En, ze wou niet trouwen. Heelemaal niet. Ze was 't meer dan ooit eens met Ida van Hechteren, dat het veel, veel prettiger was je eigen vrijheid te behouden.
Natuurlijk, zooals die Iet, met haar gekke ‘Vereeniging tot bevordering van het Geestelijk leven, en tot Beteugeling van de Zinnen,’ zóó dacht zij er heelemaal niet over. Die draafde de vergaderingen daarvan af, bij wijze van uitspanning, en ging overal huisbezoeken doen, per fiets, met den secretaris der Vereeniging, meneer Halm. Haar moeder vond het maar half goed, maar zoo'n bezadigde oudere man als die meneer Halm, die telde toch eigenlijk niet mee als man, - zei iedereen. En dan, ze hadden immers hun hooge theorieën, van beteugeling van de zinnen, waarin ze heelemaal opgingen, al brochures verspreidend van den president van hunne Vereeniging Jhr. Edward Oort, die ondertusschen zichzelf vrouw en kinderen toestond. -
Neen, voor al die soort onnatuurlijke dwaasheid voelde Dorrit niets, maar ze kon best begrijpen dat Iet, die thuis altijd diende voor kindermeid van haar gehuwde zusters en schoonzusters, ten slotte op zoo iets was vervallen om zich afleiding te bezorgen. Zij, Dorrit, had die niet noodig. Zij had immers zoo'n ideaal thuis hier bij oom en tante. Ze deed en ze liet wat ze verkoos. En ze kon zich geen aardiger man eigenlijk voorstellen dan Oom. Piet, nu ja Piet! Die was wel z'n zoon, maar dien vond ze toch eigenlijk 'n kwajongen nog, al was hij nu duizendmaal geassocieerd met Mr. Hooph - Huyghens, den man van Joosje Eduma de Witt. - - En al maakte hij haar ook zichtbaar 't hof in den laatsten tijd. Ja, waarachtig, dat deed ie, op zijn manier; maar ze had er geen aardigheid in. Ze deed net of ze niets merkte. En ze nam zich vast voor, als 't zoo dóórging, dan zou ze wel eens ronduit met Oom spreken, hem aan zijn verstand brengen, dat ze heusch veel gelukkiger was hier bij hem, dan op die trouw-manier.
En Joosje Hooph-Huyghens óók voelde dat er iets broeide. En wist ook niet wat.
Want, dat haar Paul haar bij elke gelegenheid afsnauwde, en steeds afgetrokkener en ontstemder tegen haar overzat, och dat was in den laatsten tijd al geen nieuws meer voor haar, was iets waarover ze zich niet eens meer verwonderde. Als ze hem vroeg wat hij had, zei hij, dat vrouwen daarvan geen verstand hadden, dat 't haar niet aanging, dat ze zich met haar eigen zaken moest bemoeien.
Daarover, over die ruwe uitvallen, hadden ze samen ruzie gehad. Ze had hem verweten dat hij heel anders was na haar huwelijk dan ervoor, had gehuild, zich bij grootpapa teruggewenscht. En hij had haar 'n groot kind gescholden, iemand daar je als vrouw niets aan had, 'n luxe-pop, die den boel maar opmaakte.
't Verwijt, omdat het onverdiend was, griefde haar bitter. In weelde en overvloed opgevoed had ze zich daarnaar ingericht bij haar huwelijk, eerder echter ertoe opgezwiept dan er vanaf gehouden door haar man, die bij alles zei, dat 'n bankier moest leven op 'n grooten voet, dat het je crediet goed deed als je niet op de kleintjes zag, en dergelijke theorieën. Was de auto, waarmee hij den korten afstand van 't kantoor in 't centrum der stad naar hun particuliere woning aflegde, ook niet een aanschafferij van hem, niet van haar, geweest?
En nu liet hij 't voorkomen alsof zij-eigenlijk de schuld was van zijn geldzorgen.
Want, dat hij die had, dat begreep ze van lieverlede wel. Van terzijde beproefde ze bij Piet ten Have er 't fijne van gewaar te worden. En, al liet die ook zich niet uit, hij verried toch wel, door zijn bevangenheid, dat er iets haperde, dat de zaken niet naar wensch gingen.
Enfin, 't kon haar niet schelen. Ze vertrouwde op grootpapa. Die zou haar, z'n eigen kleindochter, niet in den steek laten. Als de boel falikant liep, dan moest die, met zijn almacht van groot man in den lande, er maar 'n uitweg op vinden. Bijna brutaal, in die rustige zekerheid, ging ze, ondanks, den wankelenden bodem waarop ze zich van dag tot dag meer voelde staan, luchtig-onbewogen haar gewonen gang, maakte en ontving visitetjes, giechelde met hare vriendinnen, Ida van Hechteren en Dorrit ten Have, en haar nichtje Nannie Eduma de Witt, en de meisjes de Pol.
Na de geboorte van Baby pronkte ze met een kostbaren ring, dien Paul haar had gegegeven, liet dien overal zien als 'n bewijs van haar geluk. 'n Onverschilligheid voor de toekomst was in haar. Grootpapa moest maar zorgen. 't Kon haar niets schelen, wat er vandaag of morgen gebeurde. Háár geld was veilig in elk geval. Dat wist ze wel van grootmama - door de huwelijksvoorwaarden.
Maar, wat ze vervelend vond nu, wat ze niet begreep, en wat haar stoorde in haar dagelijksche gewoonten, dat was die geheimzinnigheid van grootmama ineens, over haar tweede meisje, Marietje, die plotseling had weggemoeten. Juist nu, nu zij er, na de geboorte van Baby, zoo'n aardige vertrouwde hulp aan kreeg.
Grootmama was bij haar gekomen, en had kortweg gezegd, dat ze dat schepsel dadelijk 't huis uit moest doen, hoe eer hoe beter, -