Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Maud. - Toen mijn particulier briefje aan Uw zuster was verzonden ontdekte ik, Uw brief beantwoordend, dat gij ditmaal inderdaad Uw adres hadt opgegeven. Gij zult intusschen in de vorige Lelie reeds mijn uitvoerig antwoord aan U gezien hebben.
Naar aanleiding van Uw schrijven voor Mej. Doedes vind ik het beter dat schrijven in het openbaar mede te deelen, want die dame schijnt dan al buitengewoon kwaad te zijn, omdat iemand anders ‘haar’ pseudoniem gebruikt; - 't geen ik nogal vreemd vind, daar ‘Alma’ m.i. een zeer gewone naam is, waarvan ik mij kan voorstellen dat vele menschen hem zullen kiezen, zonder een flauw vermoeden te hebben dat toevallig ook eene mej. Doedes onder dienzelfden naam vertaalt. Nadat ik deze dame met een enkel woord had meegedeeld hoe de vork in den steel zat, werd deze brief van mij weder gekruist door een nieuwe van haar, bedoeld ter doorzending aan ‘de roofster’. Ik heb dien brief HEd. teruggezonden, met de mededeeling dat ik er nu verder van verschoond wensch te blijven. En het is dan ook om die reden dat ik Uw schrijven thans openlijk afdruk. - Ja, mijn postpapier is mooi, ik wou dat ik datzelfde van mijn hand kon zeggen. Ja, ik vond het ‘malheur’, zooals gij de zaak noemt, waarover mijn briefje handelde, óók ‘komisch’. Vrouwen worden over 't algemeen dadelijk zoo gauw kwaad. En dat zonder eerst behoorlijk te onderzoeken. Ten slotte nog een vraag: In de onderteekening van Uw zuster uit H. vind ik één l, in de Uwe twee. Hoe zit dat?
En nu heb ik nog een vroegeren brief van U te beantwoorden, met een artikel gezonden. Ik heb ook dat artikel aangenomen. Maar ik verwijs U naar mijn vorige corr. aan U. Niet te vèèl copie s.v.p. De medewerkers groeien steeds aan. En, juist omdat de Lelie, volgens Uw eigen mededeelingen, veel door heeren wordt gelezen, willen die niet graag àl te veel toilet-onderwerpen en aanverwante dingen zien behandeld. Ik weet wel dat er een massa menschen zijn, die graag ‘middeltjes’, voor dit of voor dat, probeeren, maar er zijn òòk een massa bladen, die zùlke rubrieken voeren. Dus, voor dezen keer. Maar, zendt op dit gebied niet mèèr dan dit.
Ja, dat hoor ik steeds van alle kanten, dat men de Lelie ‘overleden’ vindt als mijn stem erin ontbreekt. En ik erken gaarne dat mij dit zeer aanmoedigt. Reden waarom ik heb besloten geen zomervacantie te nemen, en mij steeds meer en meer aan het Blad te wijden. Dat bewuste hoofd-artikel is verkeerd begrepen geworden. Blijkbaar òòk door U. De schrijver ervan is m.i. dan ook niet heel duidelijk geweest in zijn poging tot schertsen. Ik voor mij ben van oordeel dat elke moeder moet weten te beoordeelen op welke wijze en wannèèr zij haar kind 't best inlicht over deze teere dingen. Dat hangt alles af van elk kind en van elk karakter afzonderlijk. Ook van de neven-omstandigheden hangt het af. Dat het inlichten op school, door vreemden, geschiedt, acht ik per-sé verkeerd. Ik heb U nu maar onder 't zelfde pseudoniem geantwoord. Dat vindt gij zeker wel goed?
Alkmaar. - Ik ben zóó blij dat gij er toe zijt gekomen mij te schrijven. En dat nog wel na zoo dikwijls Uw vroegere brieven aan mij verscheurd te hebben. Heusch, al mijn correspondenten interesseeren mij. 't Geeft mij voeling met hen, als zij mij vertellen wie zij zijn. En, gelooft gij niet, dat het voor mij heerlijk is te lezen, hoe iemand mij schrijft uit groote instemming met mijn Lelie-artikelen? Dat is voor mij immers een belooning op mijn arbeid.
Ik ben wat verbaasd dat gij een man blijkt te zijn. Uit Uw klachten, en uit Uw toon, klinkt veel meer 't zich eenzaam voelen van een vrouw. Maar, ik behoef U wel niet te zeggen dat ik U kan navoelen, want, immers, dàt juist, dat zich zoo eenzaam voelen in de maatschappij, dat heeft U tot mij aangetrokken uit de Lelie. Ik kan mij alles wat gij daaromtrent schrijft volmaakt goed indenken. Want ik-ook heb reeds als kind zoo ontzettend geleden onder onrechtvaardigheden. Dikwijls denk ik, aan mijn jeugd terugdenkend, dat ouders en volwassenen er nooit genoeg bij kunnen stilstaan, hoe teeder een kind voelt op die punten, hoe intens het lijdt wanneer het wordt op zij gezet, met een ín dat opzicht onbevredigend: ‘Dat doet er niet toe’, of: ‘Dat begrijp jij nog niet’, of dergelijke leuterpraat. En ook in de maatschappij is het mij steeds gegaan als U; ge lééft er in, ge praat, lacht, gaat uit, maar al dien tijd voelt ge, dat Uw ziel zoo oneindig vèr is van dat alles, zich zoo angstig toesluit voor al die banaliteit.
Natuurlijk kan ik mij maar al te goed voorstellen wàt het is dagelijks te strijden met een zwakke gezondheid, echter, ik ben bang, nu gij er weer vrijwel bovenop zijt, dat gij, door die plannen die gij nu hebt, U weer opnieuw zult gaan te gronde richten. Immers, juist zulk een leven als U dan zou wachten spant vreeselijk in. En, waartoe? Waarom, zoo Uw middelen dat toelaten, niet voor U-zelf alléén genoten van Uw kunst? Denk nog eens daarover na. Ik vrees dat U anders zooveel teleurstelling, en daardoor zooveel verdriet, wacht. Daarenboven gij schrijft, ‘ik kan onmogelijk mij-zelf op den voorgrond plaatsen,’ en, inderdaad, zooals gij verder schrijft, ‘om er te kómen in dat vak is dat noodzakelijk.’
Ik heb bij het slot van Uw brief (ik bedoel den eersten) gehuild. En, eerst dacht ik: ‘ik wou dat hij mij dat alles maar niet geschreven had’. Want, er is op dat punt zoovéél akeligheid, dat het mij soms wel eens te machtig wordt. Later kwam ik echter tot een andere opvatting, en was U dankbaar, omdat ik weer erdoor heb gezien, dat er toch ook goede en lieve menschen zijn voor honden, en vooral ook, omdat het mij zooveel pleizier doet, wanneer mannen, jongelui, op dat bepaalde punt zoo fijn, en zoo zuiver voelen, en zich dat gevoel niet schamen. Daarom dank ik U, en het spijt mij alleen maar dat gij mij niet dien avond zelf hebt geschreven, zooals ge hadt willen doen. Zelve verloor ik een Foxje, nog maar 3 jaar oud, aan een plotselinge ingewandsziekte, en ik zal nooit die stervende oogen, dien oneindigen liefde-blik, vergeten. Acht vreeselijke