dat men aan het einde der week geheel zonder boter, eieren, suiker, en misschien meel zit, was niet aangenaam, en dus maakte ieder aan het einde der week een inventaris op van de overgebleven artikelen, en beloofde diegene, welke aan de beurt kwam, evenveel voorradig te laten of meer dan zij aantrof. Het was gewoonlijk meer, want ieder begon er haar trots in te stellen het een beetje zuiniger te doen dan haar voorganster het had gedaan. Wanneer dit soms lastig scheen te worden, nam ik de verantwoordelijkheid weer op mij of nam ook ‘de week’ op mijn beurt, of hielp ze met mijn ervaring.
Het is mijn wensch geweest de kinderen geen werk in huis te laten verrichten, dat hun als een last zou voorkomen, maar het als een interessante, aangename en heilzame ervaring te doen zijn. Ik heb opgemerkt, dat men in kinderen absoluut vertrouwen stellen en hun de geheele verantwoordelijkheid moet opdragen, wanneer zij er genoegen in zullen scheppen en om hen van elken stuiver nauwkeurig rekenschap te laten afleggen, is meer dan ik van mijzelf kan eischen. Eén les op zijn tijd is genoeg voor hen, en wanneer zij uitkomen met hun wekelijksche toelage, leert hun dat een massa.
Zij weten b.v. wat het kost om zeven personen te voeden, zooals wij gevoed worden. Wij rekenen dikwijls uit wat dit kost voor elke persoon elke week. Ik heb ze gegeven wat wij redelijkerwijze kunnen besteden voor onze voeding en zij weten hoe dit op de juiste manier aan te wenden. Zoo zei een van de meisjes onlangs: ‘Ik tracht nu eens te zien wat voor goed middagmaal ik kan klaarmaken, als ik zooveel boter als mogelijk is, uitspaar. Ik gebruikte vroeger veel meer; ik wist niet dat boter zooveel kostte.’ Op een andere keer berispte een der meisjes de andere, dat ze twee eieren in plaats van één gebruikte bij het klaarmaken van een schoteltje. Ze had een aanzienlijke hoeveelheid ei op het houten bord gelaten en ze vertelde haar hoe een ei kan aangevuld worden met een beetje melk. Deze kleine bezuinigingen, die zooveel beteekenen voor een spaarzame huisvrouw, leeren zij elkaar. Zij waardeeren ‘een vijftig-cents-per-hoofd-menu’ evenzeer als een guldens-menu. Het eene wil zeggen zeer weinig fruit, zeer zorgvuldig beramen van dingen als boter en eieren - eigenlijk een menu van louter noodzakelijkheden - terwijl het andere vrij veel luxe insluit.
Mijn meisjes zijn veel beter voorbereid om nu de huishouding te doen dan ik, toen ik een en twintig was, en huwde.
Bij onzen jongen was de verleiding om elken extra stuiver, dien hij kreeg, te besteden voor zoetigheden of prullen, zeer groot, doch hijzelf zag gelukkig, na eenig redeneeren, spoedig in dat het niet goed voor hem was, en ook, dat zijn geld was verdwenen. Nu geeft hij altijd zijn centen aan mij om ze te bewaren totdat hij ze weer noodig heeft. Deze extra-centen worden in een apart doosje gelegd.
Wij hebben bij tijden, wanneer we zonder dienstbode waren, de kinderen hetzelfde gegeven als haar loon was.
Hun vader geeft ze ook dikwijls iets voor het verrichten van extra-dingen voor hem, maar hij moet ze gewoonlijk overhalen dit geld aan te nemen.
Om de kinderen aan te moedigen hun spaarcenten te bewaren, begonnen wij met halve stuiver-spaarpotten, maar wij vonden ze niet afdoende, daar ze dikwijls geopend werden en het geld dan verloren was. Eens, toen ik van huis was, opende mijn oudste dochter haar spaarpot en gaf haar halve stuivers aan kinderen in de buurt. Toen begonnen wij ze voor hen te bewaren, ze in kleine boekjes voor hen crediteerende, en brachten zij ze naar de spaarbank zoodra er vijftig cent of een gulden bijeen was. Dit is volgehouden tot heden toe.
Toen de oudste tien jaar werd, namen wij dien dag als gelegenheid waar om haar het geld in eigen handen te geven, maar na de ervaring van een maand, kwam zij bij mij en zei: ‘Moeder, ik ben nog niet groot genoeg om mijn eigen geld te hebben.’ Het was die maand angstwekkend geslonken en ik legde haar uit dat om die reden oudere menschen hun geld in een bank brachten, omdat het voor de meesten te verleidelijk is geld te verkwisten dat zoo gemakkelijk te bereiken is.
Als de kinderen vijftien jaar oud zijn en kleedgeld hebben, voeren ze ook hun eigen persoonlijke boekhouding. Ik zorg er altijd voor al het geld dat hun gegeven wordt, op te schrijven en met de artikelen, die op mijn rekening in de winkels worden opgeschreven, op de hoogte gebracht te worden, om er verantwoordelijk voor te kunnen zijn. Hun boekjes laten ze mij dikwijls zien, maar ik heb dit niet als eisch gesteld, zoolang zij maar uitkomen met de maandelijksche toelage, of hun ‘aandeel’ zooals mijn man die ver-