sprak Else Otten gemakkelijk de beide talen, wat haar een voordeelige omstandigheid werd om die grondig te leeren.
In haar kinderjaren verliet zij met haar ouders Nederland om na te Zurich, Karlsruhe en Frankfort gewoond te hebben, zich voor goed in Berlijn te vestigen, waar zij nu reeds vele jaren woont.
Van haar vroegste jeugd af openbaarde zich in Else Otten een neiging tot, en een groote aanleg voor de literatuur. Zij woonde een tijd lang te Fontainebleau om zich op het Fransch toe te leggen, terwijl zij zich het Spaansch en Engelsch, door een volhardende studie eigen
maakte, en waaruit zij eveneens in het Duitsch vertaalde.
Toch, ondanks de groote voldoening, die zij van haar arbeid had, voelde zij zich tot het Nederlandsch het meest aangetrokken. In Duitschland verscheen door haar bewerkt o a: van van Eeden: Der kleine Johannes 3e uitgaaf. Wenn Stürmen segnen. 2e uitgaaf. Johannes der Wanderer. Die freudige Welt. Die Nachtbraut. IJsbrand.
van Henri Borel: Liliane. Eín Traum.
van Anna de Savornin Lohman: Fragensmüde.
van Schuil: Fatsoen.
van Heijermans: Schande.
van Top Naeff: Der stumme Zeuge.
van Leo Ballet: Im Banne der Berufung.
van C. de Jong van Beek en Donk:
Frauen die den Ruf vernommen.
van Augusta de Wit: Orpheus in der Dessa. Feindschaft. Die Gottin die da harret. Eine Mutter.
van Couperus: Twee bundels novellen.
Het aantal vertalingen door haar bewerkt haalt reeds de vijftien honderd. Men kan zich dus een denkbeeld maken van de werkkracht dezer schrijfster, van wier hand, wij wellicht mettertijd ook oorspronkelijk werk mogen verwachten.
Haar arbeidsvermogen heeft een reuzenomvang, en toch blijft haar nog tijd over om elken dag een uur te wijden aan de muziek. Zij heeft een mooie stem, die men dadelijk opmerkt, als men haar hoort. Het metalen timbre spreekt aan, heeft een innige diepte die sympathiek is. Haar heele persoonlijkheid is suggestief. En geen geringe verwondering baart het den Hollander die haar een bezoek brengt, volmaakt zuiver in zijn eigen taal te worden toe gesproken; wel met een beetje Duitsch accent; maar dat maakt het juist pikant.
In haar werkkamer, waar aan alle zijden de zwaar beladen boekenplanken spreken van ernstige studie, ontvangt Else Otten haar bezoekers, voor wie zij een klein halfuurtje heeft uitgeschakeld uit het niet te onderbreken werktableau.
Met de haar eigen gemakkelijkheid van zich te bewegen, en haar aangeboren hoffelijkheid bepaalt ze dadelijk - op de vraag of men niet stoort - hoeveel zij van haar tijd kan afstaan. Want de bezoeken wisselen elkaar geregeld af, en de telefoon, hier meer dan elders een tijdbesparende uitvinding, heeft geen oogenblik rust, laat er tusschendoor telkens haar zenuwachtig schelletje hooren.
Het is goed, dat deze waarschuwing aan den tijd herinnert, want als je eenmaal bij haar bent en je tegenover haar zit, als een oude bekende, en praat over alles en nog wat: over literatuur en over muziek, in haar stille kamer, waar het getemperde licht rustig doet, en men zich mijlen ver waant van het levendige Berlijn, dan weet ze met haar fijne vrouwelijke intuïtie, dat je vreest haar te lang op te houden. - Neen, neen, u hoeft