De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen scheld-genie.In ‘Het Volk’ van 6 April spuwt de beroemde Levensganger, de keer Israël Querido, zijn gal uit over den onder den schuilnaam ‘Idealist’ bekenden ‘Controleur’-schrijver, Ed. Thom Prikker, die het heeft durven wagen hem aan te vallen over 't ‘epos’ De Jordaan. Dit ‘epos,’ dat voor elk gezond mensch ongenietbaar is van Queridoosche woord-pralerij schijnt hier en daar reeds uitbundig geprezen te zijn door de officieele kunst-kritici, o.a. door den heer Frits Lapidoth in ‘De Nieuwe Courant’ en, waar nu de opper-goden der kritiek spreken, daar hebben natuurlijk de mindere goden te zwijgen, of in volgzame gedweeheid ja-en-amen te brullen, wat eigenlijk de eenige weg is, om ook nog 's ‘massel te maken’ - à la Querido - in de literatuur. Welnu, deze mindere-goden-plicht heeft de heer Ed. Thom Prikker verzaakt. Hij heeft zoowaar den grooten Querido, den beroemden woordkunstenaar, den ‘schepper’ van zooveel verheven kunstwerken, vol van ‘vuil-bruin klodder-gedodder’ enz., durven aantasten in zijn grootheid, door niets meer of minder te beweren, dan dat de schildering van 't volksleven, en den socialen feitenondergrond in het Amsterdamsch epos De Jordaan, fantasie, sprookje en legende zijn. Een dergelijke brutale heiligschennis verdient een voorbeeldige afstraffing, en wat de heer Querido anders nooit doet, omdat hij er z'n knechtjes voor heeft, doet hij thans. Eigenhandig tuchtigt hij den heer Ed. Thom Prikker in 'n (vooraf poehaaierig aangekondigd) twee-kolommig hoofdartikel. Wat 'n eer, wat 'n eer! Door Querido eigenmondig uitgescholden te worden... lieve menschen, 't is om van te groeien! En dan, hoe keurig doet Querido dat, hoe kunstverheffend! 'n Paar staaltjes: ‘Vunze literaire persoonlijkheid’.... Hij rekent T.P. tot de ‘schelmen, kwaadsappigen en ziek-afgunstigen, wien het succès van een kollega de oogen inbrandt’..., enz. Verder: ‘Tot dezen behoort de journalistieke proleet: Ed. Thom Prikker, door Henri Polak in het ‘Weekblad’ van 29 Maart karakteristiek zoo gedoopt’. - Ja, Henri Polak... die kan 't ook! Wat zegt men hiervan: ‘schunnige kwaadspreker’, ‘nijdas’, ‘giftbraker’, ‘schelaanmatigenden door-en-door-feiten-vervalschenden pers-proleet’, ‘schimper, en kwaadsappige kwast’, ‘barstend-eerzuchtige met den teringkuch van den roem-asceet’, ‘flodder-schrijver’, ‘verloopen literair sujet’, ‘machteloos heerschap’,.... blieft u nog boontjes? Grenzelooze aanmatiging, machtelooze woede, verwaande zelfverheffing, en geestelijke armoede spreken uit dit artikel, en men vindt ze in al het werk van dit Queridootje. Zoo heeft hij het o.a. over zijn ‘schepping’ Levensganq, 'n mislukt romannetje met pornografische strekking, waardoor hij ‘beroemd’ werd, zooals hij-zelf verklaart. De verstandige, zich-niet-door-literair-gebrul-van-de-wijs-brengen-latende kritikus | |
[pagina 691]
| |
Anna de Savornin Lohman noemde dit boek ‘als roman MISLUKT’ en bewees dit ook. En toen deed Querido de Groote PRECIES HETZELFDE wat hij nu den heer Thom Prikker verwijt! Men moet maar brutaal wezen, dan maakt men ‘massel’, dan heeft men succès’ en wordt ‘beroemd’. De geestelijke armoede van dezen zichzelf aanbiddenden literairen beunhaas is het, die zijn ‘scheppingen’ heelemaal onverduwbaar maakt, en al tracht hij die te bedekken met zijn onleesbare woord-pralerij, het gelukt hem niet, zij kijkt telkens weer uit zijn literair broekje. Uit gebrek aan stof ging meneer in de Jordaan wonen met de bedoeling, daarover 'n kunstwerk te schrijven.... pardon, te scheppen. Zoover zijn de geestelijke armoedzaaiers van onze hedendaagsche letterkunde al gekomen, dat ze vooraf iets moeten bedenken waarover ze schrijven zullen. Inspiratie? Daar hebben ze geen last van. Wie boeken als die van Querido, van Deijssel, c.s. ter hand neemt, en ze doorworsteld heeft met taaie volharding, werpt ze boos weer van zich, boos over de nuttelooze, vermoeiende tijdverspilling, en hij grijpt naar de gesmade ouderen, naar Multatuli bijvoorbeeld, wiens roem, onvervalscht en niet-gemáákt als zij is, aan den literairen hemel zal blijven schitteren, als beroemdhedens genre-Querido reeds lang vergeten zullen zijn, en het papier hunner scheppingen gebruikt zal worden voor het doel, waarvoor het eigenlijk alleen maar geschikt is - als het tenminste niet te hard is. (Vrije Socialist.) Joh. G. Schippérus. Ik behoef hier niets bij te voegen. De taal van Querido spreekt voor zich-zelf. En daardoor maakt hij dat aan èlk verstandig mensch de oogen opengaan. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II. De oorlog ginds - - en het vredespaleis hier.
Heut liest man kaum die Zahlen noch.
Man weiss, um Krämerdinge geht
das Morden weiter, Tag für Tag...
Und selten spricht man noch davon.
- - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Und wir, wir sind mit Schuld daran,
wir alle, in der ganzen Welt,
Die wir die Lügen gleicher Art
tagtäglich sehn, und dazu schweigen.
(Simplicissimus.) Juist, zóó is het! Wij schrijven en reuzenboeken, en brochures, en couranten vol over allerlei edele denkbeelden, en de Christenen beweren, dat ze naar Gods Woord leven (terwijl de Bijbel steeds overal en onophoudelijk predikt: hebt elkander lief, gij zijt allen broeders), en er worden voorbereidselen gemaakt, en comité's gevormd, om de opening van het Vredespaleis plechtig te vieren (en daarbij zelf zooveel mogelijk pret te maken). En ondertusschen vermoorden ginds dagelijks de Italianen uit hebzucht de Turken, en de pest en de cholera en de typhus helpen mede, om de beide legers uit te martelen. - En heel Europa, wij-incluis, doen het zwijgen ertoe. En toch noemen al die regeeringen zich ‘christelijk’. En de soldaten, die naar de slachtplaats gevoerd worden, zonder dat ze ook maar eenigszins weten wáárom 't gaat, die zich laten gebruiken tot moordenaars van hunne hun geheel-onbekende naasten, worden daartoe opgezweept met het ijdele onware woord, - dat er niets mee te maken heeft: - ‘Vaderlandsliefde’. En, inplaats van als één man de wapens neer te gooien, zijn ze zóó kalverachtig dat te gelooven. - En de grooten dezer aarde mesten zich vet op hunne lijken. En vouwen des Zondags de handen saam, en ‘dienen God’. Als 't niet zoo droevig ware, zoo innigdroevig, zou je er om moeten schaterlachen, om 't idioot-achtige van de massa, die zich tot alles laat gebruiken, zelfs tot doodgeschoten worden, als een ‘eer’ voor 't ‘vaderland’. Terwijl het alleen gaat om de beurs der rijkaards. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III Dreigement en liefdadigheid.De Emma-bloem.En nu zal er toch wel niemand zijn, die tegen het koopen van dat ééne bloempje bezwaar heeft! Of zouden er werkelijk nog zijn, die niet kunnen begrijpen, dat één dubbeltje belangstelling in de bestrijding dier zoo vreeselijke volkskwaal niet eens zoo heel veel is? Voor het geval er zulken zijn, is het te hopen, dat het publiek meehelpt dergelijke onvriendelijkheden aan de kaak te stellen - - - Als ge dit stukje, dat ‘geschreven’ is aan het ‘Vaderland’, overleest, zult ge met mij moeten erkennen hoe hier het publiek wordt gedwongen, bij wijze van | |
[pagina 692]
| |
dreigement bijna, om te koopen, op straffe van anders onbeleefd te zullen worden behandeld. Ik heb niets tegen tuberculose-bestrijding, maar wèl tegen dit dwingen, op bloemen-dagen. In welke stad men tegenwoordig komt, men mist er nooit een ‘bloemendag.’ Om bij dit eene jaar te blijven, heb ik achtereenvolgens, in Wiesbaden, in Bad-Nauheim, in Menton, in den Haag, zulke dwang-dagen doorgemaakt. O zeker, een dubbeltje is niet veel, is, zelfs als men het meermalen geeft, nòg niet veel. Maar, er is meer dan één soort ellende in de wereld, er is meer dan één soort armoede, die gelenigd dient te worden. En daarom moet ieder vrij blijven hoe hij dat wil doen, en is het een onbeschaamde onhebbelijkheid het publiek op straat lastig te vallen, gerugsteund door dergelijke courantendreigementen, opdat het koopen moet. IJdelheid en pretjes-zucht zijn van dergelijke comité's heel dikwijls de hoofd-drijfveer, veel meer dan belanglooze toewijding aan een edel doel. Voor gezellige bijeenkomsten, en bals, enz. achterna, gaat er maar al te dikwijls een aardig sommetje af van het bijeenverzamelde. Maar in elk geval, hoe dat zij, en ook al zouden de comité-leden alle uitgaven voor eigen rekening nemen, en geheel belangloos optreden, dan nog vind ik het onbeschaamd dat men, per couranten-artikel, het publiek dreigt; als het zich niet wil laten dwingen tot meedoen aan iets dat van lieverleden geworden is een in alle steden van Europa welig-tierende vermakelijkheid van ‘bloemendag.’ ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV. Aan wie de schuld?Dat de ramp van de Titanic vreeselijk is, en ons allen met ontzetting vervult, dat is zoo'n waarheid als 'n koe dat ik er niet bij behoef stil te staan. Wat echter, bij al het geschrijf er over, pijnlijk-ergernis-opwekkend aandoet, dat is het geleuter en gejeremieer voortdurend, of Astor en Guggenheim en Strauss, en dito rijkaards, al of niet gered zijn, en hoeveel waarde geld deze vertegenwoordigen, terwijl men ondertusschen niets zegt van de honderden en nog eens honderden niet-rijkaards, die in dit geval om 't leven zijn gekomen, in de eerste plaats van de ongelukkige bemanning. Deze rijkaards immers, (die tenslotte nog wel gered zullen zijn óók, pas eens op, Ismay Bruce, die ellendeling, is er al), zijn de oorzaak van 't heele ongeluk. Als zij niet, in hun onzinnige snelheid-woede, aandrongen op record-reizen, als zij niet, in hunne geblaseerdheid, eischten de meest onzinnige, ten hemel schreiende weelde, dan zouden de maatschappijen er niet aan denken zulke dwaze, veel te groote luxe-booten te bouwen, noch van hare ondergeschikten durven eischen, dat zij een gevaarlijken weg kiezen door de ijsbergen heen, alleen om nog iets gauwer dan anderen aan te komen - aan welke schandelijke record-woede de overige nietsvermoedende passagiers en de tot gehoorzamen verplichte bemanning zijn opgeofferd. Lees maar eens wat de scheeps-eigenaars zelf hieromtrent getuigen: ‘Werp de schuld van deze ramp niet op ons!’ riep een beambte van een der grootste transatlantische stoomvaartmaatschappij te New-York uit. ‘Werp de schuld op uzelven, en op al degenen, die snelle reizen vragen, tennisbanen, Romeinsche baden, gymnastieklokalen, wintertuinen aan boord; wij zouden niet aarzelen onze dekken vol te zetten met reddingbooten, maar deze zouden aan de weelderige inrichting schade doen - en die schijnt op hooger prijs te worden gesteld dan veiligheid’.
(Telegraaf.)
Zoo is het. De macht van het geld, van het meestal langs vuile en onnoembare wijze verkregen geld van woekeraars en afpersers regeert de gansche wereld. En alles buigt en kromt zich er voor. Vóór de revolutie was de adel oppermachtig, tegenwoordig zijn het de Amerikaansche varkenhandelaars en worstmakers en blikjesverkoopers, die hunne dochters uithuwen aan 't verloopen, verarmde Europeesche high-life. Met hunne auto-woestheid maken zij op alle groote wegen van Europa talrijke slachtoffers, en, niet daarmede tevreden, willen zij nu ook nog, op hunne reizen heen en weer naar Europa, alle comfort en luxe genieten van 't meest verfijnde hôtel, en tegelijk de maatschappijen dwingen hen in een onzinnig korten tijd over te brengen. Geld komt er immers voor hen niet op aan. Dat hebben ze. Daarvoor moet alles wijken. Maar, van tijd tot tijd gaat het zoo als ditmaal met de Titanic, een onbekende macht, sterker dan die van 't geld, treedt tusschen beiden, en spot met alle aardsche menschengrootheid. De regels van Da Costa komen mij daarbij in den zin: | |
[pagina 693]
| |
Maar het Godsuur had geslagen,
En de menschenschepping viel.
't Zij gij roem of rouw moogt dragen,
Menschheid schouw het aan en kniel.
God is Rechter. De aarde wacht.
De aarde ontroert, en staat verwonderd,
Als de God der eere dondert
En den dag verkeert in nacht.
Over de opgedreven waatren
Wandelt Zijne Konings-stem!
Zeeën schuimen, scharen schâtren -
En de storm verheerlijkt Hem.
O, ik wou, ik wou dat het God wezenlijk is geweest, die, door dezen ijsberg, al die menschelijke pralerij heeft willen in den grond boren. Ik wou, dat Hij al die schunnige ellendige rijkaards, over wier lot de geheele europeesche pers zich zoo aandoenlijk ongerust maakt (terwijl zij voor de rest geen woord bijna over heeft) liet verzwelgen in de schuimende zee. En ik wou dat Hij de anderen, zij, die de slachtoffers zijn, de weduwen en weezen in Southampton, der bemanning, en zoovele andere passagiers wier namen onbekend blijven, wreekte om wat hun is aangedaan.! Het vers van Da Costa, dat ik zooeven aanhaalde, eindigt: Plast het tranen, ruischt het bloed,
Dondren woede en lasterkreten,
God als Koning is gezeten,
Over d'opgezetten vloed.
Wederkaatst door hemelpsalmen,
Antwoordt uit het heiligdom,
Midden onder de onweersgalmen,
't Jongste woord Zijns Woords: Ik Kom.
Ziet gij, lieve lezers, in dat geloof, dat van Da Costa, ben ik opgevoed. En soms komt het over mij met volle kracht: Mocht het zóó zijn. Want, dan immers, dunkt mij, kan het niet lang meer duren, of Hij komt werkelijk. Hij kan dan al deze vuilheid, al deze pralerij met geld, al dit gehuichel, al deze ten hemelschreiende onrechtvaardigheid niet lang meer aanzien - als Hij er is. Het is een te onzuivere, te smerige boel tegenwoordig. Als er een God is, dan moet Hij wel spoedig komen, en deze aarde vertrappen, - met hare zóógenaamde ‘christelijke’ regeeringen incluis! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|