liefdewerk, een liefde-leven, en een liefde-sterven. En toch.... hij is in de wereld geweest, maar de wereld heeft Hem niet gekend. Van den grooten Godsgezant heeft men gemaakt een zondebok, van den zachtmoedigen, nederigen Menschenzoon, een rechter zonder erbarmen. Van den Heiland een offerlam, van het stralende Licht der wereld, een valsch licht zonder warmte, een dwaallicht, een licht voor enkelen slechts.
Zijn Evangelie (blijde boodschap) van den Vader, die Zijn berouwvol kind in de armen sluit en vergeeft, heeft men gemaakt een ingewikkelde voldoeningsleer; zijn liefdeleer heeft men verbasterd tot een wreede kerkleer, onkenbaar gemaakt in dogmen, ceremonieën en systemen, vol haat en zonde. Ja... zonde, want de grootste zonde op aarde, die den hemel uitbant en de deuren van het Vaderhuis sluit is liefdeloosheid.
O die liefdelooze, afschuwelijke leer van Calvijn, wat heeft ze de aarde donker gemaakt en de menschen ongelukkig, want och de hemel werd zoo vèr en de hel zoo onmenschelijk en zoo diep.
Eenige dagen geleden bezocht mij een jong predikant. Hij had in den Haag gepreekt en ons gesprek kwam over volle en leege kerken. In de meening, dat hij ethisch-orthodox was, zei ik tegen hem: een predikant moest, dunkt mij, in de kerk boven zijn credo uitgaan, hij moest voor ieder, onverschillig van welke richting, een goed woord hebben, vol troost en opwekking. Op den zondag moest hij allen een beetje van den zonnigen hemel meegeven in het hart, voor de zes weekdagen.
Hij antwoordde: ‘dat zou toch onmogelijk voor mij zijn, weet u wel, dat ik streng calvinist ben’.
En Jezus dan? De trooster, die troost had voor allen!
De predikers, de herders der gemeente heeten toch zijn Evangelie te prediken, zijn blijde boodschap te brengen aan de menschen, aan hen allen.
Nu weet ik wel, dat men Calvijn moet beoordeelen naar zijn tijd, den tijd dat in de Roomsch-Catholieke Kerk de zaligheid koopwaar was geworden, dat de aflaathandel door Paus Leo X was bestendigd en geregeld, dat men vergeving kon koopen zelfs voor nog te bedrijven misdaden, maar toch....
O de hervormers hebben met de dwalingen menige waarheid verworpen. Het vagevuur, een tusschenplaats, een plaats van loutering, heeft in elk geval meer zin dan enkel hel en hemel, een eeuwige hel voor de verdoemden, een eeuwige hemel voor de zaligen.
En welk een hemel!, en welk een hel!
St. Thomas d'Aquine - slechts een greep uit vele anderen - beschrijft den hemel(!) aldus: ‘Hoewel de zaligen zich nooit van hunne plaats bewegen, kunnen zij die toch in zekeren zin verlaten door de gave van hunne intelligentie en door hun vërreikende blikken, die hen in staat stellen de pijniging der goddeloozen te aanschouwen. Deze in de pijn ziende, gevoelen zij niet het minste medelijden, maar integendeel voelen zij zich overstelpt van geluk en zij zullen God des te meer loven voor hun eigen zaligheid, terwijl zij van de onuitsprekelijke folteringen getuigen zijn.’
Na deze beschrijving van een hel, die men hemel durft noemen, zal ik mij maar niet aan Dante's hel wagen.
De ‘eeuwige’ hel is een leerstuk niet der oorspronkelijk christelijke kerk, ook niet der Roomsch-Catholieke kerk maar der protestantsche kerken. Kerkvaders als Tertullianus, Origenes, Augustinus leeren uitdrukkelijk dat aan elke straf, aan elk lijden een einde komt door de gebeden der zaligen in den hemel en der levenden hier.
Ik neem niet aan dat hiermee oorspronkelijk bedoeld werd door geld gekochte priestergebeden of missen.
Hoe heeft ooit iemand kunnen gelooven, dat van ons korte leven hier op aarde ons eeuwig wel én wee af zou hangen?
O door het wreede kerkgeloof zijn velen ongelukkig, diep-rampzalig, ellendig en.... zondig geworden. En anderen, misschien nog meerderen, volmaakt onverschillig en ongeloovig. ‘Het is met de leer der eeuwige hel’, zegt professor Pétaril als met een renbaan, waarin paarden over een gespannen lijn hebben te springen en men de lijn zóó hoog stelt, dat zij in plaats van er over heen te springen er onder doorloopen. Men is er geheel gerust op, zoo erg zal het niet zijn; er zal wel ergens een achterdeurtje zijn’. En het is nooit te laat, een kreet om genade op het sterfbed, en men is gered.
Castellio, hoogleeraar te Genève, een vriend van Calvijn, wierp reeds de vraag op of de leer der uitverkiezing wel denzelfden God predikte als dien van Jezus.
Calvijn: ‘Alle menschen zijn verdoemelijk in Adam, maar een deel der verdoemelijke schepselen heeft God in vrijachtig welbeha-