Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenbeden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ocftierad in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnende, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevr. v.d. W. te D. - Ik geloof dat ik U nog steeds dank schuldig ben voor Uw kaart, voorstellende: ‘trouwe vrienden’. Dat doe ik bij dezen van harte. Door de achterstallige correspondentie kwam er niet eerder van.
Hedda. - Van U heb ik een bijdrage voor 't feuilleton-gedeelte: Ibsen en George Sand, die ik accepteer. In het daarbij gevoegd schrijven constateert gij-zelve, dat de Holl. Lelie - gelukkig - lijdt aan ‘chronisch plaatsgebrek’. Om die reden moet gij wat geduld geven. Ja, inderdaad, Ibsen is voor mij geweest als een openbaring in mijn leven, omdat hij alles wat ik jarenlang heb gevoeld en verlangd, van kind af, onder woorden bracht, en, in 't bijzonder in Gespenster, wist te belichamen in personen die huichel-kringen, die ik verfoei. Evenals hij ben ik een pessimist wat mijn geloof in hetmenschdom aangaat. Hoe meer ik er van zie, hoe meer ik het een walgelijk zoodje vind, als massa genomen, egoïst, dom, vorsten- en grootheid-aanbidderig, ijdel, gierig, gevoelloos. - Uw twee indertijd naar Nauheim opgezonden bijdragen, (in een heit ingenaaid) heb ik ingelijks in goede orde ontvangen, en wil ik eveneens, als feuilleton, plaatsen.
Dan heb ik nog een briefje van U te beantwoorden van lateren datum, - waaronder gij als pseudoniem opgeeft: Aja. Voor het daarin ingesloten couranten-uitknipsel dank ik U zeer, daar het inderdaad mijn volle sympathie heeft, zooals gij terecht hebt vermoed. Het is m.i. de beste manier om kinderen pedant, met zich zelf vervuld, en onkinderlijk te maken, die malle ‘padvinderij’, met haar Engelschennaäperij, tot in alles, tot in de kleeding toe. 't Geen gij-zelve dienaangaande schrijft over de vatbaarheid van jongens, vooral op dien leeftijd, om door een uniform te worden ingepakt, als iets heel-bijzonders, beaam ik ten volle. Daarbij is dat uniform zoo akelig-aanstellerig-gek, dat ik blij ben geen jongen te bezitten die zich zóó mal zou willen aanstellen van het te dragen. Ja, dat koffers afhalen, van die congres-leden in D. was een kostlijk staaltje van de ‘ridderlijkheid’ der padvinders, - die op zoo'n manier den sjouwers het brood uit den mond stooten. Ingevolge Uw latere briefkaart ga ik niet in op het onderwerp dat gij vervolgens aanroert in dezen zelfden brief, en dat ook inderdaad is afgedaan. Ten slotte heb ik nog een briefkaart van U over het niet-opnemen van Uw werk in de Lelie maar wèl in het feuilleton-gedeelte. Dat komt omdat deze, gelijk gij-zelve schrijft, lijdt aan ‘chronisch plaatsgebrek’, en dus onmogelijk alle bijdragen kàn opnemen in de Lelie-zelve. Indien gij bepaaldelijk wenscht dat een bijdrage in het Bladzelf verschijnt, en niet in het feuilleton-gedeelte, dan moet gij dat er uitdrukkelijk bij melden, maar tevens er dan op rekenen dat gij lang moet wachten dikwijls. Intusschen wil ik U een volgende keer, - als het oorspronkelijk werk geldt - gaarne ter wille zijn. Vriendelijk gegroet.
X(2) en Gladijs. - Onder deze beide pseudoniemen heb ik nog bijdragen en brieven van U, die ik thans beantwoord. Wat de bijdragen betreft, de eene over Vrouwen, de andere over Modes handelend, beide wil ik opnemen in het feuilleton-gedeelte. Ruskin is m.i. lang niet altijd op het goede spoor, inzake zijn denkbeelden over vele dingen. Het is een mode, met hem mee te gaan, die ik niet deel. Dat overigens de invloed van een vrouw op een man reuzengroot kan zijn, is zoo'n waarheid als 'n koe, dat Ruskin die waarlijk niet behoeft te vertellen. Zie maar eens rondom U; in bijna elk huwelijk heeft de vrouw de invloed. Hoe verborgener, en van den man ongemerkter, hoe ongemerkter die is, hoe grooter en veelomvattender harerzijds. Zie ook maar eens rondom U welk een rol demi-mondaines en andere vrouwen van dit slag spelen in het mannen-leven, hoe menigeen harer een oorspronkelijk soliden man zoo in hare netten verstrikt, dat hij wordt haar speelbal. En, in den goeden zin, hoe vèrreikend is de veredelende invloed eener hoogstaande vrouw; eener wáre moeder, (die lang niet altijd een ‘ontwikkelde’ of ‘geleerde’ behoeft te zijn om zelfs hare lang-volwassen zonen nog volkomen te leiden). - Hilda van Suylenburg is, zooals gij terecht schrijft, een ontzettend overdreven boek, vol tendenz ideeën, strijdig met alle levenswaarheid. Uw woorden over vriendschap tusschen man en vrouw getuigen m.i. van menschenkennis, waar gij schrijft: ‘Ik geloof er niet aan, tenzij beiden van alle uiterlijke bekoorlijkheden zijn verstoken!’ - M.i. is dat volkomen-juist gezien. De aantrekkingskracht van de geslachten laat zich niet wegredeneeren, is niet iets denkbeeldigs waarmee men geen rekening behoeft te houden. Die aantrekkingskracht speelt bijna altijd een rol bij dergelijke zoogenaamde ‘vriendschappen’. - De quaestie van de gedachtenwisseling is
eene persoonlijke. De een interesseert zich vurig voor wat den ander koud laat. Juist daarom is het goed, dat er zoovele verschillende onderwerpen worden behandeld. - Ja, het is het verstandigst wat men kan doen om zich tevreden te stellen met wat men heeft, inplaats van steeds te reikhalzen naar hetgeen men niet