dezèlfde liefkozende woorden aan den ànder als aan hem.
Het einde? Een teleurgestelde vrouw, die verbitterd was op àlle mannen en die hamerde, àl maar door hamerde op denkbeeldige hervormings-idealen.
Zie Ego, ge durft uw eigen stelling niet aan. De consequenties van uw geven in ‘allen kuischheidszin’ schuift ge, gemakshalve, weg. Ook gij beweert niet, dat de vrouw die éérst gaf haar heele frissche lichaam, haar zorgelooze blijheid, haar teedere liefde, op zijde geschoven moet worden als soms het verlangen van den man naar ‘dat’ uitgaat naar die andere.
Maar weet ge wel, gij, die nu al gelooft dat weinig oprechtheid is in ‘de vrouw’ en die nu meent der vrouwen-verlangen naar ‘dat’ te kunnen stillen, door uw oplossing, dat ‘de vrouw’ ànders liefheeft dan ‘de man’?.
Zeker, ik geloof dàt er vrouwen zijn die lijden door hun heet verlangen naar ‘dat’. Maar ook ik heb het boek gelezen van prof. Forel en ik heb beter gelezen dan gij. Dat beter lezen viel mij wel is waar makkelijker, juist ómdat ik vrouw ben en in sommige oogenblikken gehoord heb van vrouwenleed en vreugde, liefde en haat, zonde en oneer, van beslisten tegenzin in ‘dat’. Van de honderd vrouwen zijn negentig koel. En vraagt gij nu maar aan àlle doktoren hiernaar, ze zullen U dit allen moeten toestemmen. Maar èlk onzer heeft in zich een martelende zucht naar kalme liefde, vriendelijke zorgen en.... kinderen. Onze heele vrouwennatuur doet ons haken naar het bezit van een klein teeder wezentje. Klein hebben we een pop. Groot ook. Wij kùnnen niet zonder. We moeten iets kunnen vertroetelen en opkweeken.
We houden van een knusse omgeving. Geen onder de vrouwen, die werkt en zorgt voor zichzelve en rondzwerft in ‘kosthuizen’ enz, heeft dáár vrede.
Ze moeten iets eigens hebben. En de vrouw die waarlijk vrouw is, offert gewillig een prettigen werkkring, een goed betaalde betrekking, om te verkrijgen een huiselijken haard. Geen enkele vrouw ter wereld, verlangt alleen ‘dat’. Het komt er bij. Het wordt gewillig gegeven en soms héél graag, maar aan den man die van ‘ons’ is.
Die man hóéft niet den eigen man te zijn. Maar in waarheid, de vrouw zooals wij ze kennen, waar gij en ik over spreken, Ego, kùnnen alleen ‘dat’ geven als die man ‘haar bezit’ is.
Ja maar, dàt mag juist niet, zegt ge. De man wil állen wat geven. En die vrouwen mogen blij zijn dat hij zoo genadig is om haar te leeren kennen ‘dat’.
Ik zou U uitlachen als ge niet zoo heel, heel jong van ziel scheent te zijn, als ik niet eerlijk in U voelde: een zoeken naar een oplossing. Ik heb reeds meer gezien dan gij Ego. Ik weet, àls die levensopvatting ééne was van U, dat gij haar niet neer zoudt schrijven, dat gij stil zoudt nemen op minne manier, wat ge nu verlangt in alle ‘reinheid’.
Ik stel een geval: Een vrouw die in zich heeft een hevig begeeren naar ‘dat’, geeft zich, òmdat ze moet, (gelijk een beest zich uit moet leven in een bepaalden tijd) en er zijn geen gevolgen.
Zij èn den man, wien ze zich gaf, hebben genoten. En in volle tevredenheid wendt hij zich af. Er zijn ook nog anderen, die hij dat ‘grootste’ moet leeren kennen.
Gelooft ge Ego, dat de vrouw dat toelaat? In Indië onder de Mahomedanen is veelwijverij. Dáár is het den man geoorloofd om naast de wettige (dáár zoo spoedig soms verwelkte) vrouw, anderen te nemen.
Denkt gij dat zelfs dáár, waar toch de wet van Mahomed dat toestaat, en de vrouwen zoo laag, laag van ontwikkeling zijn, de vrouw haar recht op bezit opgeeft?
Haat en wraak zijn er aan de orde van den dag.
De vrouw die ‘dat’ geeft aan den man van wien ze houdt, wil die liefde gekroond zien, wil: een kind.
Dáárom is het dat vaak kinderlooze huwelijken zoo ongelukkig zijn.
Dáárom stelt het jonge meisje, dat zich liefde droomt: zich altijd en immer voor: een kindje.
Eéns, toen ik nog niet gehuwd en nog niet geëngageerd was, spraken een paar jeugdvriendinnen en ik over later.
‘Ik zie me altijd als ik denk aan later, zitten in een gezellige huiskamer met naast mij een wiegje en ik zie wel de gestalte van een man, maar toch is hij nooit de hoofdfiguur,’ zei een er van.
Zóó denken en spreken vele jonge meisjes Ego. En dan zijn ze volkomen oprecht. Uw stelling Ego zou de vrouw méér verdriet berokkenen en véél ongelukkiger werken, dan het onbekend blijven der jonge vrouw met ‘dat’.