| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuishooren.
Zoekende. - Nog altijd moet ik Uw laatsten brief beantwoorden. Voor Uw vaarwel-briefkaart uit Frankfurt hartelijk dank. Na dien tijd heb ik nog gehoord van U van Uw pleegdochter door zulk een lieven hartelijken brief.
Wat gij mij schrijft over mijn romans: Wat nooit sterft, en Uit Christelijke Kringen bewijst wel hoezeer gij den inhoud hebt nagevoeld, en ook hebt meebeleefd zelven. Voor Uw sympathieke woorden dienaangaande dank ik U hartelijk. Ja, ik ook ben het met U eens, dat de verleider van Ellen, de advocaat Vermeulen, slècht is. Het was immers ook juist mijn bedoeling de doortrapte slechtheid van dergelijke christelijke steunpilaren der maatschappij te teekenen, - die vrij uitgaan, en nog daarenboven Gestichten voor gevallen meisjes besturen en zoogenaamd de onzedelijkheid bekampen. - Wat Ellen aangaat, zooals gij-zelve terecht hebt gevoeld is zij niet om niet de dochter eener hartstochtelijke en zinnelijke Geerte. Dat juist verklaart bij haar de hevige uitbarsting na de langjarige onthouding. -
Gij zult het misschien vreemd hebben gevonden dat ik op Uw langen brief niet antwoordde, maar, gelijk gij-zelf schrijft daarin, de inhoud
| |
| |
is grootendeels van zeer vertrouwelijken, allerlei intieme bijzonderheden geldenden aard, zoodat ik 't moeilijk vind daarop in te gaan openlijk met die belangstelling en deelname, die innerlijk bij mij gewekt zijn er door. Immers, ik bewonder zoo Uw moed en wilskracht bij dat alles, in het vrijwillig op U nemen van zoovele zorgen en plichten. En ik kan mij zoo begrijpen dat gij soms niet weet wat te doen. Het leven stelt sommigen onzer voor zulke groote moeilijkheden en plichten, waar het tegelijkertijd de weg van anderen om ons heen zoo heel gelijkmatig laat afloopen. Toch geloof ik niet dat ik met die laatsten graag zou ruilen! 't Komt mij altijd voor dat zij niet geleefd hebben, niet hebben gehaald uit het bestaan wat er uit te halen is, de diepten en ellenden zoowel als de hooge geluksmomenten, niet hebben gekend.
Voor Uw waarschuwing dank ik U hartelijk. Die komt geheel overeen met eene die ik van andere zijde ontving, en ik heb dan ook ernstig maatregelen genomen daartegen, en wil er niets mee te maken hebben. Dat het U opgedischte verhaal van A - Z gelogen was, hebt gij reeds begrepen. 't Zou mij zooveel genoegen doen eens van U uit Uw nieuwe omgeving te hooren. Wilt gij dat doen? Hartelijk gegroet.
J.H.D. - Van U heb ik twee brieven, en twee manuscripten. Met den laatsten brief beginnend, betuig ik U mijn leedwezen over Uw ongesteldheid, en hoop dat gij nu geheel zult zijn genezen intusschen. 't Gaat mij net als U, ik-ook ben niet bestand tegen 't Haagsche klimaat, en voel mij in Gelderland of Utrecht beter. Maar toch ondervind ik ook dáár de weeën van ons droevig klimaat. 't Is meimaand, terwijl ik dit aan U zit te schrijven, maar buiten loeit en stormt en giert het als in November. Een sombere aanblik!
Hartelijk dank voor Uw instemming met de Titanic-artikelen van mijn hand. Ja, 't is precies zoo gegaan, als gij in Uw brief voorspelt: Ismay Bruce speelt ten slotte de mooie rol, en betaalt z'n schande met een groot geldgeschenk aan de nabestaanden van de slachtoffers. 't Walgelijkste is daarbij dat iedereen, alle pennelikkers, zich beijveren om de schuld hoe langer hoe meer te werpen alléén op den verdronken kapitein, niettegenstaande iedereen weet dat deze niet anders kan - wil hij zijn betrekking behouden - dan de bevelen van zijn maatschappij uitvoeren. Waar nu in dit geval de president-zelf dezer machtige maatschappij aan boord was, behoeft het geen betoog dat de kapitein geen vrij man is geweest, te meer waar hij wist er zijn leven bij te zullen inschieten, en de lafaard Ismay-Bruce zichzelf terstond 'n plaatsje in de eerste reddingsboot besteld had. Maar wat nood? Nu heeft men een zondebok. Nu kan men voortgaan met het geld aanbidden, in den persoon Ismay-Bruce, en de gestorven 1500 slachtoffers van diens geldwoede kunnen niet meer getuigen tegen hem. 't Vraagstuk van de reddingsbooten is niet op te lossen blijkbaar, zoolang er zooveel plaats beschikbaar moet blijven voor luxe-gelegenheden van allerlei aard voor de eerste klasse passagiers. Dat de reddingsbootentoevlucht dus, alles saamgenomen, maar een heel kleine reddingsplank blijft voor de groote meerderheid der passagiers, heeft men uit deze ramp in elk geval geleerd.
- 't Vredes-paleis in den Haag (ik heb nu Uw eersten brief voor mij) is zulk een ten hemel schreiende bespotting van de zaak waarvoor 't heet te zijn gebouwd, dat ik elk woord dat er aan wordt gewijd, elke belangstelling die eraan betoond wordt, reken tot de vele huichelarijen waarvan de wereld vol is. 't Heele ding is niets anders dan 'n kinderachtige eerzucht-bevrediging voor den ijdelen schenker Carnegie en voor de in de illustraties behoorlijk-afgebeelde leden van het Hof van Arbitrage; mitsgaders een eet- en pretaanleiding voor deze laatsten, en ook voor 't volk, dat zich nu alvast lekker maakt met allerlei ‘voorbereidende comité's’ ter luisterrijke viering, enz. enz. Als het straks zoover is dan regent bovendien H.M. nog een aantal lintjes heen over de betrokkenen, en dan is het geluk volmaakt. - En ondertusschen slaan de Turken en Italianen elkaar dood, en brengen wij den Atjeher's ‘beschaving’ door hen jaar in, jaar uit te vermoorden en in hun eigen vaderland te vervolgen, vrouwen en kinderen incluis. En in Marocco worden de schandelijkste wreedheden begaan door de fransche soldaten, en, als de Maroccanen dan op hun beurt óók in brand steken en doodslaan, dan heeten zij plotseling lafaards, verraders, enz. - En aldus gaat het onrecht welgemoed z'n gang. Maar de leden van het Hof van Arbitrage mesten zich daarbij vet, en behangen zich met ridderorden, en dalen straks in 't graf, als bijzonder nuttige leden dezer welgeordende maatschappij, onder de lofredenen en wierookgeur der ‘welgezinde’ groote-pers!
Gij hebt dus gelezen wat ik schreef over professor Bartoli's boek: De ondergang van Kome. - Het is zonder twijfel een zeer oprecht eerlijk boek. Inderdaad, dat ben ik met U eens, dat het R.K. geloof een stelsel is, door menschen bedacht. Als zoodanig echter munt het uit in slimheid boven het stelsel van 't protestantisme, dat ik even weinig overeenkomstig de leer van Jezus Christus vind als welk ander menschengeloof ook. De R.K. kerk verstaat de kunst hare leden bij elkaar te houden; de protestanten daarentegen hebben zichzelf eeuw aan eeuw versnipperd door elkaar te bevechten, uit te schelden, te beleedigen om nietigheden 't Gevolg is dan ook, dat het protestantisme vrijwel heeft uitgediend, en dat er overal nieuwe gelooven worden bedacht, Christian Science, theosophie, spiritisme, enz.
Uw beide artikelen zal ik gaarne te zijner tijd plaatsen, maar gij moet een beetje geduld hebben, omdat zij lang zijn, en ik eerst eenige andere, die reeds lang wachten, een beurt wil geven. Hartelijk gegroet.
Mimosa. - Ik heb van U nog steeds een brief liggen; na onze particuliere correspondentie vervalt, dunkt mij, het antwoord daarop.
G.F.L. - Ik heb U nog steeds te danken voor Uw vriendelijken hondenbrief. Gij zult hoop ik U dien wel herinneren, als ik U zeg, dat hij eindigt met de voor mij aangename meedeeling hoe Uw vrouw ‘de Lelie verslindt’. Aan dat slot noodigt gij mij tevens uit U eens te komen opzoeken te A. om kennis te nemen
| |
| |
van Uw honden-dressuur. Nu, dat wil ik gaarne doen. Alles wat gij ervan schrijft getuigt van groote liefde voor honden, reden waarom gij mij zeer zeker sympathiek zijt. Dat die liefde bij U gepaard gaat met een groote mate van opvoedkunde zal ik U niet aanrekenen; terwijl ik daarentegen er behagen in schep mijn jongens te laten doen wat zij willen, ligt dat denkelijk aan verschil van karakter, omstandigheden, van geslacht misschien óók wel. Ik vind het prettig voor hen zóó zwak te zijn, dat zij-beiden-zelf daarvan ten volle overtuigd zijn van mij alles gedaan te kunnen krijgen. Vooral Benjamin, die uitmunt in ondeugende streekjes, weet dat hij 't nooit zóó bont kan maken of hij vindt bij mij een veilige toevlucht voor de straffende hand onzer Marie. Dat echter tegelijkertijd rechtvaardige straf geenszins uitsluit liefde hunnerzijds, bewijst het feit dat hij óók op haar, - niettegenstaande zij de eenige is die hem weet te regeeren - dol is. Maar hij wéét dat ik zijn slavin ben; hij speelt b.v. voor zieke als hij van plan is op mijn gevoel te werken. Dan laat hij zijn kop hangen, wil niet eten, kijkt mij hulpeloos aan. Totdat ik hem van angst om zijn gezondheid, zooveel vleesch en koekjes heb aangeboden dat hij de lust niet meer kan weerstaan, en op eens met smaak toetast. Ik voor mij vind, dat het leven zoo dikwijls troosteloos en ergerniswekkend kan zijn, dat daarin het zich onbegrensd gelukkig en vrij voelen van de twee honden-jongens, aandoet als 'n zonnestraal. Kinderen moet men, in hun eigen belang, regeeren, maar honden hebben 't niet noodig te worden ‘opgevoed’. De mijne zijn geheel naar onzen zin geworden zonder opvoeding, want ze zijn zoo lief en zoo trouw en zoo aanhankelijk als geen mensch ter wereld 't ooit is. Daarvoor mogen ze dus gerust zich amuseeren, zooals 't hun goeddunkt; 't verbieden zou mijzelf ten slotte veel meer verdriet doen
dan hun. - Nogmaals veel dank.
Puck. - Dat is reeds lang geleden, dat ik Uw hartelijken brief ontving. Wel neen, ik vind het heel natuurlijk dat gij alleen dan schrijft, als gij iets hebt te zeggen. - Ja, reizen is prettig, en ik zal altijd dankbaar blijven voor 't vele dat ik heb gezien in mijn leven. - Wat gij over vriendschap schrijft tusschen man en vrouw trof mij, omdat Uw opvatting m.i. een gevolg is van de gezondere verhouding (in dat speciale opzicht) in Uw land, waar het zulke dingen geldt dan in Europa. De veel grootere vormenstijfheid, die in Europa heerscht, maakt dat men daar zich zoo gauw iets ‘denkt’ bij een vriendschappelijken omgang van weerszijden, waar men in Uw land in dat opzicht geheel en al van kind af samen is in vrijheid. Om U niet te verraden wil ik op dit punt niet verder uitwijden; gij begrijpt mij?
Overigens ben ik 't geheel met U eens dat men ook hier geenszins kan generaliseeren, omdat alles afhangt van ieders karakter persoonlijk!
Door een vriend van mij, die veel komt in Uw land, hoorde ik een en ander van de ergernis die ontstond ten Uwent - door die te hard verkondigde waarheid. Ik kan mij begrijpen dat de uitdrukking groote ergernis gaf, ook al was zij niet zoo kwaad bedoeld. - Als gij dezen ontvangt zijt gij waarschijnlijk reeds ‘mevrouw’ Puck. Nu, in dat geval hoop ik dat gij mijne wat late gelukwenschen, die daarom niet minder hartelijk gemeend zijn, nog zult willen aanvaarden, verder dat Uw illusies verwezenlijkt mogen worden steeds meer en meer, en eindelijk dat Uw heusche ‘puck’ zoo'n gewichtigen dag heeft kunnen meevieren zonder verband om zijn poot. Als gij tijd hebt, laat dan eens hooren hoe 't U gaat in Uw nieuwe omstandigheden.
Troubles. - Gij zult mij wel onhartelijk hebben gevonden dat ik U niet eerder schreef, maar ik kreeg Uw brief juist vóór mijn vertrek, en ik heb zoo'n overstelpende correspondentie dat ik U onmogelijk eerder een beurt kon geven. Behalve dien brief kreeg ik van U nog een zoo hartelijke lieve kaart, over dat hoofd-artikel van mij, waarvoor ik U hartelijk dankzeg. Uw opmerking is volkomen wáár dat de meeste arme kinderen met een zeker soort wantrouwen je aankijken, als je hen iets geeft of hen vriendelijk toespreekt; Uw verhaal vandewafeluitdeeling in verband hiermede deed mij denken aan mijn eigen St. Nicolaas-ondervindingen. Meestal heb ik, wat mij betreft, de menschen vriendelijk en hulpvaardig gevonden bij zulke gelegenheden, slechts eens was ik in een winkel waar een koopster hare afkeuring te kennen gaf, door het door mij met chocolade bedeelde gretige troepje letterlijk stompend op zij te dringen. Ook heb ik eens 'n agent, die, gedienstig, ze van mij wou afhouden, en hen kwaadaardig toevoegde dat ze nu ‘genoeg’ hadden, verzocht zich met z'n eigen zaken te bemoeien. Maar, behoudens deze uitzonderingen, ondervond ik van de zijde van het publiek zoowel als van de kleine kinderen zelf nooit eenigen last. Maar nu moet ik toch vóór alles U danken voor Uw allerliefste photo van Uw jongens. Alles wat gij mij schrijft in dien langen brief over dien eenen (ik noem geen naam om U niet te verraden) doet mij zoo denken aan mijn eigen Benjamin. Die is juist zoo, zoo eenig-leuk, in dat verzinnen van allerlei spelletjes en dwaasheden. Hij wil b.v. altijd hoofdpersoon zijn, en, als er nu naar zijn zin te lang over iets geredeneerd wordt zonder dat wij ons met, hem bemoeien, dan haalt hij 't een of ander dat hij niet hebben mag, een kussen, een stuk naaiwerk, wàt maar in zijn bereik is, en vliegt daarmee de kamer door, zoodat wij hem moeten nazitten. Onze Marie maakte hem een
heerlijk kussen van dons, dat precies past tusschen mijn schrijftafel. Daarop ligt hij terwijl ik zit te werken, maar ik kan niet opstaan, om iets uit een kast of van een tafel te nemen, of zijne oogen volgen mij, en, zoodra ik de kamer uitga, staat hij onmiddellijk op en volgt mij overal. Zijn oogen drukken de meest mogelijke guitigheid uit, maar nemen terstond een expressie van onbeschrijflijke treurigheid aan, wanneer hij vermoedt dat wij uitgaan, hetgeen niet alleen een hoed, maar ook 't uit de kast nemen van een niet dagelijksche japon, hem terstond verraadt. Ziet hij echter koffers verschijnen, dan wordt hij geheel en al stil en somber, en kan men geen enkel guitenstreekje van hem gedaan krijgen. - Ik heb nooit kunnen vermoeden toen
| |
| |
ik Benjamin, enkel uit medelijden, verloste van zijn kwelgeesten in Menton, dat hij zou opgroeien tot zulk een ideaal-lieven hond als hij geworden is. Maar ik geloof wel, dat juist het ontzettend groote geduld dat wij in dat, zijn eerste levensjaar, met hem hadden, hem zoo lief en aanhankelijk heeft gemaakt als hij nu is.
't Gaf mij een eigenaardig gevoel die dagboekbladen, die gij voor mij hebt overgeschreven, want het trof mij hoezeer gij dus behoefte hebt gehad Uw hart uit te storten en ik ben blij dat gij het deedt, en hoop van harte dat Uw ditmaal zoo lang hebben moeten wachten U niet zal weerhouden een volgende maal opnieuw U tot mij te wenden. Ik werk mij namelijk nu door de achterstallige correspondentie zoo vlug mogelijk heen, in de hoop die dan voortaan weer omgaande te kunnen afdoen. Veel in Uw brief is zoo vertrouwelijk dat het beantwoording uitsluit, maar, dit heb ik er uit gezien, dat gij een te gevoelige natuur zijt om zoo maar ineens te kunnen breken met alles, en daarom vind ik het dan ook heel verstandig dat gij voorloopig niets doet, en eerst afwacht. Al is het gelijk in dezen volkomen aan Uwe zijde, toch zijn er te veel banden, die U binden, dus dat het plotseling verbreken daarvan reeds nu U niet groote pijn zou doen. Bovendien, er kan een tijd komen, - ik vrees dat zelfs, - waarin gij misschien heel noodig zult zijn voor hem. Gij begrijpt mij wel? - Ook om die reden ben ik blij dat er thans een eenigszins betere verhouding is voorloopig. Wat die kostschool-geschiedenis aangaat, ja, natuurlijk waart gij geheel gerechtvaardigd in Uw verontwaardiging, en, dat gij die kwaadsprekerige juffrouw terecht hebt gewezen, daaraan hadt gij groot gelijk. Maar aan den anderen kant moet gij niet vergeten, dat het hoofd van een school in zoo'n geval een groote verantwoordelijkheid heeft, en zich wel moet storen aan de algemeen-aangenomen fatsoens-opvattingen, omdat anders haar geheele broodwinning naar de maan zou zijn. Dat zij er dus mede inzat, en op de betrokkene woedend was, kan ik mij van haar standpunt wel begrijpen, al vind ik hare straf-methode een heel bekrompene en verkeerde. - Maar gij moet ook niet vergeten dat in dit opzicht kostschool-opvoeding al heel dikwijls lijdt aan verkeerde domme opvattingen van in 't geheel niet voor zoo'n zaak
berekende, enkel op het finantiëele voordeel bedachte juffrouwen. - Het spijt mij dat ik U over het tooneelstuk Marie Victoire niet zoo uitvoerig kan antwoorden als ik 't wel zou wenschen, naar aanleiding Uwer eigen uitvoerige beschouwing. Ik moet echter bekennen dat ik, hoewel ik op L'Illustration ben geabonneerd speciaal om het bijvoegsel met de tooneelstukken, toch alleen diegenen lees, die mij, om de literaire waarde ervan, of ook omdat ze door 'n bijzonder bekend auteur geschreven zijn, interesseeren. Dit nu was geenszins 't geval met Marie-Victoire, een echt-oppervlakkig fransch stuk, enkel geschreven om de rol van Marie- Victoire voor de tooneelspeelster. Als ik me goed herinner was het 't eerste optreden van Gemier's vrouw, na hare ziekte, Andree Mégard; 't gebeurt zoo dikwijls dat 'n stuk, mitsgadens den inhoud, alléén wordt gelanceerd in Parijs voor deze of die bepaalde actrice en hare toiletten. Uw conclusie dat 't slot valsch gezien is, omdat men aan de eer eener vrouw andere eischen stelt dan aan die van haar man, beaam ik dan ook. Maar, 't is ook al weer Parijsche gewoonte, om juist in dat speciale opzicht de vrouw gelijke rechten te willen toekennen. Uw eigen definitie van hetgeen het geven van haar lichaam beteekent voor de vrouw die liefheeft haar man, vind ik zeer fijn gevoeld; zij is ook de mijne. - Dat het nonsens is fransche stukken en fransche toestanden bij ons ten tooneele te willen opvoeren is treurig-waar; de laatste onnoozelheid van het Ned. Tooneel, om La Flambée als ‘De Opvlamming’ ten tooneele te voeren, - 'n geheel en al voor ons land onbeteekenend stuk, met zóó'n schreeuwend leelijken titel, die op drie uur afstands naar vertaalwerk riekt - bewijst weer hoe alle gevoel voor wezenlijke kunst ontbreekt aan deze Vereeniging.
Ja-zeker, emoties, enz. zijn voor menschen, die aan 'n hartkwaal lijden, 't meest-schokkende en gevaarlijke wat er is, zoodat Uw vooronderstelling, betreffende Uw lieve overledene, heel goed kan waar zijn. Wat mij-zelve aangaat, ja, ik zou natuurlijk, om die reden, ook heel wat emoties, enz. moeten vermijden, die nu mijn deel zijn. Maar, 't wordt je nu eenmaal niet gevraagd hoe je alles zoudt willen inrichten naar je eigen gemak en wenschen. Je moet maar accepteeren wat het leven geeft, en er inderdaad van maken wat je kunt.
Die bewuste schrijfster krijgt mijn recensies onder de oogen. Uw ondeugende wensch dienaangaande is dus vervuld, want ik weet dat zij een woedenden brief schreef aan haar uitgever om zich te beklagen. Daaruit kunt gij weer zien hoeveel er achter de schermen gebeurt op dat punt, waarvan publiek niets vermoedt of begrijpt. Hartelijk dank voor Uw groeten aan al de mijnen, die ik gaarne overbreng. Ik hoop maar dat gij mij mijn lang stilzwijgen vergeeft, en eens spoedig van U opnieuw laat hooren.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Nagekomen Correspondentie.
Mevrouw Pisuisse - Margadant, den Haag. - Dit is nu de tweede maal, dat gij mij tot het openlijk noemen van Uw naam noodzaakt. Indien gij de Holl. Lelie leest op het Dames-leesmuseum, begin dan s.v.p. de regels, - die het blad èlke week bevat aangaande inzendingen, - te lezen, alvorens gij mij lastig valt met vertalingen, briefkaarten, en berichten, dat gij ‘voor veertien dagen uit de stad gaat.’
Wat ik niet doe voor de abonnés, doe ik zeker niet voor de niet-abonnés, al schrijven zij ook èlken dag een briefkaart met betaald antwoord.
Red. Holl. Lelie.
(Ongecorrigeerd geplaatst).
|
|