| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet
| |
| |
verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuishooren.
Kimono. - Dank voor Uw vriendelijk briefje. Aan Uw verzoek is voldaan. Zeer stel ik 't op prijs dat gij mij op de hoogte brengt van Uw omstandigheden. Het is zoo prettig de correspondenten daardoor te leeren kennen, en hen nader te komen. Nietwaar, verdrietelijkheden zijn wèl dikwijls de eerste oorzaak van zoovele onzer vrouwenkwalen. Dat komt m.i. omdat wij vrouwen over 't geheel veel aantrekkelijker zijn dan de mannen, vooral ook wat kleine dingen aangaat, en daardoor te veel piekeren, zuchten, stilstaan bij wat nu eenmaal is gebeurd, en niet meer is te veranderen. Aan den anderen kant brengen onze levens ook zoo dikwijls verborgen intieme moeilijkheden en zorgen mede, die de man niet kent. Ik moet altijd glimlachen wanneer ik in dames-tijdschriften, in rubrieken die handelen over schoonheid, gezondheid, enz., zie aangegeven als het beste middel om jong te blijven: ‘zich niets aantrekken, zich met geen enkele onaangenaamheid kwellen’, en dergelijke dwaze onuitvoerbare raadgevingen meer. Alsof dat mogelijk ware! Wel echter geloof ik, dat heel veel vrouwen zichzelf 't leven konden vergemakkelijken als zij niet zoo kleinzielig den ganschen dag vervuld waren met hare mooie meubeltjes, en met wrijven en poetsen. Want de meidenquestie is gewoonlijk juist bij zulke dames eene, waarmede zij niet overweg kunnen. Zij verlangen te veel van een dienstbode op dat gebied, veranderen daardoor elke drie maanden, en maken dientengevolge zichzelf en hare omgeving het leven tot een hel, inplaats van te bedenken dat hare meubels er langer zijn dan zij-zelven, en dat het leven heusch te kort is om het met zulke kleinzieligheden te vermorsen.
Ja, het is zoo als gij terecht schrijft, mijn hoofd is sterk genoeg, maar daarvoor heb ik nu weer heel veel te doen met mijn zwak hart. Zoo heeft ieder onzer wat te dragen. En het is maar 't best en 't verstandigst er het hoofd tegen in te zetten. Vriendelijk gegroet.
B. te H. - Uw stukje over de Landweer heb ik aangenomen.
L.P. - Ik was zoo heel blij met Uw brief, want ik had alle hoop opgegeven ooit nog iets van U te hooren, en dat deed me wezenlijk verdriet. Mag ik U nu niet tòch in de corr. antwoorden? Ik zal het zoo onpersoonlijk doen dat niemand U herkent; bovendien geldt mijn antwoord 't geen gij mij schrijft naar aanleiding van mijzelve, niet van wat U betreft. Zendt maar even een kaart: Ja of neen. En, wees in elk geval héél hartelijk gedankt voor Uw levensteeken.
Mits. - Van Uw adresverandering nam ik nota. Om die voorstelling op die kaart moest ik lachen, 't geen vermoedelijk niet Uwe bedoeling is geweest. Maar heusch, ik vond die aanstellerij, van die zoogenaamde werkeloosheid, zoo'n flauwe propaganda. De werkeloozen willen niet. Omdat zij zich voor alles te voornaam vinden. En het is even onwaar, dat elke millionair ‘geen eetlust’ heeft als het omgekeerde onwaar is. Neen, bij mij moet gij met dat soort van propaganda-briefkaarten daarom niet aankomen. Ik heb hoe langer hoe minder medelijden met het zoogenaamde ‘volk’ inplaats van meer medelijden. Zij graaien alles naar zich toe, onder het motto: ‘armoede’, kostelooze spreekuren bij de doktoren, kosteloos onderwijs, kostelooze vacantie-reisjes, kostelooze verblijven in sanatoria, enz. En, terwijl zij aldus aan den eenen kant zoo hard mogelijk bedelen, sieren zij zich aan den anderen kant op met allerlei dure gekheden, waarvoor zij wèl geld hebben. En, dat zij al die dingen kosteloos krijgen, dat is de angst van den tijdgeest, die denkt daarmede, door het volk in den zak te kruipen, het dreigend onweder eener revolutie te zullen bezweren. Terwijl zij die integendeel door al hunne concessies, en hun niet-durven, steeds meer aanmoedigen. Zie zoo, na deze correspondentie aan U verwacht ik van U een verontwaardigden brief, 't geen niet wegneemt dat ik U graag mag, omdat gij een iemand zijt, en ook omdat ik U houd voor een oprecht aanhanger van Uw zaak. Daarom, vriendelijk gegroet.
Veritas I. - Uw brief deed mij ontzettend veel genoegen. Het is voor mij zeer zeker een groote aanmoediging in mijn werk, wanneer ik lees dat gij de Lelie beschouwt als Uw ‘lijfsorgaan’, dat gij haar nog veel te kort leest, dat zij Uw ‘vriendin’ is, en nog zoo veel meer, waardoor ik, ondanks mijn zwakke gezondheid, wordt geïnspireerd om een arbeid vol te houden die mij zooveel voldoening telkens geeft. Daarom waardeer ik 't dan ook zéér dat gij mij geschreven hebt, en hoop ik dat gij dit zult blijven doen. Het verwondert U dat van de Lelie soms wordt kwaad gesproken. Lieve Veritas, dat komt omdat zij jaloezie opwekt, door haar veelgelezenheid, en ook ergernis door haar de waarheid onverbloemd durven zeggen. Succes en durf zijn namelijk twee dingen, die altijd naijver en daardoor laster opwekken. Maar daartegenover staat dan ook de vriendschap en de belangstelling erin van zoovelen, zooals gijook. Alleen het onbeduidende heeft geen vijanden en.... evenmin vrienden. -
Het artikel, door U bedoeld, was m.i. al heel ongelukkig van vorm; daardoor drukte het niet uit wat de auteur eigenlijk zelf meende. Dat is zijn fout geweest erin. Hartelijk dank nogmaals voor Uw schrijven.
Wil. - Ik beantwoord nu maar 't eerst Uw laatsten brief, die aanvangt met de regels: ‘Lang gewacht en stilgezwegen, Nooit-gedacht maar.... nooit gekregen.’ - Inderdaad herinner ik mij die bewuste corr. aan U heel goed. Maar er is daarna zulk een overstelpende voorraad corr. erbij gekomen, dat gij er bij inschoot. Uw schetsje is nog bij de geweigerde copie. Gij
| |
| |
doet beter er porto voor te zenden, want dat is voor mij gemakkelijker dan het klaar te leggen als gij 't eens komt halen. Er worden zooveel pakjes gehaald, enz., dat onze Marie dan in de war zou geraken.
Als gij geen inspiratie in U voelt tot een reisbrief, maak hem dan niet, want dan komt er niets van terecht, en, ik heb al zoovéél copie, dat ik hem dan zou moeten weigeren, als hij niet iets heel bijzonders inhield. - Gij schrijft over de heerlijkheden van 't Berlijnsche theater-leven. Inderdaad heb ik in vroegere jaren daar oneindig genoten, van Sudermann, Hauptmann, Ibsen, wier stukken er alle uitstekend gegeven werden. Maar in deze Kerstweek was er niet veel bijzonders. Ik ben benieuwd of Uw reisplan naar M... nog is doorgegaan? Hartelijk gegroet.
Tip. - Hartelijk dank voor Uw briefkaarten. Ik moet U echter de éérlijke bekentenis doen, dat ik ze niet heel goed heb kunnen ontcijferen, daar gij zoo verbazend fijn in elkaar hebt geschreven. Van daar dat mijn antwoord maar oppervlakkig is.
Veritas II. - Zooals gij ziet hierboven is Uw pseudoniem reeds door een ander gekozen, reden waarom ik dus bij U een II heb gevoegd. Neen, ik neem Uw openhartigheid U niets kwalijk, waardeer die in tegendeel zéér. Maar ik kan U op Uw vraag niet antwoorden, want dit is een onderwerp dat daarvoor niet is geschikt. Ik kan U alleen zeggen: gij moet dat aan mij overlaten wat hierin het best is. Dat gij mijn artikelen zoo gaarne leest, vind ik natuurlijk bijzonder prettig om te hooren. Dat moedigt mij aan steeds méér in de Lelie te geven van eigen hand. Inderdaad worden er tegenwoordig allerlei belangrijke questies in de Lelie behandeld, en inderdaad wordt daarbij onpartijdigheid in het oog gehouden. Vriendelijk dank voor Uw schrijven, aan welker onpartijdige, niet eigenbelangzuchtige bedoeling ik inderdaad geen oogenblik twijfel.
Gé. - Uw vraag is geplaatst, maar door niemand beantwoord, geloof ik. - Ik kan mij begrijpen dat gij er naar snakt eens naar buiten te gaan dezen zomer. De Drentsche hei is misschien naar Uw zin te ver, maar zij biedt wèl lieve plekjes. Dan is er echter ook de Noord-Brabantsche hei, die zoo ècht-lieflijk aandoet, vind ik. Wat zegt gij daarvan? - Ik ben ervan overtuigd dat ik mij Uw afmatting beter kan voorstellen dan gij denkt. Of denkt gij dat geestelijke arbeid als de mijne, en bij een zwakke gezondheid, niet evengoed afmat op den duur, als de uwe? Om U de waarheid te zeggen geloof ik, dat een normaal vrouwenleven als het Uwe - omdat het is overeenkomstig de natuur-bedoeling - minder afmat dan een dat zich enkel met hoofdarbeid bezighoudt. Echter, gij doet er hoofdwerk bij. En dat is misschien te veel voor U. Ofschoon ik volkomen begrijp dat het finantieele voordeel eraan verbonden bij U 't zwaarst weegt. Op 't zakelijke gedeelte van Uw brief zijt gij reeds particulier beantwoord. Dat is, blijkens Uw antwoord dáárop, in orde. Hoe heerlijk dat Uw jongen in elk geval zoo flink wordt. Ziet gij, dat is een zegen, die U véél moet vergoeden. Men moet zien op wat men heeft, niet op wat men mist. Als wij, mijn vriendin en ik, onze zorgen hebben (b.v. over mijn gezondheid) zeggen wij dikwijls: zoolang wij elkaar mogen behouden, en onze jongens nog zoo gezond zijn, mogen wij toch eigenlijk nooit klagen, want er is altijd nog reden tot dankbaarheid te over. Hartelijk gegroet.
Mevrouw P. Mulder. - Ik zet Uw naam voluit, opdat dit antwoord onder Uw oogen komt. Een vertaling uit een zoo veelgelezen blad als Die Woche plaats ik niet, en Uw arbeid terugzenden wil ik niet, daar ik reeds herhaaldelijk meedeelde voortaan dergelijke door geheel onbekende inzenders aangeboden copie niet terug te zullen zenden.
Janina. - Wel neen, ik heb met die correspondentie zeker niet U bedoeld. Waarschijnlijk was het een opmerking in algemeenen zin. Ik kan heel goed begrijpen dat gij alleen dan schrijft wanneer gij iets te zeggen hebt. En ik waardeer het, dat gij dan aan mij denkt, gelijk blijkt uit Uw brief. Inderdaad heb ik een zeer sterke wilskracht, anders zou ik dit leven niet volhouden. En ook heb ik een levendigen geest, een die zich niet kan voegen in een alledaagsch sleurbestaan. Vandaar dat ik inderdaad, ondanks mijn gezondheid, vermoeiend leef, en ook wel eens dingen doe, welke inderdaad niet goed zijn voor mijn hart, ja zelfs bepaaldelijk mij zijn verboden. Als ik precies deed wat de dokter zei, zou ik tot het meest eentonige plantenleventje zijn veroordeeld, en ten eerste kan ik dat eenvoudig niet om mijn werk, maar ten tweede is het ook niets voor mijn levendig karakter. Zooals ik wel eens meer in de Lelie heb gezegd, het enkel voor zijn gezondheid leven, en er zich onverdeeld aan wijden, brengt óók mee een zelfzuchtig zich er te veel in gaan verdiepen, tot schade voor zich en anderen. Toch wil ik U wèl bekennen dat ik dikwijls dengenen benijd, die ‘niets te doen hebben’, en vooral dat ik mij aan hen erger als zij dan nog daarenboven (en dat doen zoovelen) zitten te klagen en te zuchten over elk verkoudheidje en pijntje hier of daar.
- Alles wat gij over Uw vader en Uw verhouding tot hem schrijft kan ik natuurlijk zoo van ganscher harte navoelen. Maar, als ik U was, zou ik nooit opzettelijk zoeken, langs séance-weg, met hem in aanraking te komen; ik voor mij geloof dat zoo iets zou moeten komen van-zelf, van zijn kant. Als gij het zoekt, zou ik zoozeer vreezen voor hallucinatie Uwerzijds, of voor bedrog zijdens het medium. - Inderdaad, in de correspondentie geef ik mezelve heel eerlijk, zooals ik ben. Maar, of ‘men’ mij daardoor in later jaren zal begrijpen en beoordeelen op juiste wijze? Och, ik hecht zoo weinig aan ‘men’. Lees maar eens de pedante oordeelvellingen van allerlei nulliteiten over gestorven mannen en vrouwen, die, hoe en wat ze ook geweest zijn, in elk geval hemelhoog boven zulke nulliteiten uitsteken! - Gij schijnt nog eenigszins in den waan te verkeeren, dat de Lelie een ‘dames’-tijdschrift is, waar zij integendeel een voor beide geslachten bestemd, en door beide geslachten véél gelezen, Blad is geworden onder mijn redactie. Vandaar dat zij zich niet met de vraag kan bezig- | |
| |
honden, of dit of dat voor een backfisch misschien niet geschikt zou zijn als lectuur. Bovendien, èlk soort van Blad, een gewone courant incluis, (lees de gemengde berichten maar eens) kàn onderwerpen behelzen waaruit zij, die daarvoor de geaardheid hebben, zich iets dubbelzinnigs kunnen terecht timmeren. Het artikel van Ego behandelde een onderwerp dat de kern raakt van het mensch-bestaan, namelijk de onderlinge verhouding tusschen man en vrouw op sexueel gebied; daarom was het er een dat voor de Lelie-lezers alleszins belangrijk was, gelijk de uitgebreide gedachtenwisseling erover ook wel heeft bewezen, nietwaar? Volkomen ben ik het met U eens in 't geen gij schrijft over ‘geestelijke ontrouw’. Want inderdaad is die m.i. soms nog veel, veel erger dan die op sexueel
gebied.
Gij weet trouwens hoe dikwijls ik-zelve mij op dit terrein uitsprak; zie o.a. mijn uitval over de geestelijke vriendschap van Madame Curie voor dien ‘kameraad-professor’, dien zij daardoor heeft weten te maken tot een verrader aan zijn vrouw en kinderen.
- Ja, inderdaad, al kan ik Uw redenen zeer goed navoelen, als redactrice van de Lelie, die ik natuurlijk graag zoo belangrijk en zoo veelzijdig mogelijk maak, betreur ik het dat gij Uw inzichten in dezen niet hebt neergeschreven, 't zij in een artikel, 't zij in gedachtenwisselingvorm. Immers, ik ben het in zooveel opzichten met U eens. Dat artikel b.v. over Vriendschap tusschen Mannen en Vrouwen was m.i. volstrekt onjuistgezien. Gij weet echter dat ik er regel van maak aan verschillende opinies plaats te verleenen; maar persoonlijk deelde ik die van den schrijver van dat artikel geenszins. Overigens ben ik het met U volmaakt eens dat men, hoe ouder men wordt, en hoe meer men innerlijk beleeft, steeds meer oog gaat krijgen voor 't onbeschrijflijknietige en voorbijgaande en onbeteekende van alles wat de menschen zoo volkomen kan bezighouden, als hing hun wel en wee af van een gepoetsten ketel, of van een stukje ridderordelint, of van een groet van de Koningin, of van een berichtje in de courant. Over dat boek, waarnaar gij vraagt, kan ik U tot mijn leedwezen in 't geheel niet inlichten. Zoudt gij U tot dat doel niet beter wenden tot een leeraar in de literatuur, of tot een professor? Zou echter het door U bedoelde kind niet te jong zijn voor zulke verhalen? Ik weet niet of gij indertijd mijn herinneringen in de Lelie hebt gelezen. Daarin vertel ik, hoe ik-zelve bij die verhalen (ik was toen iets ouder) ben opgevoed, totdat mijn voortdurend wakker-liggen, en erin meeleven, den te hulp geroepen dokter op den inval bracht, dat deze geschiedenissen voor een zoo levendig-belangstellend kind als ik gevaarlijk zenuw-opwindend waren. Intusschen, elk kind is verschillend. Vindt gij de sprookjes van Andersen niet allerliefst? En die van Hauff? Wat heb ik ‘Michel met het steenen hart’ gehaat! En hoe leefde ik mee met 't Glasmannetje! En dan Rübezahl! Toen ik later in Silezie kwam sprongen mij, bij de herinnering aan mijn kinderjaren doorleefd met
Rübezahl, de tranen in de oogen.
Denk er echter om, volgens Nellie van Kol, en andere hedendaagsche opvoeders(?), moet gij veel liever een kind de brute, wreede, leelijke waarheid zeggen. Hoe eer hoe beter. Hoe eerder gij zijn zieltje ontbladert, en hem àlle illusie en alle poëzie afneemt, hoe ‘verstandiger’ gij doet - - volgens zulke zotten altijd.
Een ‘Erasmiaan’. - Uw adres niet kennende kon ik U Uw briefje niet terugzenden. Wilt gij het zien opgenomen in de Lelie onder de gedachtenw., dan ben ik daartoe bereid, maar ik heb reeds herhaaldelijk gezegd in de corr., dat ik mij niet belast met de doorzending van particuliere briefjes van correspondenten over en weer. Ik koos het pseudoniem, dat gij onder dat briefje zet, daar ik Uw eigen naam niet heel goed kon lezen.
Frisiana. - Als gij deze Lelie leest, zult gij Uw tooneelstuk reeds in goede orde hebben terug-ontvangen. Uw vertrouwen in mij eert mij zeer, en ik wil U gaarne naar mijn beste weten antwoorden. Uw stijl is m.i. los en levendig en getuigt van aanleg. Maar als tooneelstuk zit er te weinig voortgang, te weinig levendigheid in Uw werk, en is de ontknooping veel te mat en te weinig realistisch. Uit een oogpunt van moraal is het misschien heel opvoedend, maar het is strijdig met alle èchte, jarenlang bestaande liefde (en die teekent gij,) dat twee menschen zoo kalmpjes en met 'n paar prachtige plichtwoorden, van elkaar afgaan. Ik zou geenszins willen besluiten uit de lezing van Uw werk dat gij voortaan met schrijven moet ophouden. Integendeel, ik vind dat Uw werk getuigt van goeden aanleg, maar ik vind het niet gelukt als tooneel-stuk. Gij moet niet vergeten dat men voor een stuk, om het te kunnen opvoeren, heel andere eischen stelt dan voor een verhaal, een novelle. Ook wil ik U nog doen opmerken, alvorens van dit onderwerp af te stappen, dat men in het Engelsch niet zegt enkel: Mr of Mrs, als men iemand aanspreekt, maar er den naam bijvoegt; b.v., men zegt niet als men tot mij spreekt: miss, maar zegt: miss Lohman, will you have a cup of tea, of iets van dien aard.
Nu Uw vraag of ik vind dat gij Uw man moet gehoorzamen, wanneer hij U raadt, in het belang van zijn zaak, niet deel te nemen aan de gedachtenwisseling, dan wel beter doet Uw eigen aandrang te volgen en het wel te doen. In de eerste plaats geloof ik dat het bij dergelijke meeningsverschillen altijd wenschelijker is wanneer eene gehuwde vrouw haar man's zin doet in plaats van haar eigene. Het is in zoo'n geval m.i. een kleine opoffering harerzijds, en een die gróóte verwijding kan voorkomen. Waar echter bovendien Uw man U in het belang zijner zaak dat verzoek doet, omdat gijlieden niet onafhankelijk zijt, daar heeft hij zeer zeker gelijk. Immers niet elke waarheid behoeft gezegd te worden, door iedereen. Mijn beroep is het de pen te voeren. En als zoodanig is het mijn plicht eerlijk te zijn en onafhankelijk mijne meening te zeggen in het openbaar. Maar Uw beroep is dat niet. Uw roeping is die van uw echtgenoot een goede vrouw te zijn, waartoe óók behoort dat gij hem in zijn zaak in alle opzichten ter zijde staat en helpt, voorzoover gij dit kunt overeenbrengen met Uw geweten. En nu kan Uw geweten U wel verbieden leugens te zeggen, maar het be- | |
| |
hoeft U niet te gebieden elke waarheid te verkondigen, die gij evengoed voor U-zelve kunt houden. Overigens, als gij iets héél bijzonders op het hart hebt, dan kunt gij het toch ook zóó schrijven, en onder zulk een pseudoniem, dat niemand U herkent. Maar ik herhaal, met allen nadruk, ook dan zou ik het alleen doen als het de volle instemming en goedkeuring van Uw man wegdraagt.
Daar gij Uw ‘biecht’ in dezen zelfden brief als geheel vertrouwelijk wenscht beschouwd te zien, bepaal ik mij ertoe U daarvoor innig te danken, en mijn vreugde uit te drukken, dat die door U bedoelde correspondentie Uw sympathie had en U goed deed. Ja, ik ben van harte blij, als ik anderen kan raden of helpen, en ik sta in dat opzicht dan ook steeds volkomen tot Uw dienst. Vriendelijk dank voor Uw lieve woorden over de Lelie en mij-zelve.
Zonnetje (of Zonnedag?). Ik hoop dat g[ij] U-zelve herkent. Want, onder aan Uw brief, dien ik in Menton ontving, staat het pseudoniem Zonnedag. En onderaan dezen laatsten lees ik: Zonnetje. Gelijk gij uit het bovenstaande reeds ziet ben ik in Menton in het bezit geraakt van Uw brief, maar ik beantwoordde dien nog niet door de vele correspondentie. Ik heb U een beetje verwend, daar gij toen ter tijd in zooveel leed en smart en twijfel waart, en daarom wel noodig hadt, dat ik U toen steeds terstond antwoordde. Maar nu is het geluk gekomen. En nu dacht ik dat gij mij wel wat langer kondet missen. Intusschen waardeer ik Uw vriendelijk aandringen op antwoord dubbel, waar gij daardoor blijk geeft mij niet te hebben vergeten, ondanks al Uw verschillende aangename beslommeringen. En ik wil dan ook gaarne aan Uw verzoek voldoen en zorgen dat gij nu in deze Lelie iets van mij vindt. Anders zou het haast ook te laat zijn, met het oog op Uw vertrek. Welk een verandering bij Uw gemoeds-stemming van verleden jaar! Toen heb ik U terecht voorspeld, zooals gij ziet, dat gij nog te jong waart om reeds zoo afdoende over Uw leven te beslissen. Zoo lijkt het mij zooveel natuurlijker, zooals alles nu is gekomen. Dat familie-lid van me heeft Uw beider voorbeeld gevolgd, zooals gij misschien reeds weet? Misschien ontmoet gijlieden elkander wel ergens daarginds. Neen, hij was toen stellig niet op weg naar mij, want hij wist dat ik in Menton was.
Gij schrijft dat gij die geheele correspondentie hebt laten lezen. Zeker zal Uw vriend mij gelijk geven, dat ik U zoo raadde als ik deed. Uw brief nog eens herlezend verheug ik mij opnieuw zoo innig over het warme vertrouwen in de toekomst, over het gelukkige gevoel dat daaruit straalt. In zulk een stemming behóórt men te zijn als men zulk een besluit voor het leven neemt als gij nu doet. En Uw toekomst ziet er ook wat de bijomstandigheden aangaat, nu zoo rooskleurig uit. Van harte hoop ik dat alles voorspoedig gaat óók verder, en, als gij geheel zijt ingeleefd in Uw nieuwe omstandigheden, dan reken ik er op eens van Uw wederwaardigheden te mogen hooren. Gij vraagt mij U te raden, indien er dingen zijn in Uw nieuwe leven waarvoor ik U zou willen waarschuwen. De beste raad en de beste steun hebt gij nu voortaan neven U. Hij zal het echter met mij eens zijn als ik U zeg: laat U niet dadelijk neerslaan als het een of ander U misschien tegenvalt straks, omdat gij 't U anders of mooier hadt voorgesteld. Bedenk óok dat gij in een geheel nieuwe omgeving, onder nieuwe menschen, in een nieuw land zijt, dat gij U aan dat alles moet aanpassen, en dat alle begin moeilijk is. Wanneer men elkander lief heeft, dan is alles zooveel gemakkelijker te dragen, ook de kleine dagelijksche tegenspoeden, en het is zoo noodig - en wordt zoo dikwijls vergeten - die vroolijk en blijmoedig, inplaats van met hangend hoofd, op te nemen. Ziezoo, daar hebt ge nu waarlijk een afscheidspreekje. Maar ik mag dat wel zeggen, nietwaar? Ik ben een heel eindje ouder dan gij, en ik heb U uit die vroegere correspondentie leeren kennen als eene, die de dingen heel ernstig opnéemt. Daarom weet ik ook dat gij deze toekomst egemoet gaat als eene mooie verantwoordelijkheid en aan een ander en aan Uw-zelf. 't Geen gij mij in Uw p.s. vraagt vind ik zéér waar-gezien. Ik heb U reeds vroeger in een mijner correspondenties aan U gezegd waaraan ik Uw
gemoedsstemming toen toeschreef, en U er bij gevraagd: Neem dat niet kwalijk; het is geen beleediging, maar is m.i. een zeer natuurlijke zaak, waarvoor geen enkele vrouw zich behoeft te schamen. Nu ziet gij dat alles zelve zoo gezond en zoo verstandig is. En ik ben zoo blij dat alles zóó is gekomen, en niet zooals gij het toen wildet. En nu nogmaals, het moge U goed gaan! Deze dagen zullen voorbijvliegen. Straks zijt gij in het nieuwe leven. Moge het voor U rijk zijn aan geluk, veel geluk. Moge de tegenspoed, die niemand onzer blijft gespaard, U beiden steeds nauwer vereenigen. Dat wensch ik U van harte. En, dat gij mij in Uw nieuwe leven niet geheel vergeet, en nog eens van U zult laten hooren, dat wensch ik óók van harte. Ik heb U zoo lang gadegeslagen in Uw zieleleven, dat ik recht heb een klein beetje voortaan op Uw vriendschap, nietwaar?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|