| |
Overzicht van de week.
I. ‘De Vrije Socialist’ en de Dierenbescherming.
Mijn lezers zullen zich herinneren hoe ik in de Lelie van 20 December 1911 een scherpen uitval deed tegen het vóórtdurend schimpen van de ‘Vrije Socialist’ op iedereen, dio het waagt iets goeds aan 'n dier te doen. Ik noemde dit, en noem het nog, een onwaardig ophitsen, omdat dierenliefde niet alleen niet uitsluit maar zelfs - als zij ècht is - insluit menschenliefde. Reeds toen die correspondentie in druk verscheen was ondertusschen een Vrije-Socialist, - de aan de lezers van ons blad welbekende heer Joh. G. Schippérus - in De Vrije-Socialist-zelf te velde getrokken tegen zijn handelwijze, en had, gelijk uit 't onderstaande artikel van hem blijkt, ongeveer 't zelfde gezegd als ik 't deed in mijn correspondentie in de Lelie van 20 Dec. 1911. Ik kwam daarop niet meer terug, omdat ik reeds in die correspondentie hulde had gebracht aan de handelwijze van den heer Schippérus. Nu blijkt mij echter uit een brief van hem, dat hij mijn stilzwijgen anders heeft opgevat, reden waarom ik mij haast zijn artikeltje in De Vrije Socialist alsnog onder de aandacht der Holl: Lelie-lezers te brengen, er bijvoegend, dat ik hem hierbij gaarne hartelijk dank voor zijn schrijven in de Vrije Socialist, en óók dat blad hulde breng, omdat het in het opnemen van een tégen zijne redactie gericht stuk zich éérlijker toont dan ‘de groote Pers’, die eenvoudig elke tot hare vaste medewerkers gerichte tegenspraak pleegt te weigeren, ook al geldt zoo'n tegenspraak een of andere besliste leugen.
Ziehier het bewuste artikel:
| |
Trekhonden en ‘trek’-menschen.
Geachte Redacteur.
Naar aanleiding van het berichtje van onzen hoofdstad-korrespondent in de V.S. van 12 dezer zou ik gaarne even een opmerking willen maken. De geachte schrijver laat zich in bedoeld berichtje, getiteld: ‘De wereld waarin men zich verveelt’, op minder waardeerende wijze uit over het streven van eenige dames die opkomen willen voor het mishandelde dier, speciaal den hond. Ik zou hem wel eens willen vragen waarom dat streven moet veroordeeld worden? Ik voor mij vind het doel van dien bond heel nobel. Ik heb er eerbied voor. Het feit, dat er óók ‘trekmenschen’ zijn hoeft diedames toch niet te weerhouden van hun optreden
| |
| |
tegen dierenmishandeling? De trekmenschen toch hebben niet zoozeer de bescherming noodig van andere menschen. Als zij eenig gevoel van eigenwaarde hebben zullen zij zèlf dat inzien. Zij hebben ook geen recht op bescherming omdat zij zichzelf kunnen beschermen en verdedigen. Dat zij dit niet doen uit aangeboren laksheid, slavenzielachtigheid of lafheid, - dat moeten zij eigenlijk maar zèlf weten. Ieder mensch, óók de lichamelijk- en ekonomisch-zwakke, kan zichzelf verdedigen tegen uitbuiting, tirannie en mishandeling. Maar hoe anders is het met het dier, dat geheel van den mensch afhankelijk is! Denk eens aan, hoe uit hun aard zachtmoedige en rustige dieren noodeloos wreed gemarteld en mishandeld worden door den kwelduivelachtigen mensch die hun heer en meester is. Er zijn zeker wel geen dieren die méér van den mensch te lijden hebben dan het paard, de hond en de kat. En zij kunnen zichzelf niet of slechts zwak verdedigen. Zij hebben onze bescherming noodig. En wie nu het mishandelde dier wil verdedigen en beschermen tegen de luimen en grillen van wreedheid van den mensch is mij sympathiek. Zoo dus ook die z.g.n. ‘anti-trekhonden’-bond. Ieder kan op zijn manier het dier beschermen. Ten eerste door zèlf nooit een dier te kwellen of er zijn woede aan te koelen; ten tweede door anderen het lage van dierenmishandeling voor oogen te houden. Behandel de dieren met zachtheid - dit geldt ook voor anarchisten, ja speciaal voor anarchisten. Men zal het een snoode theorie noemen, dat menschen niet zoozeer bescherming noodig hebben en er minder recht op hebben dan dieren. Maar toch is het zoo. Laten de slaven ophouden met de voeten hunner heeren te kussen en de roede te streelen die hen
kastijdt; de vrijheid ligt in hun eigen hand.
Joh. Gr. Schippérus.
(Vrije Socialist.)
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II. Een woord van instemming.
- Bebel's schoonzoon, dr. Ferdinand Simon, te Zürich, is tengevolge eener besmetting, opgedaan bij 't nemen van bacteriologische proeven, overleden na een ziekbed van enkele dagen. Op een der Kerstdagen werd hij in zijn laboratorium, door 'n witte muis, die kunstmatig met etterbacillen besmet was, in de hand gebeten.
Simon was leerling en vereerder van Haeckel.
Geachte Jonkvrouwe.
Eenige exemplaren van de ‘Holl. Lelie’ gelezen hebbende, trof mij daarin in 't bizonder, het humane streven van U en andere personen, om de mishandelingen en gruwelen jegens de dieren, zooveel mogelijk door woord en daad tegen te gaan. Ik las hedenmorgen dit bovenstaande stukje in de Avondpost, en onmiddellijk voelde ik een soort van vreugde, dat de dierenmishandelaar, dr. F. Simon, gestorven is dóór het arme gekwelde schepseltje, waarop hij die schandelijke proeven nam. 't Zou werkelijk een welverdiende straf zijn voor alle vivisectoren, indien zij eens de martelingen ondergingen welke zij, in naam van de Wetenschap, zoovele duizende dieren opleggen. Ik vind geen excuus voor dergelijke gruwelijke mishandelingen, weerlooze schepselen aangedaan. Uwe woorden, voorkomende in een der voorlaatste exemplaren van de Holl. Lelie; ‘net goed, wéér een lammeling minder op de wereld’ vind ik ook uitstekend van toepassing op dit geval. Ik beäam die woorden van harte! Uw artikel tegen dien heer, die het zoo jammer vond, dat U geen kind aannaamt, instede van zooveel medelijden jegens de dieren te betoonen, vond ik unique.
Mijn verloofde stelde mij het exemplaar, waarin dat artikel voorkwam, ter hand, wetende dat ik mij in uwe woorden verheugen zou. In de door u gerecenseerde brochure van Domarij (réïncarnatie e.a.) komt men ook tegen de liefdeloosheid van vele menschen jegens de dieren op. Heerlijk vind ik het, geachte freule Lohman, dat U en vele andere personen, in uw tijdschrift, zoo openlijk te velde trekt tegen velerlei misstanden. Een krachtig woord vermag véél en wekt menigmaal op tot krachtige daden.
Na vriend: groeten, alhoewel u mij persoonlijk onbekend zijt, teeken ik gaarne
Hoogachtend
Uw dw:
F.E.
De bovenstaande briefkaart ontving ik met véél dank. Het doet mij innig goed dat er meerderen zijn, die aldus partij trekken voor het mishandelde dier, en die degenen, die daardoor gaarne smaad en hoon op zich nemen, steunen door hunne sympathie. Daarom, in de eerste plaats mijn dank aan den inzender van deze kaart. Wat het door hem afgedrukte gedeelte aangaat, omtrent den dood van dr: Ferdinand Simon, ik-ook vind dat de vivisectie een gruwel is. In de eerste plaats zijn er vele doktoren, die verklaren dat zij onnoodig mag heeten, in de tweede is het in elk geval bewezen, dat verreweg de meeste dezer proeven op dieren onnoodig zijn, en enkel uit opzettelijke wreedheid gebeuren, en, in de derde plaats, ik schaar mij van gan scher harte onder hen die verklaren: liever géén weten- | |
| |
schappelijke vooruitgang dan een die wordt verkregen ten koste van zoo'n afzichtelijke, boven alle beschrijving gaande wreedheid.
Daarom zeg ik het den schrijver van deze kaart van harte na: net goed.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III. Betrouwbaarheid der Pers.
Een Lelie-abonnée zendt mij het volgend couranten-uitknipseltje, naar aanleiding van mijn in de vorige Lelie geschreven artikeltje Schandelijk. Uit welk blad deze tegenspraak is overgenomen weet ik evenmin, als in welk blad het eerste, mij insgelijks toegezonden couranten-uitknipseltje, (dat nu geheel gelogen blijkt), voorkwam.
| |
Kerstmaal der Armen.
Geachte Redactie,
Ofschoon het niet onze gewoonte is, om op berichten - ons werk betreffende - voorkomende in de nieuwsbladen, te reflecteeren, gevoelen wij ons thans genoodzaakt zulks te doen naar aanleiding van uw bericht in zake: Het Kerstmaal door het Leger des Heils, den armen aangeboden in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, op den 2den Kerstdag j.l. Vergun mij daarom het volgende deze zaak betreffende,
I. Toegangskaarten voor het bijwonen van dezen maaltijd zijn in het geheel niet verkocht, zoodat de bewering, als zouden wij 25 cents toegang hebben gevraagd, een groote onwaarheid is.
II. Het bestuur van het Leger des Heils is er altijd ten sterkste op tegen geweest dat dergelijke uitdeelingen aan armen in een soort tentoonstelling zouden ontaarden, en heeft zelfs bij den laatst gehouden maaltijd in het Paleis haar eigen leden den toegang geweigerd.
III. Het bestuur van het Leger des Heils had schikkingen gemaakt voor het vroegtijdig openen der deuren, anderhalf uur vóór den tijd, om te voorkomen dat de arme menschen buiten moesten staan wachten. Het in rijen staan der menschen kan ons dus moeilijk worden verweten.
U beleefd verzoekende het bovenstaande te plaatsen in een der eerstvolgende nummers van uw blad, verblijf ik,
Hoogachtend,
Uw dienstwillige dienaar,
W. PALSTRA,
Chef-Secretaris.
't Spreekt van-zelf, dat ik met 't meest mogelijke genoegen voldoe aan den wensch mijner abonnée, deze tegenspraak op te nemen, te meer waar ik-persoonlijk mij van harte verheug over deze toelichting, omdat ik altijd sympathie heb gevoeld tot hiertoe voor 't Leger des Heils, zoodat deze plotselinge onthulling van zijn handelwijze mij bitter tegenviel. Maar, wat blijkt nu weer hieruit? Dit, dat de Pers, ‘de koningin der aarde’, zoo maar klakkeloos, opzettelijk, allerlei leugens verspreidt om tegenstanders (iedereen weet immers hoeveel vijanden het Leger des Heils heeft) te benadeelen!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV. ‘Huldeblijken’, of, liefdadigheid door circulaires.
Wordt het niet tijd den huldeblijk-ontvangende menschen er eens op te wijzen, dat ze zichzelf een beetje naar beneden halen, door, op de wijze waarop tegenwoordig telkens geschiedt, bij het publiek te laten bedelen voor hen?
De brief, dezer dagen verschenen in het Vaderland, van de hand van den heer Marcellus Emants, naar aanleiding van 't gebeurde hier ter stede met mevrouw Holtrop-van Gelder's jubileum, geeft mij deze opmerking in de pen.
Ik stel voorop, dat ik juist déze actrice zéér waardeer, en 't daarom voor haar-persoonlijk bijzonder jammer vind, dat juist zij 't slachtoffer is geworden van de te groote jubileumswoede, die hoe langer hoe meer in de mode komt.
Maar - heeft de heer Marcellus Emants, diens ondanks, geen gelijk met zijn opheldering? En, - is het niet voor de zóó noodgedrongen ‘gehuldigden’ hoogst pijnlijk aldus, eindelijk, zwart op wit, in het openbaar, te moeten lezen, met hoeveel moeite en gezeur en gedwing zulke schijnbaar zoo gáárne gebrachte offers van huldigingen tot stand komen?
Er wordt zoo ontzettend véél gevraagd - voor allerlei liefdadigheid. We leven in een extra duren tijd. Twee dingen, waarvan de waarheid mij, geloof ik, door niemand zal worden betwist.
Dat vergt dus reeds heel wat van onze beurzen.
En nu komt er telkens een circulaire je huis binnen - met ‘vertrouwelijk’ aan het hoofd gedrukt soms, en soms ook zelfs zonder die toevoeging, - en daarin wordt je dan aangemaand kunstenaar deze, en artist gene, en letterkundige die, en tooneelspeler dat,
| |
| |
wegens z'n 25 of z'n 30, of z'n 40-jarig jubileum, te willen huldeblijken met je geld. - Is het wonder dat 't publiek, met den besten wil ter wereld, ten slotte onwillig wordt? En voelen de betrokkenen-zelf niet het al heelweinig kiesche van zulk tegen wil en dank zich laten bewierooken? Neen, men versta me wel, ik heb niets tegen openlijke hulde. Ik-zelve vind op 'n gewonen verjaardag een bouquet of een bloem een vriendelijk bewijs van sympathie - maar - - 't moet uit de menschen zelf komen, niet worden afgedwongen, met comité's, die circulaires verspreiden, en die de grootste moeite hebben - men heeft nu gezien, in zake de treurige geschiedenis met het jubileum van mevrouw Holtrop - van Gelder hoe 't achter deschermen toegaat - het geld ervoor bij elkaar te krijgen. Ik begrijp dan ook niet hoe de aldus gehuldigden zelf willen, dat er op zoo'n manier wordt - ik kan 't niet anders noemen - gebedeld voor hen. - Vanaf het moment waarop mevrouw Mann - Bouwmeester overal is ‘gehuldigd’, heb ik 't zien aankomen, dat de na haar komenden 't slachtoffer zouden worden van de haar inderdaad ruimschoots geboden sympathie. Zij is nu eenmaal - en om welke redenen dan ook - eene door zeer velen geliefde actrice en dame - háár heeft het dientengevolge niet ontbroken aan wezenlijke groote belangstelling; welnu, ieder die, op zoo'n wijze, uit welk persoonlijk gevoel dan ook, lust heeft zich niet onbetuigd te laten, dien staat dat immers vrij. Maar ik vind het dom, dat niet al de na haar jubileerenden zelf hebben ingezien, dat er iets pijnlijk-opgeschroefd-gedwongens wordt in het nu maar steeds beroepen blijven doen, door allerlei commissiën, op het van mevrouw Mann-Bouwmeester's gejubileer reeds moede-geworden publiek, van daag ter eere van dit feest, dan van dat.
Bovendien, zelfs al vindt men 'n jubilaris nog zoo sympathiek, de vraag rijst toch, gegeven de hierboven door mij genoemde niet te ontkennen levensquesties, van de toenemende hóóge eischen door de liefdadigheid en door de duurte aan onze beurzen gesteld, of het zich waarlijk loont voortdurend geld uit te geven, voor een bloemenhulde op dezen avond, voor een dikwijls geheel onbruikbaar kunstvoorwerp op dien, etc.
Ik herinner me een versje - en hoeveel jaren is het al geleden dat dit verscheen - van Nicolaas Beets, waarin hij er den spot mee drijft, hoe iedereen een jubileum viert, dat ‘openlijk’ moet herdacht worden:
Die vijf en twintig jaar uw put geleegd,
Uw gang gewit, uw schoorsteen heeft geveegd,
Terzelfde kroeg de borrels heeft geschonken,
In 't zelfde huis gegeten en gedronken,
Zal Jubilaris wezen; gek of guit.
Een dagblad meldt het maandenlang vooruit;
Dien ‘brave’ moet men ‘aangenaam verrassen.’
Een ‘prachtig album’ heeft men reeds in 't oog;
Zendt uw portret, en wil uw duiten passen!
Als ieder wat doet, loopt het niet te hoog!
Neen, vlieg me niet aan, lieve lezers, met den verontwaardigden uitroep, dat we hier met kunstenaren te doen hebben, en dat daarom de aanhaling van het versje van Beets voor hen beleedigend is in dit verband. Want, dat het hier 'n ander, beschaafder soort van jubilarissen geldt geef ik graag toe. Maar, juist dáàrom vind ik, dat zij te fijngevoeliger moesten wezen in het afweren van zulke gedwongen of afgebedelde huldebetoogingen. Dat versje van Beets namelijk is mij altijd pijnlijk-egoistisch voorgekomen, zooals ik 't Beets dikwijls vind ten opzichte van zijn minderbedeelden naaste: ‘Ik heb 't goed; jij echter hebt je in je nederigen toestand van arme blijmoedig te schikken; basta’. - M.i. is het integendeel juist recht wenschelijk, dat iemand, die vijf en twintig jaar lang de bescheiden taak van put-leeger of van schoorsteenveger plichtgetrouw vervulde, eindelijk ook eens, op zijn beurt, 'n echten feestdag heeft, nommer één is, wordt gehuldigd, cadeaux krijgt van stoffelijken aard. Zoo iets, zoo'n dag, is voor zoo iemand 'n nooit te vergeten lichtpunt in een overigens vrij duister bestaan. En ik voor mij vind het daarom de plicht der meergegoeden zulke feestdagen niet onopgemerkt te laten voorbijgaan. Maar des te meer reden is er die andere jubilea, die van tòch reeds de aandacht trekkende menschen, met stilzwijgen te passeeren, voor zoover gij-zelf geen persoonlijke begeerte voelt hem of haar uit eigen vrije verkiezing te huldigen. Dan alleen heeft zoo'n hulde zin, is zij den kunstenaar wáárdig. Zoo echter als zij nu ons wordt afgebedeld, zóó als de brief van den heer Marcellus Emants ons heeft geopenbaard dat het achter de schermen toegaat, zóó wordt het m.i. een voor den of de jubilaris beleedigend soort van liefdadigheid-uitoefenen, niet uit
vrije verkiezing, maar geprest door circulaires en commissieleden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
| |
| |
V. Behartenswaardige woorden ter overdenking aanbevolen.
I. Voor hedendaagsche ‘nuttige’ moeders, die zich aan kunst, socialen arbeid, vrouwenbeweging, in een woord aan alles wijden, behalve aan... hun huisgezin.
How many children have to go to the servants for sympathy and understanding, instead to their parents.
(Beatrice Harraden.)
| |
II. Voor conversatie-menschen, zonder eigen eerlijke opinie.
Er zijn menschen, die zich ook van binnen aankleeden, zooals de mode het voorschrijft.
Auerbach.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI. Lees dit.
Toegezonden door een abonné, en gáárne door mij overgenomen:
| |
Paardenmarteling.
Het bestuur van den Bond van vereenigingen voor dierenbescherming van het Duitsche rijk, heeft aan 38 landbouwvereenigingen een schrijven gericht waarin het aandringt op afschaffing van het dieren martelende coupeeren bij paarden. In deze circulaire wijst het bestuur op het uiterst pijnlijke van de operatie en op de nadeelige gevolgen die het coupeeren van de paar den heeft.
Deze mode, om de paarden van hun staart te berooven, is gelukkig aan het verdwijnen en in Engeland wordt daar zelfs met energie tegen opgetreden. Geheel verdwenen is zij echter nog niet. Ook in Duitschland wordt er strijd tegen gevoerd. Het is bekend, dat in den keizerlijken Marstal te Berlijn geen gecoupeerde paarden meer geplaatst worden, en voor den aankoop van remontepaarden gecoupeerde niet in aanmerking komen.
Bij deze circulaire is gevoegd een rapport van een Duitschen paardenkenner bij uitnemendheid, den eersten luitenant Buhle, commandant der bespanningsafdeeling veldartillerie. Dit rapport betoogt de noodzakelijkheid van een verbod op het coupeeren der paardenstaarten. Onder de ernstige nadeelen, die het paard door het coupeeren ondervindt, noemt de schrijver o.m. het volgende: Door de operatie worden de paarden in hun karakter benadeeld, angstig, nijdig gemaakt, waardoor hun behendigheid en geschiktheid voor gebruik zeer vermindert. De staart is een natuurlijk verdedigingsmiddel voor het paard tegen insecten, die vooral in den zomer een ware marteling zijn. En dan tracht het paard zich van zijn pijnigers te ontdoen door trappen, slaan en stampen op den grond, waardoor het lichaam zeer veel schade lijdt en waardoor bovendien ziekten aan beenderen, zenuwen, pezen en hoeven kunnen worden veroorzaakt. En aan het slot van zijn rapport merkt luitenant Buhle op, dat, waar de lange staart voor een oogenblik lastig is, men het haar kan afknippen, den staart kan opbinden, vlechten enz.; zonder den staartwortel te verminken.
(De Veldbode.)
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|