| |
| |
Hoofdartikel
Fourier als opvoedkundige.
Opvoeden is een uitzondering.
Verreweg de meerderheid der menschheid is niet opgevoed. Zij is opgegroeid en dat is alles.
In deze onze heerlijke maatschappij leeft een ieder die leven kan en zich erdoor slaat. En zoo ook is de opvoeding een zaak van het toeval, daar ieder zijn kinderen opvoedt, voor zooverre hij dit kan. Kinderen opvoeden, nu ja dat is het werk van hen die kinderen verwekken en de maatschappij bekommert er zich niet om, of die menschen verstand hebben van opvoeding, of zij kinderen kunnen opvoeden.
Opvoeding geven - dat is alleen mogelijk als een voorrecht voor de bezittende klasse en hoe 'n slecht gebruik deze ervan maakt, blijkt uit het verbazend kleine aantal menschen dat uit die klasse werkelijk den naam verdient van goed opgevoede menschen. De wet eischt wel van den vader dat hij zijn fortuin nalaat aan zijn kinderen, maar niet
| |
| |
dat hij hun een opvoeding geeft. Dat kan de wet ook niet. Zij is daartoe niet bevoegd.
Als wij nadenken over hetgeen een menschenmaatschappij moest zijn, dan zal het wel wezen dat wij ons haar voorstellen onder het beeld van een teedere en liefhebbende moeder, die voor al haar kinderen de melk zal hebben van haar borsten, die alle zorg en liefkozing en hulp zal brengen aan allen zonder onderscheid, gedreven door een gevoel van liefde.
Komt onze hedendaagsche maatschappij ook maar in de verte overeen met dat droombeeld?
Allerminst!
Onze maatschappij van heden is geen teedere, goede, verstandige moeder, zij is een heele slechte stiefmoeder, zonder hart die alleen een vriendelijken lach overheeft voor een klein aantal rijken, nietsdoeners en schelmen, maar die het grootste aantal harer kinderen arm en hulpeloos de wereld inzendt, om ze geheel over te laten aan hun lot. Zeer juist zei mij eens een arbeider, die een goede plaats inneemt na een totaal verwaarloosde opvoeding, zooals de arbeidersklasse die krijgt: dat ik goed terecht ben gekomen, dat is heusch niet mijn eigen schuld, het is een gelukje, een toeval, want ik heb er naast mij zoovelen zien vallen die niets minder zijn dan ik, maar die niet zoo gelukkig waren. De maatschappij vraagt aan haar kinderen hun zweet, hun bloed, hun geld. Zij laat hen arbeiden voor 'n hongerloon tot zij er bij neervallen. Als zij 19 jaar oud zijn, dan neemt zij de grootste, de sterkste, de meest levensvatbare om ze te leeren marcheeren en om zich klaar te maken voor het kanon. Zietdaar schier de eenige opvoeding waarmede de maatschappij zich positief bezig houdt. Want de school beteekent niet veel. Nadat zij de kinderen van 6 tot 12 à 13 jaar vasthoudt, laat zij ze daarna los, zoodat zeer velen, als zij soldaat worden, bijna alles weer kwijt zijn en zij achterstaan bij het 12 jarige kind dat de school verlaat.
En aan die ongelukkige paria's, altijd geschoren, geplukt, gedood als slachtvee wil men wijs maken dat zij respect moeten hebben voor de maatschappij en liefde voor hun vaderland! Men spreekt hun ook over liefde voor de roem.... en gewapend met dit gevoel laat men de massa's op elkander los en als zij elkaar in naam van de roem hebben fijngehakt, dan werpt men hoofden, armen, beenen, gewonden en dooden, alles door elkaar in groote kuilen, strooit er chloor op en bedekt de aarde, alsof er niets gebeurd is.
Zietdaar het wetboek der plichten voor de armen: liefde voor het vaderland, eerbied voor de maatschappij, liefde voor de roem!
Al die heilige gevoelens, die trillen in het menschenhart, doen dienst aan de klasse die haar slachtoffers uitzuigt tot op den laatsten druppel bloed.
Wat 'n heiligschennis! Wat 'n misbruik maken van zijn overmacht!
Zou het niet een prachtige dag zijn als die massa eens begreep hoe weinig eerwaardigs en eerbiedwaardigs er was in al wat men hun sinds lang heeft voorgehouden om te vereeren?
Zeker, zoo'n uitdrukking, klinkt rauw en ruw en zal de toorn opwekken van de slechte menschen die anderen exploiteeren en zeer goed weten dat zij het doen, zoowel als van hen die het doen omdat zij van jongsaan gehoord hebben, dat zij beschikt zijn om dat werk der exploitatie te doen en dat dit nu eenmaal niet anders kan.
De eerste voorwaarde als de maatschappij van het individu liefde en eerbied vraagt voor haar, zal dan toch wel daarin bestaan, dat zij dat individu de noodige opvoeding bezorgt. Een moeder die haar kind verlaat, heeft niet het recht liefde te vragen of te verwachten van dat kind, neen zij heeft alleen recht haat te verwachten.
De maatschappij is dus verplicht opvoeding te verschaffen aan het individu.
En laat ons nu zien wat men doet met de lichamen, met de geesten.
Men moet ontwikkelen, oefenen, nagaan den natuurlijke aanleg, de eigenaardige eigenschappen, de ontkiemende krachten en vermogens! En wat doet men?
Op 6 jaar worden alle kinderen 5 uur lang opgesloten, onderworpen aan een regel en orde, die voor allen precies dezelfde is, zonder rekening te houden met de verschillende karakters en naturen. Men spant al die verschillende geesten voor dezelfde kar, men laat ze allen, hetzij ze lange of korte beenen hebben gelijke stappen nemen. Het kind dat tweemaal zijn les overleest en haar kent omdat het een goed geheugen heeft, wordt beloond en het andere dat er misschien een uur op zit te blokken en het dan nog niet kent, loopt straf op en wordt beknord. Zij worden uitgemaakt voor lui en traag en volwassen menschen maken misbruik van hun
| |
| |
meerdere kracht om kinderen te mishandelen zoo niet met de handen, dan toch met woorden die grieven en verdriet doen.
Die hatelijke gelijkheid van regel, van leerprogram, die volkomen minachting van de individueele natuur, zijn zij niet in staat het brandmerk te drukken op het heele werk der opvoeding?
In onze XXste eeuw, die zich nu verheft op haar vrijheid, begint men de kinderen van hun vrijheid te berooven, hen op te sluiten in gevangenissen, hen te plagen en vervelen op duizenderlei manieren, dag aan dag gedurende den besten tijd van hun leven.
En dat waarom?
Om hun hoofden op te vullen met een rommel domheden die zij zich haasten zullen te vergeten en waarvan hen na eenige maanden leven in de wereld niets anders overblijft dan een diepe minachting voor dogma's, voorschriften en gebruiken van menschen uit oude maatschappijen, die allang zijn verdwenen en die men hun voorstelt als modellen ter navolging in dezen onzen tijd.
Men heeft één en denzelfden regel voor alle naturen.
Men geeft éénzelfde rantsoen voor alle magen.
Men laat alle geheugens precies hetzelfde slikken.
Maar waar ter wereld is de dierenfokker die zoo dom is zonder rekening te houden met het verschil der soorten, met aanleg en natuur, al zijn honden of dieren op precies dezelfde wijze op te voeden en te dresseeren? Welke tuinman is zoo onverstandig om zonder rekening te houden met de eigenaardige, zeer verschillende behandeling, die de verscheidene planten vereischen, ze allen precies op dezelfde wijze te kweeken?
Is de menschelijke natuur dan minder dan die van plant en dier?
Behoeft er minder gelet te worden op de opvoeding van arme kleine kinderen dan op het kweeken van spinasie, sla, enz. of het fokken van honden?
Ziet op onze burgerscholen, op onze gymnasia hoe verschillend de jongelieden zijn. Deze zijn donker, anderen licht, deze snel als kwikzilver, anderen langzaam als slakken, deze sterk gebouwd en klaar voor elke lichaamsbeweging, anderen stil en bespiegelend zonder eenige neiging daarvoor, deze zijn onderzoekers, anderen artisten. Duizenderlei temperamenten, want het menschelijk geslacht is zoo verscheiden, dat geen twee wezens aan elkander gelijk zijn, niet alleen in vorm, gestalte en kleur, maar ook in geest, karakter en natuur.
En deze allen kromt men onder éénzelfde juk. Welke boer spant een koe in hetzelfde gareel als de stier? Wie spant een zwak veulen naast den vurigen, krachtigen hengst? En toch onze domme opvoeders onderwerpen alle kinderen die onder hun handen komen, aan dezelfde voorwaarden, ofschoon het duidelijk is dat er meer verschil bestaat tusschen de kinderen dan tusschen een paard en een schaap.
En dan hoort men in onzen tijd nog telkens en telkens, herhalen: slechte naturen, slechte karakters!
Maar waarom slecht?
Zijn zij soms slecht gemaakt, omdat hun magen en hun geesten het voedsel niet kunnen verteren dat gij hen met geweld opdringt? Wat doen kinderen en menschen, als men hun te veel voedsel opdringt? Dan geven zij over, de maag wil het niet tot zich nemen. Zou hetzelfde niet ook plaats hebben met den geest.
Hier ziet men alweer dat de zoogenaamd goede leerlingen, die als voorbeelden gesteld worden aan anderen en die prijzen krijgen van goed gedrag, juist de lagere naturen zijn of dezulken die zich het gemakkelijkst laten kneden, die door de beschaving reeds de natuur hebben ingeboet.
Wee den vurigen, hartstochtelijken en machtigen karakters! Het zijn de muiters, de oproerlingen, de slechte sujetten, degene die niet onder de tucht willen gebogen gaan!
Ouders, weest niet bevreesd of bedroefd, als uw kind in verzet komt tegen een monsterachtige opvoeding, integendeel dat is een goed teeken waarover gij U moet verheugen.
Onze eeuw verheft zich er op dat de plak is afgeschaft in de school. Maar, opvoeders, hebt gij nu ook den dwang, het geweld, de smart weggenomen? Of is alleen de vorm veranderd en het dwangmiddel gewijzigd?
Wie gevoel bezit voor de heiligheid der menschelijke natuur, die treuren over de overwinningen der beschaafde opvoeding meer nog dan over den wreeden strijd die soms op de school wordt gevoerd, die zal treuren, als de natuur van het kind onder den last van straffen en zedelessen wordt verzwakt en gebogen, als het karakter misvormd en de ziel verlamd wordt. Als dan zoo het kind ‘getemd’ is, dan juicht de opvoeder over
| |
| |
zijn volbrachte werk, maar de natuur weent, want de mensch is in het kind gedood. Zeker, hij wordt nu een oppassend burger, die alles verdraagt, een gedwee onderdaan die nooit in verzet komt, een oppassend man die stipt is in zijn zaken, maar het beste in hem is er uit geopvoed.
Onze methode van opvoeding is ten achter bij onze beschaving zelve, want indien de opvoeding in de tegenwoordige omstandigheden geen opvoeding van algeheele ontwikkeling kan zijn, dan kon men toch zorg dragen dat de studie minder weerzinwekkend was, men zou de aard der studie kunnen veranderen en al dien onnullen ballast van het geheugen kunnen wegwerken, men zou het kind niet doen stikken in zijn Latijn en Grieksch, in zijn oude goden en godinnen, men zou voorkomen dat hij beter thuis was en het oude Jerusalem en de zeden en gebruiken der oude Joden of in Athene of Rome, dan in de stad zijner inwoning en de dingen die rondom hem plaats vinden. Men zou in de plaats van duizenderlei zottigheden en nietigheden nuttige dingen kunnen plaatsen, bovenal de natuurwetenschappen, de natuurkunde, de scheikunde, de zoogenaamde kennis der exakte wetenschappen.
Rousseau zegt in zijn Emile: ‘onze geheele wijsheid bestaat uit slaafsche vooroordeelen; al onze gebruiken zijn hinderlijk, de beschaafde wordt geboren en sterft in slavernij. Bij zijn geboorte bakert men hem in en als hij sterft, spijkert men hem in een kist. Zoolang hij de menschelijke figuur draagt, is hij geketend door onze maatschappelijke instellingen’.
Dat iemand liever zijn eigen zoon zelf opvoedt, dat kunnen wij begrijpen, gezien hoe onze opvoeding in de school is, maar dat men de partikuliere opvoeding als systeem verkiest, dat is ons een raadsel. Rousseau was de man die dit deed en het is merkwaardig dat iemand 4 boeken schrijft over dit stelsel, waarvan zijn eigen gezond verstand hem telkens de ongerijmdheden aantoont. ‘Hoe meer men erover nadenkt, hoe meer nieuwe moeilijkheden men ontdekt; men zou den gouverneur moeten doen opvoeden voor zijn leerling, men zou de bedienden moeten opvoeden voor hun meester, men zou alle die hem naderen, de prikkels (impulsies) moeten doen ontvangen die zij hem moeten mededeelen; men zou van opvoeding tot opvoeding moeten opklimmen tot... ja, tot waar? Hoe kan een kind goed opgevoed worden door iemand die zelf niet goed opgevoed is’?... ‘Kan men dien zeldzamen sterveling vinden? ik weet het niet’, zoo voegt hij er later bij, als hij spreekt over den leermeester van Emile. Rousseau weet zelf niet of er wel één mensch op de wereld bestaat, die in staat is een opvoeding te leiden of èèn plaats waar zij zou kunnen plaats hebben. Zijn heele boek is daarom èèn weefsel van sofismen. Hij die zelf zegt: ‘daar is geen enkel wijsgeer, die, het ware van het valsche onderscheidende, niet liever de leugen verkiest die hij zelf gevonden heeft dan de waarheid ontdekt door een ander. Waar is de wijsgeer, die niet voor zijn eigen roem gaarne het menschelijk geslacht zou bedriegen’? Ook is er voor zijn opvoeding een fortuin noodig van 50.000 frank rente en dus het stelsel kon toch nooit algemeen worden toegepast en heel demokratisch kan het niet heeten ondanks de fieren en demokratischen toon dien hij aanslaat in zijn vijfde boek.
De natuur levert protest in tegen het stelsel partikuliere opvoeding, daar de eerste en dringendste behoefte van het kind is gezelschap van zijnsgelijken. Het kind zoekt het kind. Ziet slechts hoe de zuigeling op moeders schoot lachend de armpjes uitstrekt naar wezens van zijn leeftijd. Isoleert men het kind, dan ontneemt gij het de vreugde des levens, het wordt een plant uit de trope die verlaten alleen opgroeit in een warme trekkas. En een eerste voorwaarde voor een goed stelsel van opvoeding is dat het toepasselijk is voor alle personen.
Men kan ook wel begrijpen dat twee wezens die van elkander gescheiden zijn door een afgrond van 20, 30, 40 jaar, zeer verschillend zijn, die de beschaving aan elkaar vastklampt. Dan is de opvoeding op de kostschool nog te verkiezen, want ondanks de strengste bewaking is toch de keten, waarmede hij is beladen, langer dan die van den leerling in partikuliere opvoeding. De kostschool is de gevangenis, maar in vereeniging met andere gevangenen; de geïsoleerde opvoeding is de gevangene in het cachot. Overal verdriet, dwang, vervalschte naturen. De beschaafde opvoeding is de leertijd, de practische school van het ongeluk, de beschaving kan er niet vroeg genoeg mee beginnen om menschen te vormen.
Het zij verre van ons de schuld te werpen op de opvoeders, neen maar zij gelden hier als de verpersoonlijking van de opvoeding. De Fransche soldaat doodt de Russen; de
| |
| |
koopman verrijkt zich door zijn klanten; de opvoeder zedepreekt, straft, vervalscht de naturen; de politieagent brengt zijn leven door in de vuiligheid; het meisje van plezier leeft te midden van gespuis en sterft in het slijk; de gendarme legt de boeien aan; de beul werkt met zijn machine; de rechter zorgt dat hij sujetten krijgt. Wat hier allemaal hatelijk in is, dat kan niet geweten worden aan het individu. Verandert de dingen en dit alles verdwijnt, al die hatelijke gewoonten der beschaving zakken ineen en - de mensch blijft over.
Dagelijks hoort men de ouders klagen over de onderwijzers en de onderwijzers over de kinderen waarmee ze zooveel te stellen hebben, maar het meest zijn te beklagen de kinderen die de slachtoffers van dit alles zijn.
Wat men onder opvoeding moet verstaan, dat is het geheel der omstandigheden die werken op het individu en die het op eenigerlei manier wijzigen. Rousseau heeft het zeer goed omschreven in deze woorden:
‘de opvoeding krijgen wij door de natuur, door de menschen en door de dingen. De innerlijke ontwikkeling van onze vermogens en organen is de opvoeding der natuur; het gebruik dat wij van deze ontwikkeling maken, krijgen wij van de menschen en de kwijting van onze eigen ervaring op de dingen die ons omringen, is de opvoeding der dingen. Elk onzer wordt dus gevormd door drie soorten van leermeesters. De leerling in wien hun verschillende lessen in tegenspraak komen, is slecht opgevoed en zal nooit met zichzelf overeenstemmen; de leerling, in wien alle drie vallen op dezelfde punten en brengen tot hetzelfde doel, bereikt alleen zijn doel en leeft konsekwent. Deze alleen wordt goed opgevoed.
Omdat de samenwerking van de drie opvoedingen noodzakelijk is voor haar volmaking, daarom moet deze de beide anderen leiden.’
Dit wil dus zeggen dat er eenheid moet zijn in de opvoeding, dat zij in overeenstemming met de naturen moet wrezen.
Ziethier nog een belangrijk gezichtspunt.
Het leven duurt gemiddeld 35 jaar. De beschaafde opvoeding legt beslag op den leerling tot 18, 22, 25, jaar en langer en gedurende al dien tijd blijft hij buiten het productief verbruik zijner krachten. Gedurende twee derden van zijn bestaan verteert hij zonder voort te brengen. Als wij, die gestudeerd hebben, die een goede opvoeding krijgen, sterven op 22, 24 of 25 jarigen leeftijd, dan kan men van ons deze getuigenissen afleggen: wij hebben veel gegeten, verbruikt, gekost zonder de waarde ook maar van één cent te hebben voortgebracht.
Voeg dit bij al wat wij zeiden over de opvoeding. De beschaafden stellen het beginsel op dat om de dingen goed te kennen, men ze moet toepassen, gebruiken en onder het voorwendsel van te leeren, beletten zij de toepassing, het gebruik ervan gedurende twee derden des levens.
Als het zaad niet goed opkomt, dan is dit niet de schuld van het zaad. Zaai goed, zaai in goede aarde.
Hebben wij gezien dat de beschaving de groote meerderheid der individuen overlaat zonder opvoeding, zonder zorg, dat zij de massa brengt tot de uitoefening van alle ondeugden en armoede, uitspatting en misdaad zich als zooveel gezwellen aan haar laat vasthechten, dan blijkt hieruit ten duidelijkste het belang zoowel voor de maatschappij als voor het individu, om een opvoedingsstelsel te hebben, dat toepasselijk is op allen. De opvoeding moet dus zijn algemeen en niet bizonder.
Wij hebben gezien dat de opvoeding der beschaafden, valsch en ongerijmd in haar doel, slechts dwang kent en de natuur verkracht en vervormt, het is dan het direkte belang van de maatschappij zooveel als van het individu dat het individu niet wordt overgelaten aan het toeval der omstandigheden maar zijn aanleg en roeping kan vervullen. Zij moet dus gehoor geven aan de natuur en niet haar bevelen en dus konform zijn aan de roeping en niet overgelaten aan de willekeur.
Wij hebben gezien dat de invloeden, waaraan het kind onderhevig is bij de beschaafde opvoeding, zooveel tegenovergestelde prikkels en krachten zijn, die op elkaar botsen en den leerling voortdrijven in de meest verschillende richting, zoodat het kind verkeert in den toestand van een mensch, die door paarden uit elkaar is gerukt. Zulk een verschil is monsterachtig en men moet dus komen tot een opvoeding, die de verschillende impulsies doet samenloopen.
Als het overigens in strijd is met de belangen der maatschappij zoowel als die van het individu, om den leerling te veroordeelen tot improduktiviteit tot den leeftijd van 18 of 25 jaar, om hem gedurende al dien tijd te laten in een passieven staat, daarom moet de opvoeding praktisch zijn, aktief en niet passief.
| |
| |
Daar de mensch bestaat uit lichaam en geest en dus de eigenschappen van beiden zich ten nutte moet maken, is dat het belang van het individu zoowel als van de maatschappij om bij de opvoeding rekening te houden met beiden. ‘De methode der beschaafden verwaarloost het lichaam en verderft de ziel’. De opvoeding moet dus zijn samengesteld en niet enkelvoudig.
Om gelijke redenen moet dus de volledige ontplooiing van alle eigenschappen plaats hebben. De opvoeding moet dus niet gedeeltelijk maar volledig zijn.
De opvoeding moet alle rijkdommen der menschelijke natuur ontwikkelen en te voorschijn roepen en ze niet laten verloren gaan onder de strenge en idiote wetten van den pedagogischen dwang.
Kortom in een redelijk georganiseerde maatschappij zoowel in het belang van het individu als van de gemeenschap, die samenvallen in hun eischen, moet de opvoeding zijn:
algemeen en niet exceptioneel, overeenkomstig den aanleg en niet naar willekeur, op èèn punt uitloopend en niet uit elkaar gaand,
aktief en niet passief,
samengesteld en niet enkelvoudig,
volledig en niet gedeeltelijk,
ontwikkelend en niet met dwang
Zietdaar de voor waarden, waarop de opvoeding zal zijn, gelijk zij wezen moet.
unitair (eenheid) en aantrekkelijk.
| |
Volgt de natuur.
Maar kinderen zijn in den regel onleerzaam, ondeugend, leugenachtig, lui, vernielachtig.
Zietdaar wat men zoo dikwijls kan hooren en ook in de toekomst ongetwijfeld zal hooren, want dit zit er bij de volwassenen diep in. En om dit tegen te gaan past men dan een averechts verkeerde methode toe, men wil hen met dwang genezen van al die ondeugden, die als dit gezegd, ons, voortreffelijke volwassenen, ook in de jeugd evenzeer hebben aangekleefd.
Ons antwoord is:
1o. het kind zal niet ondeugend zijn, als men het niets zal bevelen. Als gij hem niets verbiedt wat hem behaagt en niets oplegt waar hij geen plezier in heeft, dan zal hij niet ondeugend zijn.
2o. het kind is niet lui omdat hij er plezier in heeft, maar zal werken en hard werken ook als gij hem het werk aangenaam en aantrekkelijk weet te maken. Niemand is ijverig in werk dat hem niet bevalt en allerminst een kind, wiens brood er niet van afhangt en dat zich weer geheel geeft zooals het is.
3o. het kind is niet vernielachtig, als hij goed bezig wordt gehouden, want elk kind schept graag. Leert hen dan iets te scheppen, iets te produceeren en gij zult er zelf de ondervinding van kunnen opdoen.
Wat het laatste betreft, daarvan heeft men o.a. een treffend voorbeeld gezien in de volgende gebeurtenis. In zekere gemeente plantte men boomen langs de wegen. De kinderen vernielden ze zoo wat allemaal. Op nieuw werden er boomen geplant en nu werden er allerlei voorzorgsmaatregelen genomen om dit te beletten. Maar het hielp niets, want als het toezicht hier was, dan waren de kinderen elders om hun vernielingswerk te verrichten en men kan toch niet overal tegelijkertijd toezicht houden. Kinderen zijn in den regel de volwassenen te gauw en te slim af. Vraag dat maar aan de politie, die geen wanhopiger vijanden heeft dan kinderen. Burgemeester, sekretaris, schoolmeester, politie, alle machtspersonen kwamen bij elkaar om de zaak te bespreken. Bedreigingen hielpen niets, waarschuwingen evenmin, zachte vermaningen ook al niet. De boomen werden vernield en dat bleef zoo.
Toen kwam de pastoor van het dorp, een practisch man, op een goed denkbeeld. Hij vroeg aan den raad een flink stuk land dat hij wil gaan bebouwen. Dit wordt hem toegestaan, omdat men wist dat hij van plan was er een proef mede te doen. Hij roept de jeugd samen en zegt: hoort eens jongens, nu kunnen jullie allemaal een stukje grond krijgen als je onder mijn toezicht den grond wilt spitten en zaaien en beplanten. Wat dunkt je hiervan? Dit plannetje vond algemeene instemming. Men begon eerst de steenen uit den grond te halen, de groote jongens droegen de grooten en de kleine jongens de kleinen. Het was een algemeene naijver wie het meest zou doen. Toen dit was gedaan, kregen ze allemaal het noodige gereedschap. Hier haalde men planten uit, die aangewezen werden, en dan werden ze weer op die plek in den grond gezet, begoten met water en goed verzorgd. Men kon zien dat de jongens de grootste pret hadden. Zij kregen plezier in het planten en de gemeente begon nu ook weer boomen langs de wegen te zetten. En niemand dacht eraan om ze te schenden of te vernielen. Toezicht was heelemaal niet noodig.
| |
| |
Waren die kinderen nu van nature vernielachtig?
Deze historie is toen ter tijd in de bladen verteld en veel besproken. En dit voorbeeld staat niet op zichzelf, het is één uit velen.
Toch blijven die dwaze aanmerkingen doorspoken in de hoofden der menschen en zij herhalen zoo'n gezegde precies alsof het tegendeel nooit is bewezen. De kinderen blijven eenvoudig belasterd, zonder dat men de middelen aanwendt die het tegendeel bewijzen. Arme kinderen, hoe dwaas en dom zijn uw vaders en meesters!
De kinderen hebben behoefte aan werken, aan handelen. Geeft hun niets te doen of iets waar zij geen lust in hebben, zij gaan aan het vernielen uit zucht om wat te doen. Geeft hun iets te doen waar zij plezier in hebben en gij ziet ze weldra werken met een ijver en een inspanning alsof ze ik weet niet wat ermede verdienen.
Handelt tegen de natuur, zij wreekt zich.
Gij maakt dijken om de rivier te regelen en gij verwondert U als de natuur die beletselen wegwerpt, als de rivier de dijken doorbreekt. De rivier is toch niet ondeugend of vernielachtig, omdat de dijken het water doen stijgen en het water over de dijken heenvloeit of de dijken omverwerpt. Opent haar een vrijen en flinken loop, maakt haar kracht en snelheid U ten nutte en het water wordt een bron van rijkdom inplaats van een oorzaak van vernieling te zijn. Leg het verstandig aan met de rivier en gij zult een goede rivier krijgen en doet gij dat niet, dan zult gij van uw eigen onverstand de slechte vruchten dragen.
De meeste fouten bij de opvoeding komen neer op de hoofden der opvoeders. Het komt er maar op aan om den eigenaardigen aanleg bij het kind waar te nemen en dezen te begunstigen, te ontwikkelen. Na de twee eerste jaren, soms reeds vroeger, ontdekt men duidelijk de kiemen. Helpt ze ontplooien en onderdrukt ze niet. In het ei is een kiem, deze moet zich ontplooien, maar die ontplooiïng zal niet geschieden als het ei niet geplaatst wordt in de temperatuur die het daarvoor behoeft. In het kind zijn vele kiemen, maar deze blijven sluimeren en ontplooien zich niet, als zij niet geplaatst worden in voorwaarden die gunstig zijn voor de ontplooiïng.
De organen moeten eerst gevormd zijn, anders kan men er zich onmogelijk van bedienen. Het is dus logisch dat de oefeningen die het lichaam versterken en ontwikkelen, bij het kind moeten voorafgaan aan de oefeningen van den geest. Dit is het beste middel om te werken aan de latere geestesontwikkeling.
Alles op zijn tijd. Dat leert de natuur. En handelt men in strijd daarmede, men zal zelf de schadelijke invloeden daarvan ondervinden. Eerst de knop, dan het blad, dan de bloem en de vrucht. Gij doodt de plant als gij tracht deze volgorde te verstoren en daarin verandering te brengen door haar te dwingen de natuurlijke ontwikkeling van de plant te verstoren.
Waarnemen en leiden - dat is de heele zaak en niet kunstmatig handelen in strijd met de naturen.
| |
De ontplooiïng van inwendig inwonende eigenschappen.
De natuur heeft den kinderen algemeene eigenaardigheden gegeven die wonderdadig werken op de ontplooiïng van hun individueele roeping. Laat ons de aandacht vestigen op enkelen der merkwaardigsten:
1o. | de snuffelzucht, |
2o. | het industrieële lawaai, |
3o. | de nabootsing, |
4o. | de industrie in miniatuur, |
5o. | het progressieve meeslepen. |
1o. De snuffelzucht dat is de lust om alles te doorzoeken en te betasten. Deze lust openbaart zich reeds heel jong bij het kind. Hij raakt alles aan - zoo zegt men. Dat is een zoogenaamde ondeugd, die hem veel straf en tranen kost. Wij konstateeren nu alleen het bestaan van die eigenschap.
2o. Een andere trek, soms tot wanhopen toe voor de ouders, is de lust in al wat leven maakt. Het kind kan nergens voorbijgaan zonder erop te slaan, zonder lawaai te maken. Ook alweer een ondeugd naar het heet.
3o. De nabootsing, een zeer algemeene trek bij de kinderen. Zij doen alles na in hun spelen wat zij zich hebben zien voordoen. Zij spelen keukentje in navolging van de groote keuken of winkeltje of soldaatje of tuinmannetje, ja alles wat zij gezien hebben. Er is zekere aanstekelijkheid in hetgeen men ziet voordoen, dat men het onwillekeurig gaat nadoen.
4o. De lust van kinderen om alles in miniatuur te hebben. Zij amuseeren zich heele dagen met allerlei voorwerpen in het klein. Zij kunnen soms weken bezig zijn met kleuren van dieren en bloemen, als zij een verfdoos hebben gekregen, enz.
| |
| |
5o. Het meeslepen van den zwakke door den sterke. Het is verbazend hoe het eene kind werkt op het andere en liefst kijkt het kind altijd naar een grootere. Een groep kinderen van 4 jaar wordt sterker meegesleept door een andere groep van vijfjarigen dan door een groep van 12 jarigen. Deze staan weer betrekkelijk te ver van hen af. Zij gevoelen eerder dat zij datzelfde ook kunnen en gaan het daardoor eerder probeeren.
Deze vijf zoogenaamde ondeugden moeten in haar bestaan voor ons zijn de ontplooiïng van eigenschappen ten goede. Vaucauson was in zijn jeugd een jongen die alles verscheurde tot zijn leerboeken toe. Zijn moeder nam hem eens mee naar haar biechtvader en terwijl zijn moeder bij den pastoor was, moest het kind wachten in een andere kamer.
Hij verveelde zich. Er was een klok in die kamer. Eerst zag hij dien slinger met alle aandacht en toen de moeder niet terugkwam, ging hij het werk onderzoeken en toen de moeder met den pastoor in de kamer kwam, was hij juist bezig het binnenwerk, dat hij eruit genomen had, er weer in te zetten. De moeder excuseerde haar zoon bij den goeden pastoor die het kwaad niet zoo erg vond. Vaucauson had smaak gekregen in horloges en hij vond weldra de gelegenheid een ander te bestudeeren. Daarop maakte hij er een en toen men dit succes zag, werd hij niet meer beknord maar werden integendeel zijn handigheid en zijn verstand bewonderd. En zoo werd hij een der grootste werktuigkundigen der wereld.
Het voorbeeld van Vaucauson is schitterend omdat hij beroemd is, maar dagelijks hebben er in het klein dergelijke gevallen plaats. Ab uno disce omnes.
Zietdaar een gevolg der snuffelzucht.
Deze brengt de kinderen tot verschillende voorwerpen in den tuin, in de werkplaatsen, overal.
Het industrieel lawaai brengt hen plezier, het zien van kleine gereedschappen in miniatuur, handig gebruikt door hun kameraadjes, prikkelt en bekoort hen.
Het geheel geheim der opvoeding bestaat in het opwekken van hun eerzucht en van hun innerlijke lust.
In plaats van dus de snuffelzucht te smoren, moet men bij kinderen deze ten nutte maken door allerlei speelgoed en instrumenten ter hunner beschikking te stellen.
In plaats van hun manie tot nabootsing te onderdrukken en te berispen, moet men die kinderen de gelegenheid openen deze te ontplooien en die hen meeslepen om het daarin zoover mogelijk te brengen.
| |
De rol van keuken in de opvoeding.
Als wij vragen wat een der meest geliefkoosde plaatsen is voor het kind, dan weten wij allemaal dat het de keuken is. Hoe graag zijn ze daar! Hoe prettig en gezellig kunnen zij daar knoeien! Hoe plezierig vinden zij het om er bij te zijn als moeder wàt bakt of kookt. Er valt allicht een stukje af en dat vinden zij veel heerlijker dan wat zij 's middags aan tafel krijgen.
En toch in hoeveel huizen, vooral van de gegoeden, worden de kinderen stelselmatig uit de keuken gehouden of weggejaagd. Dat is zeer dom, want daar valt voor de kinderen heel wat te leeren, de keuken is als 't ware hun eerste school evenals de tuin, maar terwijl de tuin een groot deel van het jaar niets oplevert, blijft de keuken het heele jaar in werking.
En waarom mag het kind niet in de keuken?
1o. | omdat het veel zal breken; |
2o. | omdat het de boel omgooit en zijn kleeren smerig maakt; |
3o. | omdat het zich zal branden, daar het niet kan omgaan met het vuur; |
4o. | omdat men in de keuken geen leermeester heeft om het kind te onderrichten en geen middelen om het ten nutte te maken bij het werk; |
5o. | omdat het kind er bedorven zal worden door de malle aardigheden der dienstboden en de ongelukken die daarvan dikwijls het gevolg zullen zijn. |
Zoo wordt in de beschaafde wereld de eerste school van het kind, de keuken, voor hem gesloten met een, Verboden toegang.
En toch hoe nuttig werkt zij op den geest en de zintuigen van het kind!
Het kind houdt van wat lekkers en leert daar zijn zintuigen ontwikkelen, n.l. de smaak, het gezicht, het gehoor, het gevoel en de reuk, allemaal.
En hoeveel meer zou dit geschieden als de keuken aantrekkelijk werd gemaakt voor de kinderen! Als het kind mee mocht doen, al was het slechts met het schoonmaken van groenten en vruchten, waarin het dikwijls een groote vaardigheid verkrijgt met zijn kleine vingertjes. Juist het aantrekkelijke in de keuken voor kinderen bestaat hierin dat er zooveel en zoo velerlei te doen valt, dus afwisseling, en een moeder,
| |
| |
die bij de pinken is, zal zelfs haar kinderen in de keuken heel produktief weten te maken. Het kind houdt van zulke werkjes en als het dan ziet, dat het wat te voorschijn brengt, dan zal het worden geprikkeld en aangevuurd om straks weer wat mooiers en beters te maken.
Groote menschen vrij te stellen van werkjes die best verricht kunnen worden door kínderen, dat is toch altijd aan te bevelen. De grooten laten heel wat krachten der kleinen sluimeren, die zoo best produktief konden aangewend worden.
Het keukenwerk wordt veel te laag geschat en toch is de keuken feitelijk het middenpunt van gezondheid en opgewektheid. Of is het bereiden der spijzen, zoodat de aanzittenden altijd goed toebereid, smakelijk voedsel krijgen, niet een der allerbelangrijkste dingen om vrede en een goede stemming in huis te houden? Wie kan den invloed beschrijven, die een smakelijke maaltijd uitoefent op de stemming van allen? In plaats van dit te beschouwen als een zaak van ondergeschikt belang, ‘die men aan de meiden overlaat’, moest zij juist veel meer behartigd worden door de vrouw des huizes, altijd van dezulken die gerekend kunnen worden er verstand van te hebben. Want terwijl de vrouw, die de kookkunst verstaat, het recht heeft om aanmerkingen te maken op de dienstboden, daar zij het werk uit de handen van deze kan nemen om het zelve beter te doen, staat de onkundige verslagen, als zij tot antwoord krijgt: doe het dan zelve.
Vergeten we niet dat koken eigenlijk toegepaste scheikunde is en dus dat èn uit het oogpunt van de gezondheid èn uit dat der zuinigheid degeen die kookt, eigenlijk een hoofdpersoon is in huis, aan wie men zich in goed vertrouwen overgeeft. Een goede kok of keukenmeid wordt dan ook zeer gewaardeerd en verdient dit ook ten volle. Een smakelijk toebereide maaltijd is geen onverschillige zaak, integendeel hij draagt ontzettend veel bij tot veraangenaming van het leven.
En waar de kinderen, bijna allemaal zonder uitzondering, graag in de keuken zijn en wat meehelpen, daar doen de groote menschen onverstandig om hen weg te jagen in plaats van te spekuleeren op die lust en haar produktief aan te wenden.
Men ziet het reeds in de schoolkeukens, waar de kinderen onder leiding alles mogen klaarmaken, en ten slotte opeten.
Heusch dat vinden zij alles behalve onaangenaam, het geeft afwisseling en als regel kan men aannemen, dat zij het allemaal met plezier doen en wat men met plezier doet, dat zal men, ook alweer als regel, weldra goed doen ook.
Zien wij het werken in die richting, dan worden wij met eerbied vervuld voor de groote voorgangers Charles Fourier en Robert Owen, die deze methode reeds op den voorgrond hebben geplaatst en daardoor getoond hebben het kind beter in de werkelijkheid te kennen dan onze meeste pedagogen, die mooie boekjes weten te schrijven maar zelven veelal heele slechte opvoedkundigen zijn.
Of kunnen wij de keuken niet noemen de school der handigheid? Is zij niet tevens de plaats waar de wetenschappelijke instinkten van het kind zich kunnen ontplooien? Er bestaat een nauw verband tot den tuinbouw en de keuken, daar op laatstgenoemde plaats de vruchten van den tuinbouw worden gebruikt en beoordeeld. Door den omgang met de vele producten leert men ze kennen in hun waarde en oefent men dus een soort van kontrole uit op den tuinbouw. Alleen een onkundige laat zich alles in de hand stoppen, maar een kundige, die weet dat om wat goeds te maken, de grondstoffen goed moeten zijn, kijkt uit zijn oogen en leert ons onderscheiden.
Dit is een punt van het hoogste belang.
Men zegt dat kinderen kleine lekkerbekken zijn en men meent die hartstocht te moeten wijzigen en verbeteren. Dit is niet waar. In den regel zijn het veelvraten, gulzig. Men heeft opgemerkt dat de klasse der koks in den regel bestaat uit gastronomen, strenge rechters die alle spijzen beoordeelen zonder zich te buiten te gaan. Misschien vormen zij een der soberste klassen in de maatschappij, maar tevens zijn zij gesteld op goede toebereiding.
Het beste middel dus om kinderen te behoeden voor gulzigheid en veelvraterij is om allen koks te maken, dan worden zij allen lekkerbekken of gastronomen.
Gastronomie is een goede zaak. De smaak is een wagen met 4 wielen, te weten: 1o. de gastronomie; 2o. de keuken; 3o. het konserveeren en 4o. de bebouwing, het aankweeken.
Tezamen vormen zij de gastrosofie of hygienische wijsheid, toegepast op de verschillende temperamenten, die onbekend zijn in de beschaafde geneeskunde.
De beschaving staat juist op haar kop. Zij wil beginnen bij het einde en niet bij
| |
| |
het begin. Zoo vindt een vader het goed als zijn zoon of dochter uitmunt in No 3 en 4, het konserveeren en het aankweeken, zelfs voor meisjes No 2, de keuken, maar No 1 zou men verbieden, alsof niet juist daaruit No 2, 3 en 4 voortkomen.
De gastronomie zal alleen dan een respectabele wetenschap worden, als zij zal kunnen voorzien in de behoeften van allen. Nu ziet men enkele honderden gastronomen, en daarnáast de groote massa die blij is de buik te kunnen vullen zonder zich precies rekenschap te geven waarmee.
Alleen op twee voorwaarden zal de gastronomie prijzenswaardig zijn: 1o. als zij direkt zal toegepast worden op de produktieve funkties, als zij direkt verbonden met het werken van aankweeken en toebereiden, en 2o. als zij zal meewerken aan het welzijn van de arbeidersmassa en als zij ook het volk zal doen deelen in de verfijning van een smakelijken maaltijd, die de beschaving voorbehoudt alleen voor de nietsdoeners. En om dat te bereiken moet het zintuig van den smaak worden ontwikkeld en dan kan dit werk beschouwd worden als een gezonde basis van de ontwikkeling van den smaak.
Even onedel als dan de gastolatrie (de aanbidding van de maag) beschouwd zal worden, even nuttig en goed zal de gastronomie worden geacht.
| |
De rol van tuin en industrie in de opvoeding.
De studie komt pas in de tweede plaats, daar zij moet opgewekt worden door een nieuwsgierigheid, die verkregen wordt door de materieele funkties. Vandaar dat de school verbonden moet zijn aan werkplaats en tuin. De indrukken opgedaan in deze werkplaatsen en tuinen kunnen dan verwerkt worden op de school. Eerst dus de praktijk en dan de theorie, die toch feitelijk niets anders is dan toegepaste praktijk.
Bij voorbeeld: een kind van 6 jaar heeft bizondere lust in de zorg van kippen, laat het deze maar op zich nemen. Laat het boeken zien met platen van allerhande soorten kippen, zoowel van die welke het bezit als in anderen die het niet heeft. Daar houden de kinderen van. Onder de plaatjes staan korte beschrijvingen. Men legt er hun een paar uit. Telkens komen ze bij u om te vragen: lees me wat voor. Nu moet men maar een list toepassen om hun lust op te wekken. Neen, zegt men, ik heb geen tijd en men zegt: als je het zoo graag weten wil, dan moet je maar leeren lezen, dan kan je het immers allemaal zelfs doen.
De grootere kinderen doen het immers al en zoo wordt het kind geprikkeld om lezen te leeren.
Een ander kind houdt bizonder van bloemen. Men doet hetzelfde. Men laat hem plaatjes, vooral mooie plaatjes, zien van bloemen. Het kind zal er zich soms uren in verdiepen. Hij zal de plaatjes vergelijken met de bloemen die hij ziet en vindt. En hoe blij zal hij zijn als hij zelf weer wat heeft gevonden en kan vergelijken met zijn platen. Maar nu hindert het hem dat hij niet lezen kan wat er onder staat. De lust is opgewekt. Zij gaan nu vragen, zelf vragen om lezen te leeren. Dat is het geschikte tijdstip om te beginnen met het onderwijs. De onderwijzer moet slechts het hulpmiddel zijn waarvan het kind zich bedient om zijn nieuwsgierigheid, zijn weetlust te bevredigen.
Een edele drijfveer, zoowel materieel als spiritueel zal het kind aanzetten om te vragen naar dat soort onderwijs, dat hem in staat stelt zichzelf te helpen: 1o. het ongeduld om de verklaring te weten van zooveel platen die het te zien krijgt; 2o. de vergelijking van die platen met de dieren of planten die het verzorgt of ontdekt; 3o. de vrees om achter te staan bij zijn makkertjes die die onderschriften wel kunnen lezen, de lust dus om groot te zijn, en 4o. de vrees om aangezien te worden voor achterlijk, zoodat andere kinderen hem zullen bespotten en zeggen: hij kan nog niet eens lezen. Nu zal het verstandig zijn om op al die opkomende lusten te spekuleeren, ten einde ze te beter te kunnen voldoen.
Evenzoo moet het gaan met schrijven, rekenen, taal, enz. enz.
Alweer dus begonnen met de praktijk, opgedaan in den tuin, bij de dieren zelven, in de werkplaats en dan overgegaan tot de theorie, d.i. tot de school waar dan beoefend wordt datgene waarnaar het kind vraagt.
De opvoeding moet dus niet beginnen op de school, maar in den tuin, onder de dieren, in de werkplaats naar gelang het kind lust toont in het een of andere.
Het boerenbedrijf is bijna altijd geliefd bij kinderen. Waarom? Omdat de kinderen er altijd wat vinden dat van hun gading is. De boeren weten er veelal partij van te trekken door de kinderen werk te laten verrichten. Hoe 'n feest is het niet voor kinderen, als zij
| |
| |
de bloemen mogen begieten! Geeft hun allen kleine gietertjes en tien, twintig, honderd kinderen kunnen het werk verrichten van eenige volwassenen, die dan hun kracht kunnen besteden aan ander werk beter overeenkomende met hun persoon. Vruchten en bloemen plukken, dat zijn werkjes met graagte door kinderen verricht, te liever omdat zij al plukkende toch ook nog al eens proeven.
Bij 'n beetje vaardigheid kan de volwassene altijd bezigheid geven aan de kinderen en bezigheid die tegelijkertijd productief is, omdat zij hem alweer wat werk, hoe weinig dan ook, bespaart. Het sorteeren der vruchten, soort bij soort. Dikwijls kunnen heele kleine kinderen al veel diensten verrichten.
Twee jongens van 3 jaar wilden ook zoo graag meedoen met de ouderen, die in den tuin bezig zijn. Ze werden door de anderen weggejaagd, omdat zij nog te klein zijn. Meestal zijn kinderen heel streng en zonder genade tegenover elkander. Bedroefd komen zij zich beklagen dat zij niet mee mogen doen. Vader, die een verstandig man was, weet spoedig ook wat voor hen te vinden en na eenige dagen ziet men die kleintjes ook druk bezig met een ijver en een lust, dat het zweet hun langs hun gezichtjes afdruipt. Verbeeldt U nu dat die kinderen allemaal b.v. karretjes hebben van verschillende grootte, waarin zij de afgeplukte of afgesneden groenten naar de schuur brengen. Men zal zeggen dat dit heel wat gouwer en beter gedaan kan worden door een volwassene in een groote kar. Zeker, maar hier komt het toch altijd voordeeliger uit, want anders deden die kinderen niets of speelden ze zonder doel, nu spelen zij eigenlijk ook, maar zijn tegelijkertijd nuttig werkzaam. Zoo worden de kinderen reeds vroegtijdig bekend met allerlei zaken en krijgen zij een soort handigheid die hun later goed te pas zal komen.
Elke school moest eigenlijk een heelen grooten tuin hebben, waarin verblijfplaatsen voor kippen, duiven, eenden, ganzen en groote schuren voor vruchten en planten en werkplaatsen voor allerlei soort van werk. Eindelijk moest men een gebouw hebben, niet met schoolbanken, enz. maar gewoon als kamer ingericht met stoeltjes en tafeltjes waar de kinderen aan konden gaan zitten als zij lust hadden.
De onderwijzers zouden niet moeten zijn menschen met zooveel akten die zich verbeeldden alles te weten, maar hier was een tuinman de leider, daar een timmerman, elders een melkboer die met vee kon omgaan en zoo zou alweer de practijk voorafgaan aan de theorie. En kwamen zij dan in het gebouw, om te vragen hetzij dit hetzij dat te leeren, dan moesten daar personen gevonden worden, die zich alweer daarmede belastten. Vroegen er dan meer kinderen tegelijk om rekenen, dan nam men ze met elkander om ze gezellig daarover te onderhouden. Evenzoo met lezen, schrijven, enz. Een school zooals nu, zou er dan niet bestaan, maar wel een soort kolonie, waar elk kind zich vrijelijk zou kunnen ontwikkelen naar zijn lust en aanleg. Voor mannen, zoowel als vrouwen zou daar plaats moeten zijn en elkeen vindt daar ongetwijfeld een werkkring, waarin hij of zij nuttig werkzaam kan zijn.
Zeker in deze richting heeft men reeds iets gedaan en men zou kunnen zeggen, dat er een streven bestaat om in die richting te werken, maar men zal ook moeten toestemmen dat het slechts een heel klein begin is. Maar men moet begrijpen dat dit heele schoolstelsel uit zijn verband moet worden gerukt, zoodat elk schoolsch karakter aan de school worde ontnomen en hoe weinigen zijn er nog, die dit begrijpen en inzien. De zoogenaamd libertaire school, die hierop moet zijn opgebouwd, is nog, uit onkunde, gehaat en verworpen bij al wat onderwijzer is. En toch nog gaat in de school zooveel te gronde, wat bij verstandige leiding nuttig had kunnen worden. Nog zijn er, zoovelen die niet tot hun recht komen, omdat zij ondergaan in een onderwijsmethode die niet deugt, daar zij te vormelijk is. Verbeeldt U dat maandagmorgen 400 kinderen bijeen zijn gekomen. De vraag is niet: waar hebben zij, waar hebben de onderwijzers lust in? Neen, wat schrijft het rooster van werkzaamheden voor? Rekenen het eerste uur. Goed. En al die kinderen, zonder te vragen of zij al dan niet lust hebben om te rekenen, moeten gaan rekenen en al die onderwijzers, of zij lust hebben of niet, moeten met opgewektheid aan het geven van rekenles gaan, omdat het rooster, het zegt. Dat is immers onzinnig en verklaart tevens dat er zoo weinig van terecht komt.
| |
De taak der Opera in de opvoeding.
Dat schijnt een ware paradox, de opera als een instelling bij de opvoeding. Maar men oordeele niet te spoedig.
| |
| |
Wij hebben gezien hoe het kind handigheid, ontwikkeling van zijn smaak leert in de keuken en op het land. Het zijn daar de eerste beginselen der natuurwetenschap, waarin het wordt ingewijd. Nu zullen we zien dat de opera in zich omvat de elementen van de inwijding in alle schoone kunsten.
De opera is de samenvatting van alle materieele akkoorden in maat. Men kan er een heele gamma van opmaken:
1o. zang of de menschelijke stem in maat, |
2o. instrumentatie of kunstmatige toon in maat, |
3o. poëzie of woord in maat, |
4o. gebaar of uitdrukking in maat, |
5o. dans of loop in maat, |
6o. gymnastiek of beweging in maat, |
7o. schilderkunst of versiering in maat, |
8o. mechanica of meetkunstige distributie in maat. |
De opera is dus als het brandpunt vanwaar alle stralen der schoone kunsten uitstralen.
Hier moeten wij vooral letten op de groote aantrekkingskracht die zij op de kinderen uitoefent en deze blijkt overal uit de zucht tot nabootsing.
Neem b.v. 100 kinderen zoo maar in het wild en als men hun verschillende manoeuvres voordoet, zullen zij ze bepaald nabootsen. Bij gebrek aan geweer nemen zij een stok, bij gebrek aan een wierookvat hangen zij een steen aan een touw, bij gebrek aan een herderstaf nemen zij een wilgentak.
Kinderen houden ook veel van opschik. Op deze dingen spekuleert de Roomsche Kerk.
Een meisje dat haar overbuurtje in zoo'n mooi wit kleedje zag instappen in het rijtuig om als bruidje van Jezus aangenomen te worden in de Roomsche Kerk, zei tot haar moeder: ik wil ook roomsch worden, dan krijg ik ook zoo'n witte jurk en zoo'n krans op mijn hoofd.
Heel natuurlijk op dien leeftijd.
Men moet daar bij de opvoeding rekening mede houden. En nu is het eigenaardig dat alleen op tweeërlei manier hiermede in de beschaafde wereld is rekening gehouden, namelijk bij het leger, de georganiseerde vernieling en bij het theater. Heelemaal niet bij de industrie. En toch bij de industrieële legers zou men ontzaggelijke goede inkomsten krijgen, als men rekening hield met massale bewegingen die in maat geschiedden. Als kind kan men daarop werken.
De opera, die al de soorten van maat op allerlei gebied omvat, is dus de natuurlijke, aantrekkelijke school, waar het kind zich reeds vroeg zal vormen naar alle materieële oefeningen op maat. In het koor zal het de juistheid van stem en oor krijgen, in de preciese gezamenlijke bewegingen de gehoorzaamheid in de ensemble-manoeuvres en boven alles de liefde voor de eenheid, die in sterke mate zal worden gewekt.
De opera is een school van aanschouwelijke moraal. Daar voedt men de jeugd op in afschuw voor al wat de waarheid, de juistheid en de eenheid kwetst. Geen gunst kan in de opera hem of haar verontschuldigen, die valsch is in stem of in maat, in gebaar of in pas. Het kind van een vorst is verplicht de waarheid te erkennen en de gemotiveerde kritiek der massa. Daar in de opera leert hij zich te schikken in elke beweging aan de algemeene akkoorden en bewegingen. Men komt daar tot eenheid van taal, daar men zich naar elkander moet schikken en dus mee streeft naar éénzelfde uitspraak. In het stelsel der eenheid is alles verbonden en de taal is in dien keten de eerste schakel.
Wat een bevordering van gelijkheid onder de deelnemers!
De opera moet dus worden de meest kompleete en algemeene serie in het domein der schoone kunsten. Schilders, muziekkenners en beoefenaars, zangers, dansers, architekten, dichters, werktuigkundigen, alles werkt hier tezamen. De opera kan dus bij goede aanwending de souvereine school worden van de ontplooiïng van alle edele artistieke instinkten. De voorstelling is niets anders dan een manifestatie van de groote menschelijke activiteit.
Is het niet door het gebruik van de maat, dat het gelukt is groote geregelde legers van 2 of 400.000 man in beweging te brengen? Ziet de uitwerking daarvan op de rekruten en vergelijkt hen, zooals zij pas in dienst komen en als zij afgeëxerceerd zijn. Evenzoo wordt de orde verkregen in groote gestichten en inrichtingen. Gewend aan orde en regelmaat zullen kinderen nergens aankomen, totdat hun permissie ertoe is gegeven. Wij herinneren ons het gezegde van een onderwijzer, die opmerkte: het is gemakkelijker om 3 à 400 kinderen op te voeden dan drie à vier.
De opera is de school der harmonie op maat.
Zij is de school der ontplooiïng van de artistieke roeping ende voortdurende oorzaak
| |
| |
van de volmaking der schoone kunsten, die er haar stralen doen koncentreeren.
Zij is de school der aktieve zeden, der harmonie door den invloed dien toeschouwers of acteurs uitoefenen, de wonderkracht der groote tooneelstukken, die deze zeden voorstellen in haar hoogste en meest poëtische wezen en die de groote mannen en de korporaties in hun nuttigste werken ten dienste der menschheid huldigen.
Zij is de school der hartstochtelijke subordinatie van de jeugd in zang, beweging, manoeuvres en in alle bewegingen van het sociale industrieele leven op maat, door de bekoring die de aktie der gezamenlijke akkoorden der massa bezit, almachtig op het individu dat er een deel van uitmaakt. In de opera fatsoeneeren het kind en de jongeling zich dus om harmonisch tusschen beiden te komen in alle groote akkoorden.
De opera is de Diapason, die den toon van eenheid en harmonie geeft in de schoone kunsten en bij gevolg in alle takken der menschelijke aktiviteit in het klein zoowel als in het groot.
Het theater en vooral de Opera is dus niet een plaats alleen om plezier te verspreiden op de wereld en allen te doen genieten van de schoone kunsten, waarvan de onbeschaafde en arme massa verstoken blijft, neen zij moet ook die massa beschaven, artisten scheppen, de kiemen der schoonste en edelste menschelijke eigenschappen vruchtbaar maken, deze eigenschappen heenleiden op de grootste zaken, om ze tot de hoogste en schitterendste energie te kombineeren. Zij is dus de school der eenheid.
|
|