| |
Boekbeschouwing.
I. Van twee Levens door Anna van Gogh-Kaulbach.
Als ik zulke boeken lees als dit nieuwe geestes-product van mevrouw van Gogh-Kaulbach vraag ik mij altijd af: wáártoe zijn ze eigenlijk geschreven, en, wie leest ze?
Want immers, zulke onderwerpen als 't onderhavige, zoo'n amourette van 'n artist-jong-meisje, dat half ‘kunstenares’ is en half vrouw, 't is al zoo oneindige malen behandeld in de laatste tientallen jaren, zoo oneindige malen - - tot vervelens toe.
Misschien ook wel tot schade en schande van menig slachtoffertje, dat, zulke historietjes lezend, meent dat exposeeren èn verkoopen zoo wat 't zelfde is in de schilderswereld, en, vertrouwend op het boeken-voorbeeld van ‘Ada’ en dergelijken, goedsmoeds de wereld ingaat om..., in 99 van 100 gevallen minstens, bedrogen uit te komen, en berooid en verarmd te eindigen.
Intusschen niet dáárin, in dat zoo heel-gemakkelijk er komen van mevrouw van Gogh's ‘Ada’ zit 'm de zaak waarop het aankomt. Mijnentwege, Ada's, die, na een voorspoedige studie, al heel gauw zooveel verdienen als schilderes dat ze hooghartig de haar nog wel met veel liefde opgedrongen vaderlijke maandtoelage kunnen terugwijzen, zij mogen niet talrijk voorkomen, zij zijn er dan toch hier en daar. Soit.
Maar... de rest. Waarom kan een vrouw toch nooit oprecht zijn als ze zulke vrouwtoestanden afbeeldt? Waarom, inplaats van ons 't eeuwige eerlijke vreeselijke conflict te durven schilderen tusschen ons-vrouw-zijn en òns beroep, ons vak, onze kunst, vindt ook deze niet van talent ontbloote schrijfster het voor de zooveelste maal noodig om schuilhoekje te gaan spelen waar het geldt de consequentie van een onafhankelijk de eigen persoonlijkheid uit leven willen aan te durven, en ons dientengevolge voor te voeren niet een waarachtige, levende, lijdende, temperamentvolle vrouw, maar een nuchter, van top tot teen bedacht boekenjuffertje. Deze Ada, die, midden in haar liefdesroes, tot den man om wiens wille zij alle moraalwetten vertreedt, kan gaan redeneeren over haar ‘kunst’, die haar weerhouden zal, altijd weerhouden, een kind te willen hebben, zij is niet levenswaar, niet ècht, niet de moeite waard dat men zich ook maar éèn oogenblik voor haar interesseert. (Daarom zei ik hierboven dat ik mij afvraag waartoe eigenlijk zulke boeken geschreven worden). Hoor maar eens:
Hunne heerlijke zinnenliefde scheen hun wel de allerschoonste, wel de vluchtigste, licht gewiekt als een vlinder.
... Op zulk een avond in zijn armen was het dat zij de eerste bedachtzame woorden vond... En 't was, toen ze, na dezen avond nog wakker lag in bed, dat zij voor 't eerst de gedachte toeliet, die al meer in haar was opgeflitst, de overtuiging dat hunne liefde geen nieuw leven mocht wekken. - -
Zij zou niet in staat zijn zich te wijden aan een kind. Zij moest zich geven aan hare kunst. - - - 't Zou heel haar leven veranderen, 't zou hare vrijheid belemmeren, een zelfstrijd brengen, waaruit naar alle kanten ongeluk dreigde. Zij kon niet buiten haar werk en niet buiten haar vrijheid; waar dit overdenken mogelijk iets te kort deed aan de volheid van hun geluk, moest dit een offer zijn gebracht aan hare kunst, een licht offer.
Plaatsgebrek belet mij nog meer van deze fraaiigheden aan te halen. Ik wijs nog even uitdrukkelijk op die alle beteekenis van vrou- | |
| |
wenroeping in het aangezicht slaande naïeve slot-opmerking: een ‘licht offer’, - waar het geldt het ontwakende leven, dat de vrucht is, en behoort te zijn, van mooie normale man-en-vrouw-liefde aldoor te willen vermijden, ontvluchten, uit dorre ‘kunst’-aanbidding. Is het niet in-treurig, dat zich, juist heden ten dage, hoe langer hoe meer leenen tot het verkondigen dezer theorie van de opzettelijke onvruchtbaarheid als de eenige en de wenschelijke oplossing van geslachts-omgang? Ik voor mij stel daartegenover lijnrecht de andere theorie, dat iedere vrouw, die zich buiten de wet om uit eerlijke liefde gééft aan 'n man, haar daad als het ware eerst heiligt door het verwekken van de vrucht van die daad, indien zij zich daaraan wijdt, er voor leeft, er trotsch op is, er voor moeder wil zijn.
De meeste vrouw-auteurs echter durven deze eerlijke bekentenis niet aan, vooral niet in ons land, waarin het ‘onfatsoenlijk’ wordt gevonden, in de hoogste mate, indien een vrouw erkent dat zij neven alle kunst- en arbeidsbehoefte vòòr en boven alles vrouw is en wil blijven. Dáárom in de eerste plaats vloeit onze boeken-macht jaar op jaar over van dit soort van onware kunst-rommannetjes, waarin, nu ja, even, en-passant, 't liefde-chapiter een beurt krijgt, maar altijd met den achtergrond van ‘de kunst’ vóór, op, en bovenaan.
Deze zelfde Ada, die reeds in hare eerste overgave-periode koud, en verstandig als een onderwijzeres, uitlegt aan haren ‘Ru’ dat en waarom zij geen kind wil hebben, legt hem 'n paar maanden later even koud en even verstandig uit, dat hij-ook te véél van haar tijd neemt, omdat hij haar graag steeds bij zich wil hebben, dat ze daarom niet bij elkaar behooren, want dat haar ‘kunst’ haar eischt zich te geven heelemaal.
Waarlijk, 't is geen wonder dat ‘Ru’, die trouwens in 't heele verhaal 'n nulligen weinig-beteekenden indruk maakt, heel gewillig afscheid neemt van deze temperament-looze, ijskoude levensgezellin, en hare oplossing de beste vindt die er bestaat.
- - Wie lezen zulke boeken? vraag ik. Niet de rijpere geestverwanten van mevrouw van Gogh-Kaulbach. Die weten even goed als zij-zelven dat zij maar wat er op los schrijft, omdat zij de waarheid niet wil en niet durft zeggen in 'n boek. Ook niet de gewone roman-lezers; die zijn oververzadigd van deze tamme, goed-afloopende, van alle levenswaarheid ontbloote verhaaltjes, van 'n artistjeman en 'n artistje-vrouw, die we heel interessant moeten vinden, in hun backfisch-lief en leed, terwijl zij, in werkelijkheid, van leed en smart blijkbaar niets doorvoelen, en even gemakkelijk weer vàn elkaar gaan als ze tot elkaar kwamen. Er is maar een categorie, geloof ik, van lezers die zulke boeken als ‘Van twee Levens’ mooi vinden, en dat is die der aankomende meisjes, in hun eerste studie-jaar aan muziek- of teekenacademie; die, - kinderen nog in levensbegeerten, - smachtend naar 't mooie van een verwante mannenziel, beelden zich te goeder trouw in dat de zachtzinnige, diep-gevoelige, zich als 'n speelbal latende leiden boeken-‘Ru's’, de mannen zijn waaruit de wereld der werkelijkheid bestaat. En ze beelden zich óók in dat haarzelven zoo'n leven van gemakkelijken roem is weggelegd als aan de Ada's. En, omdat ze van ware liefde nog niets begrijpen, vinden ze Ada's angst voor kinderen-krijgen, en haar kunst-praatjes, heel-subliem, en bewonderen haar geestkracht. En ze leenen elkaar zoo'n boek verrukt uit; en dwepen ermee. En vinden het ‘schattig’.
En, op een goeden dag, staan ze met betraande oogen voor de werkelijkheid, die zoo heel anders is, zoo heel anders. Want, die bestaat uit eenerzijds mannen met heel andere karakters dan die van den lamlendigen ‘Ru’, en andererzijds uit vrouwen, die, als ze liefhebben, een tijdlang alles, óók haar kunst, óók haar talenten, zelfs haar vrouwwaarde, vergeten, en opofferen.
Dan heb je de poppen aan het dansen.
Waartoe zulke boeken geschreven worden? Waarschijnlijk om dezelfde reden waarom menig kunstwerk tot stand komt, van den hoogsten rang soms, om geld; puur en alleen om 't lieve geld. Middelmaat-menschen en middelmaat-artisten alleen geven namelijk hemelhoog op van ‘Kunst’, met een gróóte letter, die, volgens hen, de eenige oorzaak is van hun drang tot scheppen. Sommigen onder hen, er zijn er soms heel rijke jongelui onder, gelooven dat ook werkelijk; zijn al dolblij als ze zich geexposeerd, op een concert uitgevoerd, of gedrukt zien, alleen om de eer. Maar, juist de gróótste meesterwerken, alle eeuwen door, zijn dikwijls in de éérste plaats enkel en alleen tot stand gekomen onder den druk van het harde moeten - om wat te verdienen, om een gezin te onderhouden, om armoede te weren. En diegenen, die aldus begonnen, hebben er zich nooit voor geschaamd, ook in later jaren, als de weelde
| |
| |
bij hen hun intocht had gedaan, te erkennen, dat zij werkten, en werken bleven, om geld, véél geld, te verdienen. Daarneven echter beweegt zich een breede schare van grootheden van minderen rang, die, al scheppend op een of ander kunstgebied, zichzelf een levenspositie veroverden zonder dat zij het brachten tot den roem van een genie te zijn geworden. Die menschen leveren schilderijen, composities, boeken, gedichten. Ook mevrouw Van Gogh - Kaulbach verschijnt elk jaar met een ‘nieuw boek’ voor de lezerswereld. Blijkbaar heeft het haar daarbij dit jaar ontbroken aan de rechte inspiratie een nieuw gegeven te vinden. Zij is dus gaan omwroeten in het oude afgezaagde genre van den kunstdoenerigen roman, van de juffrouw, die, tegen den zin harer tot de gewone beschaafde klasse behoorende ouders, artiste wordt, die magnifique slaagt terstond, die, en-passant, 'n liefdes-historietje doormaakt, en die ten slotte, fier en onafhankelijk, man en kind weet af te wijzen als harer onwaardig, om haar ‘kunst’. - Inderdaad, dat genre is afgezaagd. Wij weten sinds lang van de nieuwe vrouw, die, welke óók artiste is, maar daarneven vrouw ook, die lijdt en strijdt dóór dat vrouw-zijn, en geraakt in continueele conflicten daardoor met zichzelve als vrouw en met haar leven als artist. Ik vind het jammer dat mevrouw Van Gogh dat onderwerp, die vrouw uit de hedendaagsche werkelijkheid, niet aandurfde, inplaats daarvan schiep 'n boeken-juffertje, zonder ziel, en zonder hart. Daardoor is haar roman kinderachtig en onbelangrijk, 'n verhaaltje méér niet, verteld in haren gewonen vlotten, maar dit maal héél-oppervlakkigen toon.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II. Keizer Napoleon als mensch door Arthur Levij.
(Uitgever J.G. Broese, Utrecht).
Ik moet vooropstellen, dat ik een bewonderaarster ben van Napoleon. Niettegenstaande ik zijn oorlogen afschuwelijk vind, en zijn onverdedigbare moord op den Duc d'Enghien mij met afschuw vervult is deze reus onder de dwergen - waaruit het menschdom over 't algemeen is samengesteld - mij daarom bovenal sympatiek, omdat hij is geweest een iemand, een, die, grootgeworden door de kleinheid der menschheid, daardoor alle recht had hen zoo ruimschoots te verachten als hij 't deed, hen den voet op den nek te zetten, waaronder ze zich zoo willig kromden, hem aanbiddend als slaven, totdat het oogenblik was gekomen, waarop ze hem met steenen durfden gooien; juist diezelfde menschen natuurlijk, die hem 't meest in zijn machtsdagen hadden gevleid, en als een halfgod uitgekreten.
Dat is het wat voor mij de levens-tragedie van Napoleon zoo aantrekkelijk maakt, om er zich telkens en telkens weer in te verdiepen: 't tragisch-menschelijke in de door hem doorleefde toestanden. Eerst zijn verheffing, van 'n gewonen armen luitenant tot op den troon van datzelfde Frankrijk, dat, weinige jaren van te voren, zijn eeuwen-lang ‘bij de gratie Gods’ geregeerd hebbend koningsgeslacht had verdreven in bloed en tranen van duizenden, dan zijn val op het oogenblik-zelf, waarop hem, in het bezit van den stamhouder, den meest vurigen wensch zijns levens wras geworden, waarop banden van echt hem verbonden aan een regeerend vorstenhuis, waarop niets meer hem in den weg scheen te staan om zijn met zooveel strijd en oorlog bevochten zegenpralen te genieten in een lange periode van vrede. En daarneven 't tragische van zijn particulier leven, zoo misdeeld, terwijl hij op den troon, als Keizer, zoo bevoorrecht scheen.
Immers, deze als regeerder zoo alles-aan-zijn-voeten ziende keizer, als man kon hij noch in zijn eerste vrouw, noch in zijn tweede datgene vinden, wat hij zoo vurig zocht, en van beiden zoo kinderlijk-deemoedig begeerde: liefde. Josephine, aan wie hij zich hechtte, toen hij haar huwde, met een bijna kinderachtige teederheid, die hem, te midden van den veldtocht in Italië, alles, al zijn roem, deed vergeten voor één vriendelijk woord van haar waarop hij telkens vergeefs wachtte, zij, daarover zijn alle geschiedschrijvers het eens, hoe zij ook overigens over hem oordeelen, goed, of slecht, beantwoordde deze trouwe genegenheid door hem reeds in dat eerste huwelijksjaar continueel te bedriegen en wat op den mouw te spelden, ja bijna openlijk belachelijk te maken. En Marie Louise, voor wie hij een ridderlijke aandoenlijke hoffelijkheid aan den dag legde, wier wel en wee hem nog bezighield, toen hij werd bestormd door de zorgen van zijn dreigenden ondergang, ook dit is een vaststaand feit, dat geen enkele geschiedschrijver betwist, zij beantwoordde deze eerlijke toewijding van den haar onbe- | |
| |
grensd dankbaren echtgenoot en vader, door hem op de meest verachtelijke wijze in den steek te laten zoodra zij er kans toe zag, met een verkrachting van alle waardigheidsgevoel, die haar dan ook de welverdiende minachting van iedereen op den hals heeft gehaald.
Dit alles zijn zoovele historische feiten. Geschiedenis, in 't algemeen genomen, hoe onbetrouwbaar is zij overigens! Terecht schrijft daarom dan ook François Coppee in zijn voorrede bij het hier ter bespreking voor mij liggende boek:
Wat zijn onze pogingen om tot de waarheid te komen toch ijdel. In alles en zelfs in de geschiedenis. In het verleden welke nevelen! Wat weten we ervan?
En dan welke tegenstrijdigheden! Wie heeft er gezegd dat Lucretia Borgia een giftmengster was en bloedschande bedreef? Een andere geleerde dokter komt aanloopen, de handen vol paperassen, om ons het tegendeel te bewijzen. - - - Wanneer ik de beide geschriften opensla, die voor me op de tafel liggen, dan is Thiers te gelijkertijd de stichter der republiek, en de rampzalige grijsaard met de bloedige handen. Welk een wanorde. Wat een modderpoel!
Zoo is het. De geschiedschrijvers laten zich zonder uitzondering leiden door hun persoonlijke gevoelens en opvattingen, al willen ze ook nog zoo neutraal blijven. Maar bovendien, zij putten uit bronnen die, op hun beurt, evenmin neutraal zijn. Daarom, waar het reeds niet mogelijk is van een hedendaagsch staatsman of een hedendaagsche historische gebeurtenis het volledige ‘achter de schermen’ te weten, daar geldt dat zeker nog veel meer van menschen en dingen thuisbehoorend in verleden tijd. De eene soort geschiedschrijvers verheerlijken Napoleon als een halfgod, de anderen halen hem naar beneden als een verachtelijk monster, een epilepticus, een man zonder gevoel niet alleen, maar ook zonder eenige beteekenis, die zijn geluk alleen heeft te danken gehad aan 't blinde toeval. Wat Arthur Levy betreft, hij ook put niet uit nieuwe nog onuitgegeven bronnen, of verspreidt nieuw licht over in het duister gebleven zaken. Aan de hand van de meest bekende boeken en mémoires over Napoleon handelend, waarvan hij een lijstje geeft in zijn werk, wil hij zijn lezers meesleepen tot dezelfde geestdriftige bewondering die hij-zelf voelt voor zijn held. Zooals ik begon met te zeggen, bij mij was dat niet noodig omdat ik-ook Napoleon bewonder. Maar, ware dat niet het geval, dan zou ik, geloof ik, te veel voelen de partijdigheid, en daardoor oppervlakkigheid in des heeren Levy's beschouwingen, om door hem te worden gebracht tot een gloedvolle overtuiging van het ongelijk door des Keizers aanvallers hem aangedaan. -
De grieven tegen Napoleon ingebracht zijn vele en talrijk, en Arthur Levy verdeelt ze in verschillende hoofdstukken: zijn verhouding tot zijn familie, de welbekende beschuldiging als zoude hij met zijn zuster, en met zijn stiefdochter, overspel hebben begaan, de politieke moord op den Duc d'Enghien, de verjaging van madame de Stael, de veroordeeling van generaal Moreau. - Het is niet meer doenlijk, ook al wil Arthur Levy het nog zoo gaarne zoo doen voorkomen, thans nog uit te maken dat de Keizer wat de eerste beschuldiging aangaat onschuldig is geweest. Een groot man echter - m.i. dient men dat wel in het oog te houden vóór men zulke praatjes al te spoedig gelooft - wordt altijd belasterd, wordt altijd gegooid met vuil. Door hen die van hem jaloersch zijn. Aangaande de niet te ontkennen onrechtvaardige veroordeeling van den Duc d'Enghien, zegt de auteur, terecht m.i., dat men deze treurige zaak moet beschouwen als een dier politieke moorden, waartoe van tijd tot tijd elk groot staatsman zijn toevlucht neemt, noodgedwongen. Madame de Remusat beschrijft den tweestrijd van Napoleon, de spanning van dien gedenkwaardigen avond, de ècht-vrouwelijke rol door Josephine toen gespeeld, ééne van medelijden en van willen-redden, zoo boeiend als een roman-tafereel. Overigens ben ik het met den schrijver eens, wanneer hij wijst op het onbetrouwbare van hare memoires, omdat men, ze lezend, voelt en tast dat ze teleurgesteld is geweest, als vrouw, door den man, en daarom, van achteren beschouwd, een schop geeft achterna aan dengene die haar, toen hij de machtige Keizer was, finantieel en anderzinds uit den nood hielp. Trouwens bijna zonder uitzondering hebben dat al zijn protégés gedaan; juist daarom vind ik de figuur van Napoleon - zelfs aangenomen dat hij overigens een tyran en een slecht mensch is geweest - zoo intragisch. Al degenen die hem hunne verheffing dankten lieten hem in den steek, zoodra het geluk zich tegen hem
keerde. Lees b.v. in het boek van Arthur Levy hoe het volk - dat zelfde volk dat hem als Keizer afgodisch en slavenziel-achtig vereerde. - hem heeft uitgejouwd, met steenen nagegooid, beleedigd
| |
| |
en bespot, toen hij als gevangene naar St. Helena reisde. En zijn generaals en maarschalken - door hem met titels en rijkdommen begiftigd jarenlang, gemaakt tot de eerste mannen van Europa, - als hij in Fontainebleau aarzelt de akte van afstand te onderteekenen, dan durven ze hem op de lompste manier haasten en dringen. ‘'t Leger heeft geen vertrouwen meer in U. - Wij hebben er genoeg van. - Geen plichtplegingen meer’. - Daarneven, in zijn particuliere leven, de vrouwen die hij het meest had liefgehad, Josephine, hare dochter Hortense, Marie-Louise. De beide eersten konden in hare coquetterie en wuftheid de verzoeking om met den Keizer van Rusland te flirten niet weerstaan, gaven feesten en intieme dinertjes aan diezelfde vorsten, die den man hadden ten val gebracht aan wien beiden alles dankten zonder eenig voorbehoud. En Marie Louise, die reeds immers door haar moederschap van den Koning van Rome verplicht ware geweest den vader van haar kind trouw te blijven, maar die daarenboven ook zelve herhaaldelijk in hare particuliere brieven aan hare intiemste vriendinnen getuigenis aflegde van haar smart als de Keizer niet bij haar was, van haar verlangen naar hem, van haar geluk in zijn tegenwoordigheid, zij wist niets beters te doen, nu die Keizer was vervallen verklaard van den troon, dan hem, als een gebruikt meubel, van zich te stooten, om haar zinnen te bedwelmen aan den graaf van Neipperg, zonder eenig besef van zooiets als vrouwelijk gevoel van eigenwaarde, noch van ook maar de geringste menschelijke dankbaarheid jegens den echtgenoot, die haar met de teederste zorgen had omringd.
Daarom, hoe men ook over Napoleon wil oordeelen, uit een algemeen menschelijk oogpunt beschouwd is zijn levensgeschiedenis spannender en afwisselender in elk geval, dan die van elken held uit den meest avontuurlijken roman. M.i. kan niemand dan ook het boek van Arthur Levy lezen zonder getroffen te worden door de tragiek van dit levenslot. Het is gemakkelijk, van achteren beschouwd, op hoogen toon, als men zelf een dwerg is, den gevallen reus te beschimpen, en tegen zijn voetstuk te spuwen - zooals heden ten dage, in Frankrijk speciaal, mode is. Maar, voor wie voèlt, is er iets onbeschrijfelijk roerendweemoedigs in de gedachte, dat de man die Europa regeerde, die Keizers en Koningen schiep, die in den Koning van Rome zijn dynastie meende te zien bevestigd, gedoemd werd plotseling tot een leven van lijden naar lichaam en ziel op St. Helena, jaar in jaar uit, verlaten door al degenen die door hem groot waren geworden, overgeleverd aan de wreedheid en willekeur zijner vijanden van het begin af, de Engelschen; een gevangen leeuw, dien men hoonde, nu hij zijn tanden had verloren. En, uit een algemeen menschelijk oogpunt beschouwd, wat meer en beter dan deze levensgeschiedenis leert ons kennen de diepten van laagheid, waartoe het menschelijk gemoed in staat is? Hoe heeft niet alles, letterlijk alles, zoowel in Frankrijk als daarbuiten, hem opgevleid, hem in de hoogte gestoken, hem aangewezen als den door de Voorzienigheid aangewezen bevrijder! En hoe werd diezelfde Voorzienigheid niet uitgespeeld na zijn val, als hebbende ingegrepen om den ‘tyran’ tot den ondergang te brengen!
En men verwondert zich dan nog dat Napoleon, die achter de schermen zag van dat comediespel, niet veel gaf om 'n menschenleven, dat hij de massa verachtte, de vorsten beschouwde als zijn speelballen. Hij voelde - dat verklaart m.i. zijn geheele karakter - zijn eigen onmetelijke hoogte boven 't gewone peil van het menschdom. Hij gebruikte de menschen, hij zette hen den voet op den nek, omdat hij wist uit ondervinding, dat ze niet beter waard waren dan dat. Hun eigen zich dat door hem laten doen bewees hem dat voortdurend. Er is geen voorbeeld in de geschiedenis, waarin zich het heden Hossannah, morgen kruisigt Hem zoo sterk heeft bewaarheid, als in dat van Napoleon I. En daarom is hij mij persoonlijk sympathiek, omdat in hem zich belichaamt de theorie die ik huldig: De eenling, de superieure mensch, heeft aanleiding te over om de groote massa te verachten.
Van de vertaling, van de hand van Jonkheer Op ten Noort, mag ik zeggen dat zij goed en vloeiend aandoet. De vraag echter moet mij van het hart: wat heeft het Jonkheerschap van dezen meneer op het titelblad te maken? Ik kan mij begrijpen dat b.v. iemand die dokter in de letteren is, bij wijze van aanbeveling, dat vermeldt als hij een boek schrijft of vertaalt, maar een adelijke titel aankondigen, als vertaler, heeft zoo weinig zin in dit geval, dat het meedeelen daarvan zelfs het tegendeel bereikt van wat de bezitter ervan bedoelt, namelijk poenig aandoet, zoo iets van: wat zeggen jullie daar wel van, ik ben 'n jonkheer, dus niet de eerste de beste, ik, die dit boek vertaal!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN
|
|