mevrouw, en die daar zoo christelijk zichzelf vernederde voor zóó'n meisje.’
‘Daar moet je weer 'n Eduma de Witt voor zijn’ - oordeelde 'n ander uit ditzelfde genre van kleyne-luyden publiek. ‘Die menschen, die Eduma's, waren zoo echt waarachtig vroom, die wisten nog eens wàt 'n mensch toekwam.’
- Want, Joosje had, evenals vroeger hare tante Geerte, iets geërfd van haar grootpapa's weergaloozen takt, om zich den kleinen luyden tot vrienden te maken, waar dat bij zulke openlijke vertooningen als vandaag goed stond. Nu zij-zelve Marietje in dienst had, 't zusje van Bettie, die dientengevolge wel eens in de keuken kwam bij haar, achtte zij dit een geschikte gelegenheid om eens in 't openbaar te laten zien, hoe christelijk-lief zij kon wezen, als zuster jegens zuster, tegen hare ‘minderen’, die ‘de Heer toch immers op een geheel andere plaats had gesteld dan haar’.
Met grootpapa en grootmama Eduma de Witt, die er eveneens gekomen waren terwille van de meisjes de Pol, ging ze nu met haar man naar huis, om bij de grootouders koffie te blijven drinken. De oud-minister reed des Zondags nooit; in dat opzicht te slim om zich te durven blootgeven. Van de hoofden der meeste aanwezigen, waarvan bijna elkeen hem kende, althans van uiterlijk, vlogen, wat 't mannelijk gedeelte betreft, de hoeden nederig af; mevrouw Eduma de Witt boog en knikte liefjes in alle richtingen, naar kennissen van voorheen en thans. Zij was steeds onberispelijk in het zwart in de laatste paar jaren, haar grijs haar eenvoudig-deftig gekapt onder den statigen hoed. Excellentie ging nog rechtop. Men kon hem z'n meer dan zeventig jaren niet veel aanzien. Hij droeg altijd een hoogen hoed en gekleede jas; gedistingueerde verschijning neven wien het ondanks zijn correcte kleeding uitgesproken vulgaire van zijn kleinzoon Hooph - Huygens steeds schreeuwend afstak. -
‘Wat toch 'n schande, dat Ber nooit bij Nannie is’ - zei Joosje, en keek verliefdtrotsch op naar haren Paul, terwijl ze meteen Nannie engelachtig toeknikte, die met haar moeder in 't wachtend eigen rijtuig verdween. -
‘Ber gaat nog al eens naar de Engelsche Kerk’ - kwam grootmama er vergoelijkend tusschen. Zij wist wel dat Ber - dien zij-zelve er herhaaldelijk op had gewezen, hoe 't niet aanging dat hij, bij z'n hofbetrekking bij de Koningin, zich nogtans openlijk afficheerde als niet kerkelijk, noodgedrongen nu en dan de Engelsche godsdienstoefeningen uitkoos, omdat die 't láátst aangingen en 't gauwst eindigden. -
‘'t Is toch véél aardiger als je samen gaat naar dezelfde kerk; - wat zeg jij Paul?’ - vond Joosje, altijd trachtend hem te bewegen haar iets liefs te zeggen.
Maar hij was zoo dikwijls abstract en knorrig sinds ze getrouwd waren, lastig en uit zijn humeur bij 't minste geringste.
Als hij dan weer 'n goeie bui had, verontschuldigde hij zich met 't vele dat hij aan z'n hoofd had tegenwoordig. En Joosje, vol bewondering, liet zich weer paaien. -
De Vermeulens, familie van de de Pol's, gingen óók te voet. Hermance leek dik, en niet jong meer, in haren zwaren bont-mantel nog, want 't was nog koud, ondanks 't voorjaar. Ze had een zomerhoed op om dáármede, met die lente, in overeenstemming te zijn, een grooten, breedrandigen, eleganten hoed, die hare rimpels overschaduwde, haar 'n bedriegelijk air gaf van nog niet zoo oud zijn als haar zwaar figuur 't al accentueerde. Vermeulen - op dit oogenblik minister van justitie - z'n lang-gekoesterde wensch, - ging, kerkscher en orthodoxer dan ooit dientengevolge, hoogopgericht, waardig steunpilaar van de rechterzijde, neven haar! Ze waren trouwens op dit oogenblik ook heel goed samen. Z'n politieke eerzucht had z'n zinnen bedwongen. Als minister van justitie van een christelijk kabinet was hij niet van plan zich van die domme afdwalingetjes te veroorloven, die indertijd aan wijlen meneer Horstenboer z'n zetel hadden gekost, en, aan diens toenmalige vrouw, thans de tweede mevrouw Eduma de Witt, zooveel diplomatie, om hem in den Raad van State onder dak te brengen daarna, als vergoeding.
(Wordt vervolgd).