De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevr. v.d. H. - v. D. - Uw artikel ontving ik in goede orde. En ik neem het met genoegen aan. Natuurlijk kan ik niet weten wat U hebt willen zeggen zooals U het voelde op het oogenblik waarop de lust over U vaardig was; daarom geloof ik U gaarne, dat gij het nog beter en volmaakter in Uw gedachten hadt op dat oogenblik zelf, dan het achterna geworden is. Maar ik kan U de oprechte verzekering geven dat ik het, óók zooals het daar voor mij ligt, bijzonder-goed acht. En daarom ben ik blij dat U mij geschreven hebt. En, als U lust gevoelt U-zelve op ander gebied te beproeven, dan zal ik gaarne eventueel opnieuw iets van U ter inzage ontvangen. - Natuurlijk, eerlijkheid waardeer ik ten volle, kan ik nooit genoeg waardeeren. Zij komt zoo zelden voor helaas, en, allerminst, op dit speciale gebied van vrouw-gevoelens ten opzichte van den man. Die opinie van Uw zuster over mijn artikel zal ik (omdat zij, evenals ik, een ongetrouwde vrouw is) dan ook dubbel waardeeren. Hartelijk gegroet.
L.v.R. - Uw lieven brief, en daarna Uw portret, heb ik in veel dank ontvangen. - Zal ik eens raden wie gij zijt? Zeker 't kopje rechts? En de dame in 't midden is dus mijn trouwe correspondente, die nu weer naar Indië is? Wat zult ge haar missen? 't Is lief van U, écht lief, mij zoo hartelijk te schrijven. Dat waardeer ik ook zéér. Ik zou bijkans zeggen, ik ken U reeds een weinig vóór ik Uw eigen brief ontving, uit de brieven van Uw trouwe pleegmoeder. Maar 't is recht aardig dat gij-zelve de relatie voortzet. Met Uw keuze, waarop ik hier niet nader wil ingaan om U niet te verraden, is Uw pleegmoeder natuurlijk 't ééns, veronderstel ik. - Op zichzelf beschouwd vind ik dien loopbaan even mooi en eervol als welke andere ook. Maar hij is helaas zoo bijzonder doornig en moeilijk, niet alleen voor een vrouw, maar voor iedereen, - uit het oogpunt van succes. Dat succes duurt dikwijls zoo kort, zoo weinige jaren, en, ik geloof, men moet er bijzonder veel begaafdheid, veel fortuin, en veel protectie óók nog, voor bezitten. Gij zult mij wel een ongeluksprofetes vinden, dat ik, bij Uw enthousiasme, zoo pessimistisch schrijf. Maar, nietwaar, het is toch mijn plicht heelemaal éérlijk te zijn. En, waar gij vindt dat ik voor zoo velen een steun ben - wat ik-zelve gelukkig ook meermalen mocht ondervinden inderdaad zoo te zijn - daar zou ik 't mij-zelve nooit vergeven, als ik niet vooruit wáárschuwde, waar ik groote gevaren zie voor een zoo jong, en blijkbaar zoo levenlustig en van levens-enthousiasme vervuld meisje als gij zijt. Mijn eenige hoop is maar dat gij een hij vindt, die U een gróóte, échte liefde inboezemt, niet eene voorbijgaande, of oppervlakkige, maar eene waardoor Uw geheele leven een vaste richting krijgt. Gij hebt op dat punt blijkbaar reeds ééns ervaringen opgedaan, zoodat gij reeds zijt gewaarschuwd daardoor voor te gemaklijk U geven, iets wat bij den thans door U gekozen weg juist zoo veelvuldig voorkomt, en waarbij de vrouw stééds het slachtoffer wordt. Echter, nu wil ik maar afstappen van dat raadgevingen-terrein. Gij zult het wel alles rijpelijk met Uw pleegmoedertje hebben overwogen. Dat gij onder die omstandigheden geen hondje kunt nemen, ook al houdt gij véél van dieren, begrijp ik best. Het zou voor 't dier-zelf natuurlijk niet eens prettig zijn, waar gij uiteraard zoo veel buitenshuis zult wezen. Maar ik dank U voor | |
[pagina 559]
| |
Uw lieve woorden over dieren en over dierenliefde, en ik geef U de verzekering dat gij mij daardoor terstond sympathiek zijt geworden. Als gij U op de Lelie abonneert, zooals gij mij mededeelt te willen doen, krijgt gij dit antwoord natuurlijk reeds spoedig onder de oogen. Mocht het U lust geven tot verdere correspondentie, dan zal ik dit recht prettig vinden. Nogmaals veel dank voor 't portret.
Loys. - Het artikel ontving ik in goede orde. Wilt U zoo goed zijn het zelf te corrigeeren; tot dat doel geef ik der drukkerij op U de proef te zenden. Indien U het portret erbij voegt, dan kan het worden afgedrukt. U zendt een en ander dan maar direct naar de drukkerij; niet naar mij-persoonlijk terug. Hartelijk dank voor Uw instemming met mijn roman: Uit Christelijke Kringen. 't Gebeurde met dien meneer L.L., waarover ik onlangs genoodzaakt was in de Lelie te schrijven, naar aanleiding van zijn mij zijn werk zenden als oorspronkelijk, dat hij ondertusschen éérst reeds elders in provincie-blaadjes had laten opnemen, schijnt bij méérderen in herinnering te zijn gebleven; wat mij genoegen doet, omdat daardoor anderen gewaarschuwd zijn. - Dank voor Uw vriendelijk schrijven.
J.C.B. - Gaarne heb ik voldaan aan Uw verzoek, en Uw stukje opgenomen onder de rubriek: ingezonden. Van ingez. stukken en gedachtenw:, (de éénige rubrieken, waarin de bijdragen, evenals in alle bladen gewoonte is, kosteloos worden opgenomen), worden géén present Ex. verstrekt. U kunt echter afzonderlijke nommers bestellen bij den uitgever: den heer L.J. Veen, 485 Keizersgracht Amsterdam.
J.v.P. - (inzender van het in dit nommer voorkomende stuk over trekhonden). Gaarne voldeed ik aan Uw verzoek, en verleende plaats aan Uw oproeping. Dat ik een ware voorstandster ben van alle dierenbescherming behoef ik gelukkig niet meer openlijk te zeggen. Iedereen weet dat. En, speciaal over dezen anti-trekhonden-bond heb ik 't aan 't stok gehad tegen de flauwe insinuasies van een redacteur van ‘de Vrije Socialist’, die, trouwens, eveneens daarover op zijn kop heeft gehad van een geestverwant van hem, den heer Schippérus, wiens flink stuk ik eveneens opnam in de Holl: Lelie. - En toch ben ik tot hiertoe nog niet zelve lid geworden van dien Bond in questie, omdat mij die ééne bepaling àl te streng lijkt: ‘Nooit iets koopen van iemand die een hond als trekdier gebruikt’. Er zijn er toch óók die, al is het dan maar uit eigenbelang, goed zijn voor zoo'n dier. Voorbeelden daarvan zijn er. En, als nu àalle trekhonden, ook degenen die goed behandeld worden, géén thuis meer hebben, doordien zij totaal worden afgeschaft, wat dan? Dan zal het aantal losloopende, op de straat aan allerlei mishandelingen blootgestelde zwervers nog vermeerderen. Ziedaar een vréés die mij bekruipt, wanneer ik die laatste bepaling van Uw Bond lees. Misschien wilt gij zoo goed zijn in dit Blad-zelf mijn bezwaren te beantwoorden. Niets zal mij aangenamer zijn dan wanneer gij mijn vrees kunt wegnemen; in welk geval ik mij zal haasten mij-zelve, zoowel als mijn vriendin, en onze Marie, die een even groote dierenvriendin is als wij beiden, bij den Bond te laten inschrijven.
No. 10. - Ik kan U Uw werk eerst na mijn thuiskomst terug zenden. Dat gij mij zóó schrijft als gij deedt, bewijst mij dat Uw karakter zóó is, als ik steeds van U hebt gehoopt en gedacht, namelijk dat gij eerlijk en loyaal denkt. Maar gij kunt U nu eenmaal, schijnt het, niet goed voorstellen, dat er verschillende meeningen kunnen bestaan. Gij denkt zus en ik zoo. En, gij wilt nu per-se dat iedereen zoo denkt, in zake kleeding, behoeften, etc., als gij. Ik denk over heel veel dingen lijnrecht anders dan gij, en ik geloof, dat dit voor een heel groot deel óók komt door verschil van leeftijd, van opvoeding, van levenskring, van smaak, óók van wat gij verstaat onder plicht en wat ik er onder versta. Dat gij in het door mij geweigerde stukje niet met zoovéle woorden hebt gepredikt tégen dierenbescherming, geef ik U gaarne toe. Ik geloof zelfs óók gaarne, dat het geen oogenblik in Uw gedachten heeft gelegen daartegen te keer te gaan, al ware het alleen reeds daarom, omdat ik Uw kinderliefde houd voor een eerlijke aandrift, en, wie eerlijk houdt van kinderen, die kan geen dieren-vijand zijn. Echter, uit den inhoud van Uw stukje volgde zijdelings een aanval tegen het te vele, dat - (volgens U) - wordt gedaan voor de dieren. En om die reden wilde ik het niet opnemen. Uw opvatting van kinderbescherming vind ik volstrekt niet practisch. Ik behoor tot de, waarschijnlijk in Uw oogen, zeer wreede menschen, die het een heel ongelukkig en dwaas optreden vinden, elk idioot-achtig en verachterlijkt, en door tering-erfelijk-belast zuigelingetje per-se in 't leven te willen behouden, waar dit geschieden moet op kosten der algemeene liefdadigheid. Eenerzijds kweekt men daardoor bij de onbemiddelde ouders een groote onverschilligheid in het in de wereldschoppen van allerlei reeds vóóraf erfelijk-belaste misdeelden, anderzijds brengt men een geslacht groot van minderwaardigen, niet in staat den eigen kost te verdienen, daardoor gedoemd levenslang als parasieten te leven op de beurzen der sentimenteelen en eenzijdigen, waaronder ik rangschik menschen als gij. Gij ziet dat wij het ook op dit punt dus in 't geheel niet eens zijn, 't geen niet wegneemt dat ik alle mogelijke hulde breng aan Uw eerlijkheid, Uw loyaliteit, en Uw naastenliefde, zoodat het mij dan ook een wáár genoegen zal zijn van Uw invitatie om U eens in Utrecht op te zoeken, gebruik te maken; mijn eigen uitnoodiging eens bij mij in Scheveningen te komen is verleden jaar niet doorgegaan, maar, daar ik nu den geheelen zomer thuis blijf, zult gij, hoop ik, wel eens gelegenheid vinden alsnog te verschijnen, in welk geval gij ons beiden, mijn vriendin en mij, hartelijk zult welkom zijn. De eerste hebt gij, eenige jaren geleden, in den reformwoede-tijd, ook reeds eens gesproken ten mijnent. Herinnert gij U nog? Ik zend U bij uitzondering hiervan een pres. ex. Meldt mij s.v.p. echter even, of gij de Lelie nu weer op de een of andere manier leest, daar ik, mocht dit niet het geval zijn, voor U niet voortdurend een uitzondering kan maken. Mijn eigen pres. ex. zijn steeds | |
[pagina 560]
| |
dadelijk weggegeven, en er is geen reden U bij den uitgever op te geven voor een. Vriendelijk gegroet. Mevr. E.v.B. - ‘Wat een sympathiek mensch’ - dacht ik, Uw brief lezend. Meteen kwam ik, een eindje verder, bij die passage, waarin U zegt: ‘Nu zult U mij, nadat ik zoo mijn karakter voor U heb blootgelegd, wel minder sympathiek vinden.’ - Neen, lieve mevrouw, dáárin vergist U zich heelemaal. Want, iemand die zóó eerlijk zijn eigen fouten en tekortkomingen opnoemt, die zoo zonder mooidoenerij of lievig willen lijken, schrijft: Zoo ben ik, die moet m.i. al een bijzonder loyaal en eerlijk karakter bezitten. Valschheid, en zich zelf op een voetstuk van liefheid en goedheid en braafheid plaatsen, zijn m.i. twee zeer algemeen-voorkomende menschelijke eigenschappen, maar daarenboven speciaal vrouwelijke. Dus, ik behoef U niet te zeggen, dat U U-zelf zoo onbewimpeld aan mij ontleden, mij bijzonder sympathiek was. Nu begin ik met te zeggen, dat U zich m.i. vergist in Uw overtuiging ‘geen menschenmin’ te hebben. Want, ik blijf erbij: iemand die oprecht houdt van dieren, - en dat doet U, dat staat vast - moet ook houden van het misdeelde, verongelijkte, mishandelde menschenkind. Maar, dit is iets anders dan algemeene menschenliefde voor Jan en alleman. Ik voor mij geloof dat niemand er die op nahoudt. Dat is een liefdoenerige phrase, niets anders. 't Staat zoo mooi om zich met woorden zoo aan te stellen. Maar, ik vraag U, wie ter wereld doet er naar? - De geheele menschheid leeft egoïst, voor eigen-ik; hier en daar een idealist, een dweeper, uitge, zonderd. En, zelfs in die gevallen is er nog dikwijls zoo heel veel zucht om de aandacht te trekken bij in 't spel. Maar laat mij nu terugkomen op Uw vraag. Gij zegt dat gij zoo dikwijls het gevoel hebt, alsof al het leed der wereld op U drukt, wanneer gij aanziet hoe de dieren worden mishandeld, en dat gij dan den lust gevoelt ‘God te lasteren, die zoo iets toelaat’. Lieve mevrouw, ik kan U daarop slechts antwoorden: Zoo gaat het mij precies. Op een andere plaats in dit Blad vindt gij weer een paar staaltjes van de ellendige ten hemel schreiende wreedheden op dit gebied, waarvan de wereld vol is.Ga naar voetnoot*) Wat daartegen te doen? Men staat er machteloos tegenover. Gij weet hoe men mij gedurig een onmensch scheldt, omdat ik, telkens opnieuw, degenen, die zulke schanddaden bedrijven, alle mogelijke kwaad toewensch. Toch zal ik dat hun blijven toewenschen, tot op den dag van mijn dood. En, 't gaat mij net als U, ik kan mij niet voorstellen hoe een God van liefde zulke verschrikkelijkheden wil toelaten. Toch heb ik op dat laatste punt een soort hóóp, dat ik God nu eenmaal niet begrijp, dat er Hierna ook dáàrvan een oplossing zal zijn. Daarom verdiep ik mij daarin maar niet; afwachten is toch, wat God betreft, het éénige wat ons blijft. Maar wèl maak ik mij steeds opnieuw woedend op die ellendelingen die de dieren mishandelen, en, ik herhaal, er is geen kwelling, geen ziekte, geen pijn, die ik hun niet van ganscher harte gun. Ziezoo, nu mag de een of andere leugen-journalist alléén dit zinnetje in zijn Blad aanstellerig overdrukken, om daardoor aan mijn woorden een gansch anderen zin te geven. Mijnentwege. Die strekerijen laten me geheel koud. Lieve mevrouw, ik lees 't altijd met plezier, wanneer men mij schrijft, zooals U nu ook weer doet, dat men 't éérst van alles in de leesportefeuille grijpt naar de Lelie. - Dikwijls mag ik dat getuigenis lezen in mijn correspondenties, en het geeft kracht en lust tot den arbeid. - Voor Uw kiekjes van Uw dieren veel dank. Uw poes ziet er zoo lief en schrander uit, ik gaf 't arme dier een zoen op dat portret. Waaraan stierf zij? - En, wat Uw paarden aangaat, waarom laat U niet in Uw testament zetten, dat zij na Uw dood moeten worden doodgeschoten? Op die wijze zijn zij voor een ellendigen ouden dag behoed. Maar U moogt dan wèl zeker zijn van Uw erfgenamen, want ik weet een oude dame, die dat òok had besteld in haar Testament, en wier erfgenamen het arme dier - reeds oud daarenboven - toch hebben verkocht. Daar ziet gij weer hoe nobel de menschen handelen, ‘met een ziel naar Gods beeld geschapen’. Dank ook voor Uw woorden, omtrent Uw instemming met mijn beschouwing aangaande het liefde-vraagstuk. Ik heb onder mijn correspondenten eene getrouwdevrouw, die het in dezen niet eens is met mij, en die eene lichamelijke afdwaling van haar man veel erger vindt dan voortdurend geestelijke ontrouw; al de anderen echter deelen Uw opinie (en de mijne) en vinden dat een spontane lichamelijke afdwaling veel beter is te vergeven dan een voortdurende verwaarloozing met een geestevriendin.’ Ik zou 't laatste eenvoudig-weg niet willen. Dan veel liever echtscheiding. Als ik alleen was, geloof ik, dat ik, ondanks 't verbod aan mij van den dokter, toch géén vleesch at, ofschoon ik het pijnloos dooden van dieren iets geheel anders vind dan het hen levend mishandelen. Maar het is mij, speciaal in Nauheim, zóó bepaald verboden om alleen van vegetarisch voedsel te leven, dat mijne vriendin er niet van wil hóóren zelfs, dat ik het probeer. Dus, in zoo'n geval, vind ik dat men in de eerste plaats voor elkáár iets moet laten, als men elkaar liefheeft. Nog wil ik eindigen met te zeggen, dat het mij gaat als U: ik houd in het algemeen niet van menschen, slechts van diegenen die mij, om de een of andere reden, aantrekken, daarom houd ik ook niet per-se van alle kinderen, integendeel, er zijn er zeer vele onder die mij afstooten, want, in het kind ziet men reeds heel spoedig al den wordenden mensch. - Maar toch heb ik een zich gemakkelijk-gevende natuur, en, speciaal, als het ondergeschikten, of minder-bedeelden, geldt, verplaats ik mij zoo gauw in wat zij missen en in wat ik vóór heb boven hen; dat stemt mij dadelijk jegens hen veel zachter dan tegen rijke egoisten of bluffige protzen. Hartelijk dank voor Uw photo van Uw paard met U-zelf en Uw man. Ik vind het zoo aardig U nu uiterlijk te kennen. En, veel dank voor Uw brief. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|