De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap-kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mela. - Ik zal de copie voor U nazien; zoo mogelijk zal ik aan Uw wensch vóór 1 Jan: voldoen.
Prudens. - Neen, hoor, alweer de plank heelemaal mis, want, op St: Nicolaas-dag ben ik niet de deur uit geweest. Ik moest hartelijk lachen om Uw meening mij tot driemalen toe te hebben ‘herkend’ op die verschillende punten in de stad, terwijl ik ondertusschen rustig thuis zat. Neen, ‘rustig’ kan ik niet eens zeggen, want ik had het wanhopig druk met de St: Nicolaas; dat was ook juist de reden van mijn thuisblijven. Uw beschrijving van die andere dame past wel zoo'n beetje op mijn vriendin, maar, die ook kunt gij niet gezien hebben, daar zij-ook, om dezelfde reden, thuisbleef dien dag. En nu vertel ik U, uit plaagzucht, niet, hoe ik er wèl uitzie wat m'n toilet betreft, maar wèl wil ik U zeggen: de kleur die gij zaagt op die dame bezit ik niet. Jammer dat ik mij nu van het mij gemaakte compliment òòk niets kan aantrekken. - Ja, ik heb nu òòk gezien, wat mij ontgaan was, dat de Standaard in zake de groenen-schandalen 'n flinker en correcter houding heeft aangenomen dan de Nederlander; de zoetsappige praatjes van den heer Visser zijn m.i. door Kuyper flink weerlegd. Die eer komt het toe. X. IJ. Z. - Van gedachtenwisselingen en ingezonden stukken zend ik géén pres: ex: toe aan vreemden, tenzij bij uitzondering, waartoe voor U geen reden voorligt. Daarom heb ik Uw | |
[pagina 414]
| |
stukje vernietigd. Indien gij aan de gedachtenwisseling wilt deelnemen moet gij trachten de Lelie ter lezing te krijgen, of abonné worden. Mevr. E.W. - Ik dank U zéér voor Uw toe-knipsel uit die duitsche courant; zoodra er plaats komt hoop ik er alsnog gebruik van te maken. Hendricus Archelius. - Uw gedichtje is niet geschikt tot plaatsing. Daar gij geen postzegel insloot tot terugzending heb ik het vernietigd. Mits. - Neen, ik weet zeer goed dat gij niet hebt aangedrongen op een spoedig antwoord, maar mijn vorige spoed-corr. aan U was enkel ingegeven door mijn eigen schuldgevoel, dat gij ditmaal zoo lang hebt moeten wachten op antwoord. - Voor ik Uw gróóteren vorigen brief beantwoord, wil ik U even danken voor Uw eerlijkheid, inzake dat m.i. minne stukje in de Vrije Socialist over de dierenliefde. Opdat ook anderen weten waarover het hier gaat zal ik het hier even overnemen. Uit de Hoofdstad. - De wereld waarin men zich verveelt. - Er worden hier ter stede pogingen aangewend door mevr. W. Tindal, geb. Jonkvr. Tindal, en mevr. A.C. Kuhne Kramer, om te geraken tot de oprichting van een anti-Trekhondenbond. De bedoeling is, op te komen tegen de wijze waarop de honden, die geen trekdieren zijn, als zoodanig in ons land worden misbruikt. Naar men verneemt hebben genoemde dames reeds vele bewijzen van instemming uit alle deelen van ons land met dit streven ontvangen. Binnenkort, hoogstwaarschijnlijk nog deze maand, zal de oprichtingsvergadering van den Bond plaats hebben. 'n Anti-Trekhondenbond dus. Er is niets anders te doen. Er zijn geen trek-menschen die zwak, te jong of te oud, zich afbeulen voor wat slecht eten! Maar 't is begrijpelijk: op het gezwoeg van die trekmenschen parasiteert de ‘wereld waarin men zich verveelt’ en er moet dus naar ander tijdverdrijf worden gezocht.... Dan de hond maar als subjekt genomen voor sentimentaliteit en... ‘naasten’ liefde-demonstratie. (Vrije Socialist). Ik begin met te zeggen dat ik geen dezer dames anders ken dan van name, en dat ik géén lid ben geworden van haren anti-trekhonden-bond, omdat ik haren eisch ‘nooit te koopen van iemand die een trekhond houdt’ te ver gedreven acht. Indien 'n hond in stáát is tot trekken, en indien de eigenaar hem goed behandelt, dan mag men hem m.i. niet benadeelen door zoo'n te ver getrokken regel. Bovendien, hoevele koetsiers mishandelen hunne paarden! Rijden die dames dan nooit? Neen, ik vind dat het hier niet gaat een zóó algemeen voorschrift te maken. Gij ziet dus dat ik tegenover dat geval volkomen onpartijdig sta. Maar dat neemt niet weg dat ik, het hier bovenafgedrukte stukje lezende, mij innig heb geërgerd aan de gemeene laffe stokerij van dat artikeltje, en het dan ook reeds had uitgeknipt om er een woordje van te zeggen, toen ik 's avonds Uw brief ontving waarin gij schrijft: U heeft zeker in de Vrije Socialist gelezen: ‘De wereld waarin men zich verveelt’? Gij zijt het er natuurlijk niet mee eens. Ik ook niet. R. slaat de plank mis. Ik zal eens trachten hem dit aan 't verstand te brengen. Zie dat deed mij pleizier dat gij, zelf een Vrije-socialist, in dezen eerlijk denkt. Met R. veronderstel ik dat wordt bedoeld door U dien Rijnders, die Uw partij schijnt te deelen in twee kampen, van vóór of tegen hem. Nu, na dit staaltje van zijn eerlijkheid voel ik mij al heel weinig met hem zielsverwant. Want dit is precies dezelfde valsche onoprechte eenzijdigheid van voorstelling, die de Vrije Socialist den anderen partijen steeds zoo heftig verwijt. Week aan week bijna wordt het in De Vrije Socialist zóó voorgesteld, alsof dierenbeschermers en dierenvrienden per-se aanstellerige, zich vervelende, rijke lui zijn, die niets geven om de arme menschen. Het tegendeel is het geval. Herhaaldelijk reeds heb ik uiteengezet dat juist echte dierenliefde insluit èchte menschenliefde. Dat spreekt van zelf omdat zij voortkomt uit medelijden met het zwakkere. Laat De Vrije Socialist, als hij dan zoo extra-eerlijk is als hij altijd beweert, dienaangaande eens overnemen mijn artikel: Behartenswaardige Wenken en Begripsverwarring uit de Lelie van 4 Oct. jl., of ook: Gelukkige kinderoogen uit de Lelie van 22 Nov. jl. In beide artikelen wijs ik er nadrukkelijk op hoe echte dierenvrienden de partij stééds trekken van ongelukkige en misdeelde menschen. Omgekeerd, hardvochtige, egoïste, gierige, alleen aan hun eigen voordeel denkende ‘bourgeois’ zijn ook stééds slecht en onverschillig voor 't lot van 't misdeelde dier. (Want het pronken met 'n duren rashond of dito eigen paard heeft natuurlijk niets met dierenbescherming te maken). Er is echter nog iets anders wat de voorstelling in dit stukje zoo verachtelijk-onwaar maakt. De steller daarvan weet namelijk evengoed als ik dat 'n dier zich niet kan verdedigen door wetten en door vergaderingen en door werkstakingen, enz. Een dier is afhankelijk van, in de macht van den mensch; 't blijft ook altijd een éénling, dat zich nooit, zooals het volk dat wel kan, met zijn rasgenooten kan vereenigen om zijn vijanden gemeenschappelijk den oorlog te verklaren. En dáárom, op dien grond, heeft het boven alles nóódig onze hulp en onze zorg. - Maar als het volk, die ‘trek-menschen, die zich afbeulen voor wat slecht eten’, willen gemeenschappelijk, dan kunnen ze de maatschappij onderste boven keeren. Nog onlangs zei me iemand, die alles behalve van de vrije-socialisten-richting is: ‘Als ze allemaal de wapens neergooiden, dan zouden wij anderen niets tegen hen vermogen; maar dat doen ze toch nooit, daarvoor zijn ze veel te veel onderling verdeeld.’ Zoo is het precies; gijlieden zijt menschen, van elkaar jaloersche, elkaar 't licht in de oogen niet gunnende menschen, evenals iedereen bijna, van welken rang of stand ook. Daarom scheldt gij 't Volk uit en Troelstra en anderen, die er gekomen zijn op Uw schouders, maar onder elkaar kunt gij óók geen vrede houden, en vult week aan week Uw partij-blaadje met het kinderachtigste gekibbel over de ‘zaak Rijnders’ en over dito ditten en datten, in plaats van als één man U saam te scharen om Uw doel te bereiken. Als gij dat láátste deedt, dan behoefden er | |
[pagina 415]
| |
geen ‘trek-menschen’ te zijn, waarop ‘de wereld waarin men zich verveelt’ parasiteert.’ Maar die trekmenschen-zelf zijn parasiten op hun beurt; dat is 't hééle zaakje. Ze willen een lui leventje, - van nietsdoen; en daarom gunnen ze den kapitalisten niet dat die er al zijn, en zij nog niet. - Help U zelf, kan men met alle recht zeggen tot U, vrije-socialisten; maar dat kan men niet tot de dierenwereld. En daarom is dat stukje van dien meneer R. 'n valsche opruierij, precies net zoo valsch en onwaar van voorstelling, als waarvan de Vrije Socialist steeds op zoo'n hoogen toon anderen berispt. En, wat mij betreft, ik begeer 't blad niet meer in m'n huis te ontvangen als het zich zoo gedraagt. De heer Domela Nieuwenhuis heeft me gevraagd, of ik hem de Lelie wilde uitwisselen voor de Vrije Socialist. Daarin heb ik toegestemd, ik-persoonlijk, want ik wissel een van mijn eigen present-ex. uit, maar ik zie van die uitwisseling af, als deze gemeene opruierij tegen de wezenlijk-menschlievende menschen blijft dóórgaan. - Nu ga ik over tot Uw langeren brief; daarin deelt gij mij mede, dat gij onder ‘bourgeoisie’ verstaat de ‘heerschende, stelende, roovende, moordende oorlogen-makende klasse.’ Denkt gij heusch, als gij en de Uwen zult heerschen, dat gij 't beter zult maken? Scheldt de Vrije Socialist niet week aan week op de socialistische Kamerleden, en op weggeloopen partij-genooten? Waarom? Omdat die heeren er zijn, waar ze wezen wilden, en nu natuurlijk de oude principes laten varen, die alleen dienden voor de theorie. Men moet wel naïef zijn om daarin te gelooven. - 'N leugen vind ik het, dat het volk ‘loonslaven’ zou zijn. Voor 't volk, den arbeiders-stand, wordt oneindig veel méér gedaan dan voor den kleinen middenstand, en voor de ambtenaren zonder geld. 't Volk heeft dit kosteloos, en dat voor niets, wat wij-anderen duur moeten betalen. Ik heb hier nog onlangs 'n geval gezien van menschen, die hun kind elken keer kosteloos laten opnemen in 't ziekenhuis, maar het des Zondags zoo duur en zoo prachtig kleeden als geen menschen van ‘stand’ maar zonder geld zich zouden durven veroorloven. Waarom zouden zij het niet doen! Zij vallen immers onder de rubriek: volk. Zij hebben 'n kosteloozen dokter, 'n kostelooze verpleegster, ontvangen allerlei lekkernijen op St: Nicolaas en Kerstmis, etc. Zulke gevallen zijn bij de vleet op te noemen. Gij beweert altijd dat de schuld van het gebrek aan smaak en aan geestesontwikkeling, (waardoor het volk zich tevreden stelt met genoegens van de láágste soort) ligt bij de bourgeoisie, die hun niets beters gééft. Dat is óók niet waar. Dat ligt aan 't mensch-zijn. Is de bourgeoisie, zij die, volgens U, de ontwikkeling en de geestesbeschaving wèl bezitten, dan soms zoo veel beter dan het volk in keuze van genoegens? Haal ik niet telkens voorbeelden aan van de kinderachtige, onnoozele ontspanningen, waarin 't grootste deel van 't menschdom zijn verpoozing zoekt? En dan het gehalte van de comedies en de revues enz., die publiek trekken; èn hier in ons land èn in 't buitenland! 't Beste werk van Ibsen, Hauptmann, Sudermann, Maeterlinck, maakt geen goede zaken. Prullen van 'n min, viezig, onnoozel slag, die alleen vullen zalen, niet met 't ‘volk’ maar met de ‘bourgeoisie.’ Daarom ligt het niet aan wat meer of wat minder ontwikkeling, maar wel aan 't akelige onbenullige van de groote meerderheid van de menschen, rijken en armen, bourgeoisie en volk, beide. - Uw bloed ‘kookte’ toen gij zaagt hoe op den rooden Dinsdag het volk in de luren werd gelegd door de handige politici. Wel, mijn bloed ‘kookte’ eveneens, toen ik dat hierboven door mij aangehaalde stukje in de Vrije Socialist las (het zóóveelste van dien aard). Want de Vrije Socialist legt met zulke leugenpraat evengoed zijn lezers in de luren. Allemaal oud lood om oud ijzer. En, van den rooden Dinsdag gesproken, ik ken toevallig een familie, die voor dien dag is overgekomen uit de provincie. Ik ken die familie al van mijn jeugd-jaren, zij woont gedeeltelijk hier in den Haag, - en ik durf zeggen, dat ik goed ben voor haar (juist, omdat ik óók ben 'n dierenvriend). Die menschen hebben het, (dank zij mijn ouders, toen zij, buiten hun schuld, door ziekte, aan den bedelstaf waren) gebracht tot gezeten werklui. Zij hebben goed opgepast, dus geef ik hun graag de eer die hun toekomt. Maar, als mijn ouders er niet geweest waren, om hen te helpen, dan waren zij nooit zoo ver gekomen. Wel, nu zijn zij ‘socialisten’. Nu hoor ik den ganschen dag (want ik ben nog steeds met hen in aanraking): ‘Dit geeft tegenwoordig geen pas’. ‘Dat kan onze dochter niet meer doen.’ ‘Daarvoor zou ik hartelijk danken.’ Etc. etc. Maar - weet ge waarvoor zij niet danken, voor alle cadeautjes die zij kunnen afbedelen, voor alle voorspraakjes bij ministers, enz., die zij noodig hebben. Dan is alle gevoel van ‘fierheid’ en ‘eigenwaarde’ zoolang opgeborgen Zoo is het ‘vrije’ volk. Aan den eenen kant snoeven zij op hunne verkregen ‘rechten’; aan den anderen kant bedelen zij zoo hard zij kunnen. Want, óók al weer, deze familie is niet de eenige - gezeten werklui - die ik zóó ken. Zooals ik U zeg, mij kan 't niets schelen, ik mag die menschen wel, daarom geef ik hun graag wat mee, zoolang ik zelf nog wat heb te missen, maar kom mij als 't U blieft niet aan met hunne socialistische ‘principes’. Als die menschen - en gij allemaal - maar eerst ‘heerscht’, dan zult gij ons geen rooien cent geven, maar ons vertrappen en negeeren, en U-zelf 'n kroontje en 'n titel en 'n ridderorde aanhangen, zoo gauw ge kunt. Afgunst, dat is 't heele socialisme en 't vrij-socialisme incluis. Gij schrijft aan het slot van Uw brief dat gij die photo van mijn hondjes, die ik onlangs in de Lelie liet afdrukken, zoo aardig vindt, en dat, daarnaar te oordeelen, ‘Benjamin U 't aardigst lijkt’. - Nu, dan zal 't U wel goed doen te hooren, dat juist Benjamin 'n kind is ‘van 't volk’, 'n echte plebejer (vader en moeder onbekend), terwijl Frits zich verheugt in 'n stamboom. Benjamin kan je 't aanzien dat hij 'n vader-rashond heeft gehad, die zich zeker daar aan de Riviera heeft vergeten met 'n fransch republikeintje. Want hij heeft veel gemeen met de prachtige Iersche griffons (wordt zelfs dikwijls | |
[pagina 416]
| |
daarvoor aangezien; zoodat zoo'n meneertje zeker z'n vader is geweest, denk ik). Wel, komt hij op straat die deftigheden tegen, dan wil hij kennismaken, maar zij gaan hem met aristocratische fierheid voorbij, en dan zeg ik tegen hem: Arme Ben, je adelijke familie wil toch niets van je weten, doe toch geen moeite jongen, je vader heeft 'n mesaillance begaan, dat zien ze je aan. - En Frits houd ik voor, dat hij, van louter voornaamheid en aristocratie, zoo vroeg oud en ziekelijk is geworden. (Zaagt gij b.v. niet onlangs die rake plaat in Simplicissimus, waarop 'n uitgeleefde meneer in 'n rolstoel is afgebeeld, die zichzelf vertroost met de opmerking: Ruggemergstering is 't ware kenmerk van ras). - En met dit hondenpraatje neem ik van U een hartelijk afscheid.
Mevr. A. de G.B. - Hartelijk dank voor Uw uitvoerig schrijven. Gij zegt van die rake zinnetjes, die mij doen schateren om de waarheid ervan. Zooals ‘ik ben liever in 't gezelschap van “de” mannen dan van één man’ - om de gevolgen die er uit voortvloeien. En dan, dat de vrouwen altijd jaloersch zijn van haar geslachtsgenooten die er goed uitzien en in den smaak van 't mannelijk geslacht vallen. Ook zòò waar! Ik moet altijd zoo lachen om de deugd van zoovele eerzame, leelijke, misdeelde oude-juffers, wier deugd zoozeer is geweest van jongs af: moeten, uit onbegeerd-zijn. - Wat Uw opmerking aangaat over geslachtsgemeenschap, ja, dat is zéér waar, maar, hebt U nooit opgemerkt dat zelfs de aanraking, de handdruk, de blik van den éénen man U kan onsympathiek zijn, een instinctieven afkeer geven, waar ge dat alles van den anderen graag aanvaardt? Ik zal Uw hoofdartikel zoo spoedig mogelijk plaatsen.
P.v.V. - Ingevolge mijn belofte aan U ben ik thans bereid Uw indertijd mij gezonden brief te beantwoorden. Gij spraakt daarin Uw verbazing uit, dat ‘een rijke dame als ik’ niet liever een kind aanneemt, in plaats van zooveel liefde te geven aan de dierenwereld, en gij verbondt aan die ‘verbazing’ eenige schampere opmerkingen aan het adres van dierenlievende dames in het algemeen. (Laat mij U er even tusschen twee haakjes op wijzen, P.v.V., dat er minstens evenveel dierenlievende heeren óók zijn). - Wat mijn ‘rijkdom’ aangaat, geef ik U in overweging, alvorens zoo'n gemakkelijk oordeel te vellen over de kas en de zaken van 'n ander, éérst eens naar dat alles nauwkeurig te informeeren, dan zult gij vernemen dat ik persoonlijk, in tegenstelling met mijn familie-leden over het algemeen, volstrekt niet rijk ben, maar leef van mijn pen, ik en mijn geheele huishouden mèt mij. Al ware ik dus ook nog zoo geneigd om een kind aan te nemen, dan zou ik het niet doen om de groote finantiëele bezwaren aan zoo'n verantwoording verbonden, en die geheel buiten mijn vermogen zijn. Een kind eischt heden ten dage niet alleen een dure opvoeding, maar ook is zij of hij, die het aanneemt, m.i. verplicht rekening te houden met een toekomst, waarin het onverzorgd misschien achterblijft bij den dood van zijn weldoener. Tegen het aannemen van één kind kan men minstens twaalf honden houden en verzorgen tot hun dood toe. Overigens moet gij al heel onnoozel zijn, indien gij niet begrijpt, dat het aannemen van 'n hond of 'n kat (welke dieren U ruimschoots de liefde, die gij hun bewijst, teruggeven) heel wat minder verantwoording eischt in duizenden opzichten dan het aannemen van een kind. Het laatste kan leiden tot zulke droeve vergissingen als Karin Michaelis zoo wáár heeft beschreven in haar boek ‘Benjamin’, waarin twee aan liefde behoefte gevoelende dames een jongetje uit het armenhuis halen om, na een héél teedere opvoeding, tot de wreede ervaring te komen, dat het kind erfelijk is belast met allerlei leelijke eigenschappen, die hem ten slotte tot een dief en handschriften-vervalscher maken. Gij zijt misschien van de leer, dat een goede opvoeding zulke gebreken kan doen veranderen; daarover wil ik niet redetwisten, het is mogelijk, maar in elk geval voel ik mij-zelve niet berekend tot de liefde, en het geduld, en het verstand, nóódig zoo'n mij geheel vreemd kindje, van mij onbekende ouders, groot te brengen, ook niet al ware ik wèl rijk. Een vrouw die dat wèl doet, en die het goed doet, verdient de meest-onbegrensde achting, maar ik zie niet in, waarom gij het mij en anderen kwalijk neemt, dat wij voor àndere soort van ellende onze oogen en onze beurzen openen, namelijk voor die van het van den mensch totaal afhankelijke, door hem veelvuldig mishandelde, in zijn macht overgeleverde dier. - Dat dit soort van èchte dierenliefde meebrengt èchte menschenliefde, heb ik reeds herhaaldelijk in de Lelie gezegd, o.a. in het artikel ‘Gelukkige Kinderoogen’ van 22 Nov. l.l., en waarheen ik U speciaal verwijs. - De hatelijkheden over het zich aanstellen met dierenliefde, die gij richt tot de dierenbeschermers, zijn dan ook zóó kinderachtig, dat ik ze met schouderophalen voorbij ga, het sterk betwijfelend, indien ik in Uw woonplaats naar U ga informeeren, of gij wel iets zult doen van de van menschenliefde getuigende daden, die ik volgens dat artikel ‘Gelukkige Kinderoogen’, en op duizenderlei andere wijzen, verricht, juist omdat ik een medelijdend hart heb, niet alleen voor het dier, maar voor alles wat lijdt, afhankelijk is, arm en ellendig leeft, ook den mensch en het kind.Ga naar voetnoot*) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|