den aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mollij. - Voor alles hartelijk dank voor Uw Nieuwjaarswenschen. - Ja, nietwaar, ik ook vind, met U, dat einde van prof. de Groot's optreden al héél jammer na zoo'n flink begin. - Ik vind het aardig, wat gij mij meedeelt omtrent dat gezegde van dien meneer aan Uw moeder; dat is al heel complimenteus. Ja, gij zijt de eenige niet, die de Lelie dóórzendt aan anderen. Er zijn er velen die dat doen, en al die belangstelling in het Blad waardeer ik steeds zeer. - Op het schandelijke van die onmenschelijke jachtpartijen kan nooit genoeg worden gewezen. Zoo juist viel weer mijn oog op een photographie van George V, den Engelsche Koning, op zijn reis in Indië; omringd van door hem vermoorde, (namelijk voor zijn plezier opgejaagde en in een afsluiting opgesloten alsdus gedooden tijgers) staat hij zijn ‘jachtbuit’ op te teekenen, terwijl zijn devote hovelingen in ‘bewondering’ om hem heen staan. Nooit komt er zoo'n sympathie in me op voor alles wat anarchist is, dan wanneer ik zulke walgelijke photo's zie, van zulke lammelingen van kruipers, die, alleen omdat zoo'n man 'n vorst is, doen alsof ze de dupe zijn van zijn quasi jacht-vaardigheid, terwijl ze ondertusschen heel goed weten, dat de heele slachterspartij vooraf met moeite en nood aldus is ingericht om te zorgen, dat hij zoo en zooveel oliphanten en tijgers onder schot moet krijgen, en ze niet, eenvoudig niet, kan missen. Bah, bah, bah!
Neen, dat ben ik evenmin met Maeterlinck eens, dat wat hij van poesen schrijft, en, dat het paard ‘dom’ zou zijn vind ik nonsens. Iedereen weet dat 'n paard 'n uiterst verstandig beest is. Wat vind ik dat van Uw vriendin allerliefst, dat van dat hondje. In Parijs heb ik zoo'n winkelruit met levende hondjes te koop gezien. Het was zóó afschuwelijk, dat het mijn ganschen dag bedierf. In allerlei kleine hokjes zaten die honden, groote en kleine, opgesloten voor 't raam, precies als doode koopwaar, met etiquetten erop. De wanhopige uitdrukking van die armzalige gezichtjes vergeet ik nóóit. Nooit heb ik zoo gewenscht rijk te zijn, om dien heelen winkel te kunnen leegkoopen. Maar, wat had het dan nog gegeven! Parijs wemelt immers van zulke winkels. Kort daarna las ik la Vagabonde van Colette Willy (een zoo ècht mooi, eerlijk boek). Daarin komt een vrouw voor, die zegt: Niets kan me meer ontroeren; alle dingen laten me koud; alleen, als ik 'n winkel zie waarin luxehonden te koop worden aangeboden, dan raakt ineens mijn bloed aan 't koken, want ik weet hoe die dieren worden gemarteld. Ik koop dan zulke stumpers dadelijk - maar ze sterven bijna zonder uitzondering tengevolge der uitgestane kwellingen om hen ‘klein’ te doen blijven.
De waarheid van dat laatste feit heeft Uw vriendin óók ondervonden. Ik, die dien vreeselijken aanblik nog zoo versch in mijn geheugen had, ik kon mij dat gevoel van die vrouw uit La Vagebonde zoo goed voorstellen. En, zóó iets straft de wet niet - ‘omdat 't maar dieren zijn.’ Is het niet godgeklaagd?
Ja, die madame Curie vind ik een valsch wijf, al is zij mijnentwege nog zoo veel waard voor de wetenschap. Ik heb een werkvrouw, die een ideaal-moeder en echtgenoote is, en al hare kinderen in armoede heeft grootgebracht tot hiertoe gelukkige, goede menschen; wel, die bescheiden onontwikkelde vrouw is in mijn oogen tien duizendmaal meer waard, óók voor de maatschappij, dan de heele mevrouw Curie. - Ja, met Kerstmis, als we thuis zijn, maken we steeds een kerstboompje. Ik vind dat je alle huiselijke feesten moet waardeeren, en maken tot gezellige herinneringsdagen. Wij echter waren ditmaal in Berlijn. Dank voor Uw beider instemming met mijn roman. En van harte het beste gewenscht; ook veel groeten aan Uw man.
Mits. - Ofschoon ik nog vroegere brieven van U heb, wil ik dezen laatsten alvast beantwoorden; zooals gij ziet heb ik dat misverstand reeds opgehelderd. Ik ook vind het van dien r.k. meneer niet netjes U niet verder te antwoorden. Maar, zou dat speciaal ‘zoo Roomsch’ zijn? Zie eens, ik-zelve heb in den laatsten tijd genoeg reden om over precies dezelfde ‘roomsche’ practijken zijdens roomsch katholieken mij te beklagen als gij. Maar toch ben ik eerlijk genoeg te erkennen, dat deze manier van gemeen-doen veel meer 'n algemeene pers-manier is dan 'n speciaal-roomsche. Zoodra men er zich niet meer kan uitredden, dan den tegenstander doodzwijgen, en de opname van alle verdere tegenspraak weigeren. Zoo zijn onze pers-manieren. Hartelijke groeten.
Nida. - Ik dank U hartelijk voor Uw lief en lang schrijven, en voor Uw warme sympathie. Hoe jammer van Uw ongesteldheid! Hartelijk hoop ik dat die bij ontvangst van dezen lang is geweken. Ja-zeker zijn wij geestverwanten daar gij-ook de dieren liefhebt. Dat kiekje dat gij mij zondt is zoo aardig. - Inderdaad, als de wereld maar méér karakters telde, zou zij er beter uitzien. Zoo pedant ben ik niet van Uw compliment aan te nemen, maar wêl neem ik het over in dien zin, dat de wereld een boel beter zou zijn, als ze bestond uit eerlijke onafhankelijke, een eigen meening, en een zuiver gevoel hebbende menschen, in plaats van uit lamzalige poppen.
Ja-wel, U kent me wèl, ik bèn geen vreemde meer voor U, als U zooveel van me gelezen hebt. Want, U hebt mij blijkbaar begrepen, en, ik geef mezelve zoo héélemaal, dat wie me begrijpt, me ook metéén kènt.
Hoe eigenaardig dat die man Uw zwager blijkt te zijn. Ja, ik hèb hem er van langs gegeven. Maar dat verdiende hij dan ook dubbel en dwars, zoo'n laffe vent! Ik ben blij dat U erom moet lachen; ik gun 't hem.
Natuurlijk, een natuur als de Uwe (ik geloof dat ik u nu óók ken uit Uw brieven) moet door 't leven teleurgesteld worden, dat kan niet anders. Maar - gij hebt toch een groot, onwaar-