Freddie (Historisch.)
door Annie de Graaff.
‘Moeder, Jan Maas vraagt of ik een klein foxje mag hebben. Ze hebben er thuis een dat ze willen weg doen’, riep de tienjarige Wim die opgewonden de huiskamer kwam binnen stormen.
Een teleurgestelde uitdrukking verscheen op het jongensgezicht toen het antwoord ontkennend luidde. Het leven was al zoo druk met zoo'n kleinen bengel van drie jaar, dat moeder er tegen opzag om nu ook nog een baby-foxje in huis te krijgen.
Het antwoord werd op school aan Jan Maas overgebracht, die zei dat het hem speet want dat het zoo'n moppig diertje was.
Een paar dagen later vertelde Jan aan Wim dat als ze over twee dagen geen thuis voor het foxje hadden gevonden, het zou worden verdronken. Een schok voer door den jongen heen. De tranen sprongen hem in de oogen. Hoe was het mogelijk dat Jan dit zoo onverschilig kon vertellen alsof hij een doodgewoon nieuwtje mededeelde! Met zijn levendige verbeelding stelde Wim zich den doodstrijd voor van het arme diertje, dat wanhopige pogingen deed om uit het water te komen waarin wreede menschenhanden hem hadden geworpen. Dien ganschen middag kon hij zijn gedachten niet bij zijn werk houden. De woorden van den onderwijzer drongen als heel uit de verte tot hem door. Hij wist ternauwernood wat om hem heen voorviel; al maar zag hij het spartelende foxje in het water dat hoe langer hoe zwakker tegenstand bood, tot... tot....
Eindelijk ging de bel. Wim greep zijn boeken en rende naar huis. Een woeste ruk aan de schel, dan stormt hij de huiskamer binnen...
‘Moeder’, roept hij hijgend en trillend van zenuwachtige spanning, ‘als ze geen thuis voor het foxje vinden wordt het verdronken... Als u een moord op uw geweten heeft, dan is het uw eigen schuld...’
Moeder begreep wel hoe onpaedagogisch en onmenschkundig het zou zijn om het verzoek van haar jongen met zijn medelijdend hart botweg te weigeren.
Ze trok haar robbedoes naar zich toe die zenuwachtig begon te snikken, en beloofde 's middags het foxje met hem te gaan zien. Een blijde glans verhelderde het open jongensgezicht. Even sloeg hij den arm om zijn moeder heen om haar een kus te geven; toen rende hij weg om het goede nieuws aan ieder te verkondigen, aan den ouderen broer en kleinen Hannie, in de keuken, aan den tuinman, ieder moest het groote gewichtige nieuws vernemen...
's Middags trokken beiden er op uit naar de woning van Jan Maas. In de serre stond de mand met de oude fox en baby, een allerliefst spierwit hondje met een grappige zwarte vlek over het eene oog.
Onmiddellijk lag Wim geknield bij de mand en streelde hij in verrukking over het kleine kopje. Dat snoezige diertje zou dus heusch van hem zijn! Zijn hart vloeide over van geluk. Foxje zou niet worden verdronken!
Het hondje was nu nog te klein om van de moeder te worden afgenomen. Een week ongeveer moest Wim geduld oefenen; toen kwam de boodschap dat het beestje kon gehaald, en even later trok de jongen weg met een mandje en dekentje om met een van blijdschap stralend gelaat zijn foxje in ontvangst te nemen, dat ‘Freddie’ door hem werd gedoopt.
Freddie kon met Julius Caesar zeggen: Vedi, vini, vici, want iedereen werd bekoord door het aardige kleine diertje dat zoo vroolijk en blijmoedig door het leven huppelde en zoo schalksch keek uit de slimme donkere oogjes.
Het hondje groeide voorspoedig op. Weldra was Freddie de lieveling van het huis. Met het kleine broertje was hij dikke maatjes, hoewel dat stoeien over het grasveld hem somtijds pijn deed, als het dikke kereltje in aanraking kwam met de fijne pootjes. Als moeder door huis liep tippelde Freddie als page mede. Een punt van den rok hield hij luchtig tusschen de kleine tandjes, alsof hij de vrouw des huizes hulde wilde bewijzen. Dezelfde eer viel te beurt aan de goede vriendinnen die dikwijls in huis verschenen. Freddie sprong hun vroolijk tegemoet als hij hen in de verte zag aankomen en ook bij hen vervulde hij zijn rol van page.
Foxje was de lieveling van allen maar Wim en Foxje waren één. Er lag iets aandoenlijks in de liefde van het hondje voor zijn jeugdigen meester. Het was of het bij instinct begreep dat die de redder was van zijn jonge leven. Als Wim naar school ging stond Freddie op de achterpootjes tegen de vensterbank om zoo lang mogelijk den ge-