duurd eer we weer bij elkaar waren! Een heele week, was 't niet?’ ‘Je was toch bij mij op 't kantoor, Max’. ‘Och wat, als mijnheer Volkert, als de goede vriend en raadsman! Dat is afschuwelijk! Je weet niet Käte, hoe zwaar mij die rol valt.’
‘En wat ben je hier?’ zei ze plagend, ‘hier, in ons warm nestje?’... ‘Nu, ik zou - zoo denken, je man!’ Teeder streelde ze zijn hand. ‘Als iemand mij ooit had voorspeld, dat ik mij nog eens zou vastklemmen aan een gestolen, onrechtmatig geluk, dan zou ik van schaamte in 't water zijn gesprongen, bij 't idée alleen!’
‘Je hebt niemand wat ontnomen’ zei hij op vasten toon.
‘Zie je, soms, als ik van jou en uit de rust weg moet, dan ben ik als dol. Waarom gooien wij niet alles overboord en gaan naar Amerika, waar wij elkander hebben?’
‘Neen lieve, die gedachte mag je geen voedsel geven; jij ontneemt niets aan jouw gezin, ik niets aan 't mijne! Integendeel, wij werken met meer opgewektheid. Ik ben nu veel geduldiger en aardiger thuis! Zie, ik ken 't leven, ik ben een werkende vrouw, geen pop geweest. Honderdmaal heb ik al 't voor en tegen overwogen, en altijd heb ik, wat wij deden, voor rechtvaardig gehouden! Ik was niet voor weduwe, niet voor een leven in zaken alleen geschapen. Mijn hart, mijn natuur verlangde liefde in de volle beteekenis.
Niet als een lichtzinnnige vrouw, heb ik genomen, jou heb ik veroverd omdat je vrij waart, omdat je mij liefhadt!...’
‘En als ik gelukkig getrouwd was geweest, Käte?’
Ze staarde voor zich uit. ‘Ik zou ten onder gegaan zijn in mijn verlangen, of ik had iets doms of slechts uitgehaald. Ik was, en ben nu eenmaal zoo!’ ‘En als ik ongetrouwd, gescheiden, of weduwnaar was geweest Käte?’ ‘Dan waren wij getrouwd’ zei ze zonder aarzelen. Ze kuste hem en stond op. Hij babbelde met haar en rookte gemoedelijk een sigaartje terwijl zij de tafel dekte. Later volgde hij haar naar de keuken waar hij toezag, terwijl zij kookte en braadde. In opgewekte stemming gebruikten zij samen 't avondmaal. Käte ruimde daarna alles af, bracht alles naar de keuken waar den volgenden dag de werkvrouw 't wel schoon zou maken. Hij las haar de courant voor, zij naaide al luisterend. Later gingen ze samen ter ruste... een tevreden echtpaar. Den volgenden morgen zette ze voor hen beiden thee. ‘Vlug, vlug, Max, ik moet gauw naar huis. Ik heb beloofd om tien uur thuis te zijn. Ja heusch, de nieuwe ingenieur komt om elf uur en dan moet ik op 't kantoor zijn!’ Ze hielp hem zijn overjas aantrekken. ‘Ik kom een dezer dagen weer aanloopen Käte’, sprak hij! ‘Ach, wat was 't weer zalig in ons warm nestje! En nu moet ik weg!’ Hij zuchtte! ‘Hoe is 't jou te moede?’
Zij omarmde hem en legde 't hoofdje aan zijn borst. ‘Ik gevoel mij als een gelukkige vrouw, die haar man verlaat en verheugd aan haar plicht denkt. Hoe tevreden en opgewekt gevoel ik mij door je liefde, Max! Ik verlang naar mijn jongens! 't Is of alles mij opnieuw geschonken wordt, zóó heerlijk is 't.’
‘En als 't nu eens uitkomt Käte, als wij veroordeeld worden?’ vroeg hij dringend. ‘Veroordeelen. Bah!’ ze knipte met de vingers. ‘Ik heb mijn leven zelf gevormd en mijn onafhankelijkheid zuur genoeg verkregen. Ik ben ik! Verstaan? En als eenmaal Steppke, de jongste, groot en verstandig is, dan zal ik tot mijn drie jongens zeggen: Zie je dien man? Hij is sinds jaren de mijne! Ik dank hem mijn leven!’
Volkert, nam haastig afscheid. In gedachten verdiept liep hij voort. Hij zag daardoor den oudsten en den jongsten zoon van zijn Käte niet. Ze kwamen beiden moedertje halen. Het was verkiezingsdag en 't gymnasium had onverwachts vacantie. Frits zag Volkert gaan. Hij zag den sigarenasch, het dubbele ontbeidservies, de bloemen!
Hij zag duidelijk zijn moeder verbleeken toen hij zoo plotseling voor haar stond. Zij kreeg onder de onstuimige liefkoozingen van haar jongste haar rust spoedig terug. En ze sloeg Frits gade. Hij zag doodsbleek en beet op zijn snor. Hij streed....
‘Nu jongens, nu nog even naar Dürbier en dan bestellen wij een rijtuig! Kom, ik ben vandaag zoo gelukkig, ik heb lust in mijn werk! Allons!!’ Zwijgend ging hij mee. Eerst toen ze in 't rijtuig zaten scheen Frits met zich zelf in 't reine te komen.
‘Niet waar Frits, ons oudje is een kraan, lang niet meer zoo knorrig als vroeger? u tracteert aan tafel?’ ‘Vast Steppke! je mag zelf kiezen waarop,’ zei Käte lachend. ‘Nou, is moedertje, een dot of niet?’ juichte de gymnasiast.
Frits greep de hand van zijn stiefmoeder en drukte die stevig, terwijl hij haar vast in de oogen zag: ‘U bent een pracht-vrouw! Wat u ook doet moeder, u zult 't kunnen verantwoorden en 't zal wèl gedaan zijn!’ Käte beantwoordde zijn handdruk hartelijk.
‘Zeker mijn beste jongen! ‘Jij krijgt 't jouwe, zoo goed als ik 't mijne, niet waar?’
Frits zuchtte voor hij op vasten toon zijn ‘suum quique’ deed hooren.
Vertaald door C. ENTHOVEN.