régime zullen er veel minder europeesche ambtenaren zijn; het is te verwachten dat de nu reeds bestaande achterstand, die belemmerend werkt op den gang van zaken, dan nog meer zal toenemen. Wanneer men thans eene vergunning aanvraagt tot mijnbouwkundige opsporingen, of een request aanbiedt ter erlanging van erfpachtsgronden, dan duurt het één jaar en langer alvorens men een antwoord van de Regeering ontvangt. Onder het nieuwe systeem, waarbij het aantal bestuursambtenaren wordt verminderd en dientengevolge minder personeel disponibel is, is het te verwachten, dat personen, die kapitaal wenschen te beleggen in indische ondernemingen van mijn- of landbouw, wel minstens 3 jaren moeten wachten, alvorens de beslissing der Regeering afkomt. Het verstaat zich, dat onder die omstandigheden, waar nu al zoo over geklaagd wordt, het kapitaal zich geheel zal terugtrekken, en dat van de ontwikkeling der nu zoo verwaarloosde Buitenbezittingen weinig of niets zal komen, want geen kapitalist wil zijn kapitaal zoolang disponibel houden als de Regeering schijnt noodig te hebben om een eenvoudig request te behandelen. - M.a. w: de ontwikkeling der Buitenbezittingen zal een chimère blijven. Een tweede bezwaar tegen het nieuwe régime is, dat hiermede gepaard gaat het aanstellen van een vermeerderd aantal inlandsche ambtenaren, die men meer gezag dan thans wil laten uitoefenen, met het onvermijdelijk gevolg, dat kneveling van de bevolking en kas-tekorten à l'ordre du jour zullen zijn. Het is werkelijk of de regeering met blindheid is geslagen. In de laatste jaren zijn bij den pandhuisdienst en bij het opium- en | |
[pagina 804]
| |
zoutmonopolie honderde inlandsche beambten aangesteld, en wat is het resultaat? Wel, dat er geen dag voorbij gaat of men kan uit de couranten vernemen, dat dan hier, dan daar een tekort in kas wordt geconstateerd. En met die feiten voor oogen wil men het inlandsch ambtenaarspersoneel nog uitbreiden, met toekenning van gezag. Kasian, de arme bevolking, die daarvan het slachtoffer zal zijn. Zeer zeker zijn er nu onder de regenten, patih's en wedono's zeer bruikbare personen, die, nu ze onder voortdurende contrôle staan, betrouwbaar zijn, maar het staat bij ons vast dat het meerendeel der inlandsche ambtenaren onbetrouwbaar zullen blijken te zijn, zoodra ze een meer zelfstandige werkkring zullen krijgen. De oprichting van scholen in het algemeen en de school tot opleiding van inlandsche hoofden te Batavia in het bijzonder moge hen eenige theoretische kennis geven, maar dit is ook alles wat van dat onderwijs te verwachten is. In het kort gezegd, uitbreiding van het inlandsche ambtenaarspersoneel is een zeer gewaagde proef, waar de inlandsche bevolking de dupe van zal zijn: men kan met het nemen van zulk een proef gevoegelijk een halve eeuw wachten, wanneer de inlandsche hoofden blijken hebben gegeven dat men hen een zelfstandige betrekking kan toevertrouwen; nu en in de eerste tientallen van jaren zijn zij nog niet rijp daarvoor. Wij zullen het betoog van den heer De Groot niet verder volgen, maar het een en ander opmerken betreffende de tegenwoordige neiging tot opdrijving der indische tractementen, waar ook het kamerlid Bogaardt de aandacht van den Minister van Koloniën op heeft gevestigd. In het algemeen gesproken worden de allerhoogste landsdienaren te hoog gesalarieerd, terwijl de lageren vaak te weinig inkomen hebben om behoorlijk te kunnen rondkomen. Men zou dus het inkomen van de hooggeplaatste landsdienaren moeten verminderen en de daardoor disponibel komende fondsen gebruiken om de lagere landsdienaren beter te kunnen salarieeren. Wij verwachten hiervan, dat daardoor de animo om in indischen landsdienst te treden zal vermeerderd worden, en mochten door het nemen van dien maatregel ook eenige hooggeplaatste landsdienaren den dienst verlaten, wel, tant mieux, de promotie voor de jongeren wordt dan zooveel te beter. Als motief, vaak door ambtenaren aangevoerd, dat alle tractementen verhoogd moeten worden, wordt beweerd dat de levensstandaard in Indië zooveel hooger is geworden, m.a.w. dat het in Indië, in vergelijking met vroeger, zooveel duurder is geworden. Wij willen hier in het kort aantoonen dat dit onjuist is. 1. Door het vermeerderd aantal europeanen is in eenige plaatsen, die in opkomst zijn, zooals b.v. Bandoeng en Djocja gebrek aan woonhuizen ontstaan, en zijn de huishuren daar hooger geworden. Dit is echter iets van zeer tijdelijken aard; in alle plaatsen, die in bloei toenemen, worden nieuwe huizen aangebouwd, waardoor huishuren spoedig weer op hun normaal peil komen in andere plaatsen daarentegen zijn die normaal gebleven, terwijl in steden in verval, zooals Pasoeroean, de huishuren ongekend laag zijn. 2. Levensmiddelen, die men op de markt koopt, zooals rijst en gevogelte, zijn iets duurder geworden, daarentegen zijn alle levensmiddelen, die uit Europa komen, door de felle concurrentie op handelsgebied thans veel goedkooper; wanneer men toko-rekeningen van nù vergelijkt met die van vóór 25 jaar, zal men zien dat alle import-artikelen thans veel lager in prijs zijn; ook geldt dit voor geneesmiddelen. 3. Kleeding en schoeisel is thans veel goedkooper geworden, èn door de concurrentie op dat gebied, èn omdat men vroeger gedwongen was bij europeesche kleer- en schoenmakers te gaan, terwijl thans chineezen en inlanders hetzelfde werk leveren voorde helft van den prijs en zelfs minder. 4. Middelen van vervoer. Waren vroeger zelfs personen met kleine tractementen gedwongen om rijtuig met paard te houden of minstens een dos-à-dos, thans vindt men overal huur-dos-à-dos of rijtuigen (zoogenaamde ‘ébro's’ of ‘kosongs’), waarin men voor een rit 15 cents à een kwartje betaalt; voegt men daarbij het groot aantal rijwielen en de trams in de groote steden, dan kan men zeggen dat niets in Indië zoo vooruit is gegaan en daarbij zeer goedkoop geworden, als juist de vervoermiddelen. - Zelfs vele personen met hooge tractementen houden geen équipage meer, en vergenoegen zich per ‘ébro’, fiets of tram naar hun bureau te gaan. 5. Bedienden zijn op groote plaatsen iets duurder geworden, maar men houdt dan ook minder bedienden, omdat het houden van eigen vervoermiddelen niet meer noodig is. | |
[pagina 805]
| |
6. Wat ook kostbaarder is geworden is de inrichting van woningen en vooral is er meer luxe in de kleeding van dames. Maar vergelijkt men deze posten, dan compenseert de een de andere en zal men tot de conclusie komen, dat het geheel onjuist is dat het leven in Indië thans zooveel duurder is. Wat dat aangaat is het dus geen motief om de tractementen van ambtenaren te verhoogen, maar teekenen wij hierbij aan, dat de inkomsten der lagere landsdienaren reeds voor 30 jaren te laag waren en is het daarom gewenscht die te verhoogen, ten koste van die ambtenaren, die geheel onnoodig zulke hooge inkomsten genieten. Bandoeng, Maart 1912. A.... Z. |
|