De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI.De vrouw is bij de natuurvolken en barbaren een lastdier; in het Oosten een stuk huisraad en in het Westen een dienstmaagd; zij is slechts het lid, dat mensch en dier verbindt en tevens voor tafel, kleeding en kinderen zorgt. Wat de vrouw voor den denkenden man juist het interessantste maakt: haar zwangerschap en bevalling, schijnt de eerste stap van vernedering voor haar geweest te zijn; daardoor werd zij slavin en huisdier, wier periodiek bloed eens zelfs voor vergift gold, | |
[pagina 674]
| |
en de man verwilderde als jager en was de eerste tyran. De patriarchen schijnen over de vrouwen niet veel beter gedacht te hebben: Mozes roept een barsch: ‘En hij zal Uw heer zijn’, wat nog heden in het huwelijksformulier weerklinkt. Salomo is nog erger dan Mozes: Misschien ontstemden hem de raadselen van de Koningin van Arabië en God wete, wat dat voor raadselen geweest mogen zijn. De vrouwen schijnen hier iets van af te weten; zij geven nog heden raadselen op en zijn den man dikwijls nog een raadsel. Onder de Egyptenaren, Grieken en Romeinen stonden de zaken niet beter. Egyptische vrouwen mochten slechts op bloote voeten uitgaan, misschien om ze des te meer in huis te houden, en tóch lezen wij van een dochter van een Pharao, die zich moest prijs geven, om de steenen voor een Pyramide bijeen te brengen, en van een Pharao, dien het Orakel voor zijne blindheid het speeksel van een geheel reine vrouw voorschreef; na duizend vergeefsche pogingen vond men hiervoor eindelijk een oude vrouw. Het ergste was nog Simonides, die in zijn jamben de vrouwen met zwijnen, vossen, honden en apen vergeleek. Euripides maakt het niet veel beter, en toch is Sophocles' antwoord op de vraag: ‘Waarom schildert gij de vrouwen zoo goed en Euripides zoo kwaad?’ nog minder; ‘Ik schilder ze zooals ze zijn moeten, Euripides echter zooals ze zijn.’ Plato maakt een uitzondering en wil de vrouwen gelijke rechten en gelijke opvoeding geven, ja haar zelfs staatsambten zien toebedeeld. Hij spreekt van vrouwengemeenschap tot bevordering der vaderlandsliefde en eendracht, en stelt tijden der bevruchting voor ter voorkoming van uitspattingen. Dit alles behoorde tot de Platonische Republiek. ‘Honden’, zegt hij niet zeer vleiend, ‘bewaken de haardsteden en dienaren de stad en vraagt men of ze mannen of vrouwen zijn?’ Hij dankt niettemin de Goden, dat ze hem als man en niet als vrouw geschapen hebben. Plutarchus spreekt ook waardeerend over de vrouwen, en hoewel ze geen schitterende rollen speelden, en een andere Griek diè de vrouw voor de beste verklaart, waarover men het minst spreekt, evenals Caesar, die zegt: ‘Een vrouw moet niet alleen kuisch zijn, maar het ook schijnen’, speelden de hetaeren des te grooter rollen. Aspasia regeerde de Grieken en vooral Socrates en Pericles. Demosthenes vergat over de Phryne zijn spreekgestoelte en Praxiteles modelleerde naar haar zijn Venus; altaren werden voor haar opgericht, zooals in het verdorvene Rome voor Flora. Metelles' openbare uitspraak: ‘Wanneer de natuur ons slechts in staat had gesteld ons geslacht zonder vrouwen voort te planten, dan hadden wij die lastige gezellinnen niet noodig; het huwelijk is een aan den Staat gebracht offer’, geeft een diep inzicht in de meeningen der ernstige ruwe Romeinen van dien tijd. In Griekenland en in Azië waagden de arme vrouwen reeds haar leven, wanneer ze een slokje wijn namen. De achting voor de vrouw ging ten slotte geheel en al verloren door schandelijke homosexualiteit en publieke vrouwen, die meer ontwikkeling hadden als het bekrompen huisdier, dat alleen als middel om kinderen te krijgen, beschouwd werd. De priesteressen der Venus brachten zelfs philosofen, zooals Diogenes, Epicurius, Aristoteles, enz., in geestdrift. Socrates en Praxiteles ontmoetten elkaar bij Aspasia, zooals St. Evremond en Condé bij Ninon. Onder zulke omstandigheden schijnt er van een veredelende liefde, het hoogste goed der stervelingen geen sprake geweest te zijn. Rome's wereldverovering was het tijdperk van het zedenverval: de Aggripina's, Fulvia's, Messalina's, Faustina's enz., speelden rollen, zooals ze nooit te Londen en Parijs gespeeld zijn. Nero's Popäo had elken morgen voor haar bad de melk van vijftig ezelinnen noodig en geheel Rome vierde de Florealia (1 Mei) tot aandenken aan een publieke vrouw, die haar schatten aan den Staat vermaakt had. Echtscheiding was schering en inslag en dames telden haar leeftijd niet meer naar jaren, maar naar het getal harer mannen. Intusschen had men toch ook nog in het ernstiger, onverdorvener Rome goede vrouwen. Coriolanus, dien geheel Rome niet tot zijn plicht terug kon brengen, werd op het goede pad teruggebracht door zijn moeder Veturia en zijn vrouw Volumnia. Goed ook was Cornelia, de moeder der Gracchen, die, alle weelde verachtend, op hare kinderen wijzend, zeide: ‘Zij zijn alles voor mij!’ en ook Portia, Arria, Aggripina, de jonge Romeinsche, die haar ouden vader in de gevangenis met haar melk zoogde, en de vrouwen, die ten tijde van Brennus en Hannibal haar sieraden op | |
[pagina 675]
| |
het altaar voor het vaderland neerlegden. Nergens echter is de vrouw meer te beklagen, als onder de wilden van Amerika; zij moet den man op zijn jacht- zoowel als op veldtochten volgen; de man draagt zijn wapenen, de vrouw alle andere benoodigdheden, benevens twee of drie kinderen. De man rust 's avonds, de vrouw moet chica klaar maken, waaraan hij zich bedrinkt en haar dan slaat. Wordt zij oud, dan zoekt de wilde zich een jonge vrouw en de oude wordt door hem en haar eigen kinderen mishandeld. Zoo vertelde een wilde een zendeling en besloot: ‘Moesten wij niet uit moederliefde onze dochters maar dadelijk bij de geboorte smoren?’ De grootste en vroegste onrechtvaardigheid tegen de vrouw blijft altijd de veelwijverij, en het overspel dat reeds vader Abraham met Hagar pleegde, waaruit noodzakelijkerwijze ijverzucht, en opsluiting en daaruit slechte begeerten, boosheid, nijd, wraak en alle gebrek aan beschaving moeten volgen. Men leze eens Oostersche reisbeschrijvingen en hoe het in harems toegaat, of slechts het Oude Testament. De natuurlijke zwakte van de vrouw, haar zinnelust, die de natuur haar eveneens uit goede redenen gaf, haar periodieke ziekte, die de ruwe man niet minder verachtelijk uitlegde, zelfs haar grootere sluwheid die de man niet door verstand te bedwingen wist, en daarom door geweld onschadelijk te maken zocht, zijn de verdere oorzaken der opvallende geringschatting, die wij overal in de vroegste oudheid vinden en die zelfs oorspronkelijk tot het celibaat der monniken leidde, omdat vrouwen voor onheilig werden aangezien. De Heilige Hieronymus moet echter toch met de vrouw zeer vertrouwd zijn geweest, daar hij zegt: Houdt U slechts aan de vrouwen wanneer gij iets wilt doorzetten, want... zij zuigen vlug in, omdat zij onwetend, zij springen gemakkelijk uit den band, omdat zij lichtzinnig, zij onthouden lang, omdat zij hardnekkig zijn.’
* * *
Alle ruwe volkeren hebben eerst dan een zekeren graad van humaniteit bereikt, als zij bij hunne vrouwen, waarschijnlijk de uitvinders van alle huiselijke deugden, meer zoeken als geslachtlust, zooals de meeste Oosterlingen doen, die de vrouw ‘het veld van den man’ noemen. En daarom, komt alle schoonen en niet schoonen, en richt altaren op voor de Duitschers of Kelten, voor wie gij wellicht uw neusje optrekt. Duitschers waren het, die U uit Egypte voerden en U vrij maakten, zooals het huwelijk u nog vrij maakt. Wat het Christendom begonnen was, werd door de galanterie der ridderwereld tot de hoogste poëzie doorgevoerd. Ridders waren het, die elkander wederkeerig met den degen uw hooge waarde bewezen en van het goddelijk recht van den man zoo weinig afwisten als van het goddelijk recht van den koning. Ridders verhieven U tot godinnen en idealen, ofschoon een schoon beeld naar het leven, een edele vrouw, beter geweest ware. Duitschers vonden in vrouwen iets heiligs zelfs, zooals in hun Velleda en Aurinia, de Sibyllen van de Ouden, die God's wil weten, zooals het woord zegt. De Oud-Duitsche wetten bepaalden dubbele straf of boete voor dengene, die het vrouwelijke geslacht beleedigde. De hooge vereering der Heilige Jonkvrouw, waarvan het Evangelie geen woord weet, schijnt uit die oude begrippen van bijzondere heiligheid der vrouw te zijn ontsproten. Eva stortte de mannen in het verderf, Maria bracht vrouwen de verlossing. De hooge vereering der vrouw duurde, zoolang de Duitschers hun goede zeden niet inruilden tegen die der Zuidelijke natiën en de Franschen. Grieken verhieven op hunne Saturnalien de slaven tot heeren; dit duurde maar eenige dagen, maar Franschen zetten vrouwen op den troon en huldigden hen het geheele jaar door, ten koste van haar verstand en deugd. Deze invoering bij het hof was erger dan het voormalige leger veile deernen in het gevolg van het hof, want nu kwamen bij de liederlijkheid nog vrouwen-intrigues. De gewichtigste aangelegenheden werden als kleinigheden behandeld; in luxe verspilde men de schatten van den Staat; vrouwen waren de ziel van al deze ongeregeldheden en wat aan het hof gebeurde, gebeurde ook in de stad en spoedig daarna in de provincie. Maitressen stonden nu aan het hoofd van den Staat en Agnes Sorel opende de rij, was echter nog de beste. Onder Hendrik IV was het erg; oneindig erger echter nog onder Lodewijk XIV en XV. Lodewijk XVI, die de schandalen van Du Barry kende, was wel de allerongalantste koning der Franschen en toch heerschten vrouwen. Het idée, dat vrouwen het middelpunt waren, om hetwelk zich alles draaide, zette zich vast in de lichte hoofdjes. | |
[pagina 676]
| |
II.Mulier est hominis confusio.Ga naar voetnoot*) Wij danken de vrouwen de menschwording van Europa, want zij waren het die vele prulkoningen, voornamelijk in het Noorden, het Christendom bijbrachten en het volk volgde als schapen, zooals men het heden ten dage vergeefsch zou wenschen. Het is de vraag, of de Duitsche wetten, die huwelijksgiften, erfenissen en het bezit van onroerende goederen aan de vrouw onttrokken hebben, het niet beter met de vrouw voorhadden dan het Romeinsche recht. Die wetten noodzaakten de vrouw tenminste zich door persoonlijke verdienste en voortreffelijkheid te onderscheiden en misschien berustte daarop de hen bewezen hooge vereering. Wij moeten het weer zoo ver brengen, dat wij onze dochters door den bruidegom betalen laten, zooals in het Oosten. Een eenige wet zou misschien veel kunnen veranderen: geen meisje moest een bruidschat mee ten huwelijk brengen. De natuur heeft ze mishandeld, onze wetten, door mannen gemaakt, zonder de vrouw er in te kennen, en door den ruwen Romein voltooid. De wet betitelt de vrouwen eenvoudig als ‘dingen’, waarbij juristen als Heineccius verder niets denken en reeds galant zijn, wanneer zij het ‘bellissima species sequestrationis’ (schoonste soort van strijdvoorwerp) noemen. Het Vellejaansche Raadsbesluit verklaart haar borgstelling voor ongeldig, en juristen stellen voogden aan over diegenen, die de natuur zoo dikwijls tot de natuurlijkste voogden van lichtzinnige of domme mannen maakt. Hoe sluw weten zij het niet aan te leggen, wanneer ze mannen verzoenen willen? Hoe mannelijk gedroeg zich Terentia bij het ongeluk van haar man en hoe vrouwelijk Cicero in ballingschap? Zonder Koningin Isabella had Columbus nooit Amerika ontdekt en zonder Agnes Sorel en de Maagd van Orleans Karel VII nooit de Engelschen uit Frankrijk gejaagd. De beeldhouwer Houdon, verdacht omdat hij nog geen vaderlandslievend kunststuk gemaakt had, ontkwam aan Robespierre's tijgerklauwen, omdat zijn vrouw zei: ‘Houdon heeft toch het beeld der philosofie gemaakt; zij die de Revolutie voorbereid heeft behoort naast het beeld der Vrijheid. Komt en ziet.’ Het was het beeld van een door een klooster bestelde Heilige, die in een boek leest, en ze stelden dat op in het Convent als het beeld der philosofie. De Geschiedenis is vol vrouwenlisten. Argus had honderd oogen, maar wat hielpen ze tegen vrouwelijke listen? Delila, Judith, Klytemnestra, Corday - deze en meer veranderden de wildheid der mannen in lijdzame overgave; haar zacht oog loog liefde, honig vloot van haar lippen, tot ze het argelooze offer op de slachtbank hadden. Het practische verstand der vrouwen is haar mannen in bedenkelijke omstandigheden dikwijls van groot nut geweest; haar slimheid heeft reeds dikwijls den man van onverstandig optreden, eigenzinnigheid en onstuimigheid in het handelen afgehouden, en pedante, eenzame geleerden zijn vrouwen dubbel onontbeerlijk. Alle vrouwen heerschen over hare mannen door gladheid en gevatheid, en daarom over boeken- en actenwurmen dubbel. Man en vrouw passen in elkander, zooals de uitstekende en binnenwaarts gaande stukken van een schip, om des te zekerder en vaster over de onstuimige levenszee te varen. ‘Zonder vrouwen zouden de beide uitersten van ons leven zonder hulp en het midden zonder genoegen zijn’, zegt de Franschman. Wat zouden zieken en stervenden zijn zonder vrouwen? ‘Waar geen vrouw is, daar zucht de zieke.’ En wat ware het leven zonder liefde, waarin vrouwen sterker zijn dan mannen? Mannen zijn sterker in de vriendschap! Vrouwen kunnen daarom ook altijd tot de mannen zeggen: ‘Nous autres et vous autres, nous ne pouvons nous passer les uns des autres.’ (Wordt vervolgd.) |