haren brief letterlijk voor U over te nemen; de dame in 't geheel niet kennende, kan ik niet beoordeelen in hoeverre zelfkennis, dan wel gebrek aan energie, haar zulk een besluit deed nemen, van niet eenmaal althans te onderzoeken. Gij ziet hier weer uit, wat ik zelve ook reeds menigmaal ondervond, dat het een ondankbaar werkje is de menschen aan betrekkingen te willen helpen. Daar gij nieuwsgierig waart naar den uitslag uwer vriendelijke bemoeiingen deel ik U die, in dank, mede; Uw brief is intusschen echter vernietigd, zoodat ik dit pseudoniem voor U moest verzinnen daardoor.
Mej. J.W. van A. - Uw inzending is vermoedelijk reeds lang beantwoord, door een niet-aanname; indien gij de Lelie blijkbaar niet leest, en daardoor niet weet dat ik geheel onbekende inzenders nooit particulier antwoord, dan is dat heusch Uw schuld, niet de mijne, nietwaar? Elke week staan de regels hieromtrent vermeld in de Lelie-zelve. Ik herinner mij zeer goed een schets onder dien titel, door U opgegeven, te hebben geweigerd in de correspondentie, zoodat het Uw eigen schuld is indien het antwoord niet onder Uw oogen is gekomen.
Yvette. - Ik vind het integendeel recht prettig dat gij aan Uw verlangen om mij weer eens te schrijven hebt gevolg gegeven. Maar lieve Yvette, gij zijt heusch een echte vrouw, wat uw angst betreft, dat de mannen de waarheid over onsvrouwen zullen hooren van een vrouw-zelve. Gij zegt daaromtrent: ‘De mannen krijgen zoo'n verbeelding, en daarom, als U ze zoo openlijk helpt, dan is het heelemaal mis.’ Lieve Yvette, ik weet niet wat gij verstaat onder ‘de mannen helpen’. Eerlijk gezegd, geloof ik niet dat zij mijn hulp veel noodig hebben, om de zeer eenvoudige reden dat zij, op het speciale gebied door U bedoeld, alle mogelijke reden hebben tot ‘verbeelding’. Want, moet gij-zelve mij niet toegeven, dat elke man hoe leelijk, hoe misdeeld van uiterlijk ook, hoe verliederlijkt, of zonder middel van bestaan, als hij wil toch nog altijd wel 'n vrouw, (zelfs een jonge, en een rijke, en een mooie vrouw) kan opdoen? Versta mij wel, ik zeg niet: èlke mooie, jonge, of rijke vrouw zal hem nemen, maar, eene of andere, die die eigenschappen bezit, kan hij altijd nog wel veroveren. Daarin zit 'm de gróótste oorzaak der ‘verbeelding’ van 't mannelijk geslacht, en heusch, of gij het nu al niet wilt toegeven aan hen, dat die dingen zoo zijn, daardoor maakt gij het lang niet beter maar erger voor Uw eigen zaak. Want, het is m.i. veel verstandiger eene waarheid, die nu eenmaal zoo is, ruiterlijk te erkennen, dan haar te heeten niet zoo te zijn. Als gij met open oogen om U heen ziet, moet gij-zelve dat toch wel zien en opmerken, dat de heele vrouwen-wereld - de zoogenaamde geëmancipeerden en feministen incluis - o zoo gráág een huwelijk doet, en dat eigenlijk alleen degenen, die nooit begeerd zijn en nooit begeerd zullen worden, dit feit der
algemeene trouwlustigheid trachten te ontkennen, uit louter jaloezie en zuurheid. Ik vind Uw mededeeling, dat die heeren er zich op te goede doen: ‘freule Lohman geeft ons gelijk’, heel complimenteus. Ik geef echter de mannen óók heel dikwijls ongelijk, b.v. waar het geldt hun alcoholuitspattingen, die leiden tot allerlei gemeenheden, en waarin zij zonder eenigen twijfel, in het algemeen gesproken, verre beneden de vrouw staan Daarom vind ik dan ook het eene geslacht niet beter of slechter dan 't andere, maar anders. Mannen en vrouwen zijn van geheel verschillenden aanleg, zijn juist daarom door de natuur bestemd elkaar aan te vullen, zijn ongelijksoortige wezens, die elkaar noodig hebben, en die - dat ziet men juist ook in een gelukkig huwelijksleven - van elkaar lééren kunnen en moeten. Juist de onzinnige inbeelding der vrouwen, dat zij precies zijn als de mannen, leidt tot zooveel desillusie en levensellende, ook voor de toekomst, in de ongelukkige kinderen die zulke wezens voortbrengen en niet weten op te voeden. Er zijn speciale eigenschappen aan de ‘vrouw’ eigen, b.v. valschheid, en liefdoenerigheid, en onoprechtheid, en niet-durven, die háár geslacht kenmerken, evenals den man speciale eigenschappen óók kenmerken, van losbandigheid, dronkenschap, ruwheid, enz. Maar heel veel andere, goede en slechte eigenschappen beide, hebben zij ook geméén, en toch is en blijft het gehéél, de man tegenover de vrouw beschouwd, totaal verschillend van elkaar. - Hartelijk dank voor Uw goede wenschen voor mijn gezondheid en mijn jongens. Ja, dat ik die lang moge behouden, dat hoop ik zoo innig. Als gij lust hebt, schrijf mij dan gerust nog eens; op dit speciale punt valt zooveel te zeggen.
Journalist. - Gij hebt Pech met Uw pogingen mij in den Haag ergens te zien. Want, toen gij, op hoop van zegen, naar die confiserie zijt gegaan, was ik juist sinds eenige dagen op reis naar Menton, waar ik nu ben, en tot uiterst April, niet langer, denk te blijven. - De plotselinge koude dwong ons namelijk Scheveningen te verlaten; het was te bar. Hier is het goddelijk-mooi weer, elken dag; eerst, in het begin van het seizoen schijnt het Riviera-klimaat niet erg mooi te zijn geweest, maar, juist bij onze aankomst, was het weder zoo beleefd om te slaan en ‘vast’ te worden. - Als gij een rectificatie hebt aan te brengen, moet die naar den uitgever worden gezonden. Doordien Uw brief mij is nagezonden, komt zij nu veel te laat er in, tot mijn spijt.
't Kan Verkeeren. - 't Spijt mij vreeselijk, dat Uw brief juist is gekomen na mijn vertrek naar Menton, want daardoor kon ik U niet meer antwoorden in het nommer van 14 Febr. Intusschen, mijn antwoord zou U toch niet héél véél gebaat hebben, omdat ik U maar weinig inlichtingen vermag te geven. Voor zoover ik weet moet gij voor alles vertaalrecht aanvragen; of gij in 't een of ander blad kans hebt voor opname kan ik noch iemand beoordeelen vooruit. Ik vrees, als gij geen protectie hebt in de een of andere redactie, door de bemiddeling van een derde, néén, want elke redactie is steeds overstelpt met copie, en speciaal wat aangaat vertaalwerk. (Altijd als het een blad geldt, dat behoorlijk betaalt, en dat hebt gij op 't oog). Bij een uitgever aanvragen, of een of ander werk reeds is vertaald, is steeds het beste. Ik ben overtuigd, dat de heer Veen, de uitgever van de Lelie, U, als gij hem mededeelt Lelie-