werken, nadat zij geboren zijn. Het voorbeeld, goed of slecht, is zeer aanstekelijk, en een kind zeer impressionabel. Houd dat in gedachte en handel dienovereenkomstig.
We trachten nooit activiteit in onze kinderen te onderdrukken. Het is verderfelijk als ge dat doet, een positief kwaad in hun opvoeding en ontwikkeling. Dezelfde onderdrukking in de scholen is betreurenswaardig - iets, dat ik het Bestuur, het hoofd en de leeraren tracht in te peperen. Wij allen denken, ieder van ons, dat wij altijd alles bij het rechte einde hebben en alles het beste weten.
Ik geef toe, dat er eenige onderdrukking in een school moet zijn, maar wensch die niet in alles doorgevoerd te zien. Het doet kinderen aan zich zelf denken, bevordert hun beschroomdheid. Ik zag nog nooit een onderdrukt kind, dat niet treurig onhandig was. Ja, ik haat de woorden Discipline en Gehoorzaamheid - met een hoofdletter en in den zin, waarmee ze gewoonlijk worden toegepast. Ik heb van beide te veel beproefd. Ik heb meer dan één appeltje met de school te schillen. Ze geeft u handen vol werk, omdat ze niet met u samenwerkt. Tegenstrijdigheid in de opvoeding op school en die in het huisgezin is een groote tegenslag voor een kind. De samenwerking, zooals zij nu is, is dikwijls belachelijk, altijd een groot ongemak. Ja, meer opoffering, - groote goden.
B.v. we hebben altijd aan tafel een lichten wijn gebruikt, 's winters en 's zomers. Wij werden zoo groot gebracht en achten het heel matige gebruik van deze dranken een soort van voorzorg tegen het misbruik ervan. Eenigen tijd geleden zei mijn zevenjarig zoontje, wijs boven zijn wijn en water uitkijkende: ‘Weet U wel, papa, dat hier genoeg vergif in is, om een hond mee te dooden; in whiskey is genoeg om een olifant mee te dooden.’
Dien onzin had hij opgedaan van een overijverige onderwijzeres, die waarschijnlijk niet kon leven zonder 's morgens haar drie kopjes koffie te hebben gedronken. Maar wat kunt gij daartegen doen? Wij zijn alleen overgegaan tot melk, karnemelk, gemberbier en andere watertjes, zeer tot ontevredenheid van eenige mijner oude kennissen, die gewoon waren te beweren, dat ‘....een wat goed kenner van wijnen is, en iemand die graag zijn vrienden een goed glas voorzet.’
We zien echter heel weinig van die vrienden, en daarom, wat doet het er toe, wat zij zeggen of denken?
Langzamerhand is ons huis een soort van jongelui's club geworden. Er worden partijtjes gegeven, pic-nics, concerten en wat niet al, maar heel weinig menschen van onzen eigen leeftijd zijn er bij, allemaal jongelui. We verkeeren soms werkelijk zelf in het geloof ook jong te zijn. Ik vermoed dat we door de oudere lui in de buurt voor ik weet niet wat worden uitgemaakt, voor heel onwaardig en heel positief alle gevoel voor conventie missende, maar hun kinderen, heb ik opgemerkt, zijn veel meer bij ons dan in hun eigen huis.
Ja, ik geloof wel dat het heel onwaardig staat voor een forschen, gebaarden man over straat te gaan, beladen met manden en gevolgd door wel twintig jongelieden, op weg naar de een of andere boot of naar de bosschen, of dienzelfden kerel in den winter te zien, glijdende in een slee met een dozijn of meer kinderen, alle hangende aan hem op de manier van houthakkers, allen joelende en zingende, of dienzelfden ‘grooten, uitgegroeiden jongen’ als rustverstoorder aan te treffen in een overigens stille buurt, op een stillen avond, aan het hoofd van een mandoline-club van twaalfjarigen, die er op uit is, elk elf jaar oud meisje een serenade te brengen.
Zij weten niet, die critici, wat een berg van opoffering diezelfde tweehonderd-ponder heeft moeten doormaken in langvervlogen tijden en hoe hij nu geniet van de resultaten, noch kunnen ze apprecieeren den rijken oogst van tevredenheid, vrede en goede gezindheid, die in zijn kleine troepje heerscht, en welke hij nu maait.
Wel, ik zou niet een werkelijk vroolijk ‘vanille-ijs-limonade-en-cakes-kinderpartij’ voor een vijfhonderd of meer guldens kostend politiek of sociaal banquet, dat ge me wildet aanbieden, willen ruilen, noch zou ik daar aantreffen de werkelijke geestigheid, de echtheid, het genot en de uitstekende kameraadschap, die er onder diezelfde kinderen heerscht.
Maar deze familiare brief - gij kunt hem niet in een tijdschrift plaatsen - is onbehoorlijk lang geworden. Wat ik meende te zeggen, maar te veel heb uitgeplozen, kan aldus beknopt uitgedrukt worden en zal ten volle oplossen, in ons geval tenminste, het probleem: ‘Hoe onze kinderen amusementen te verschaffen?’
Ten eerste en voor alles: Geef hun broers en zusters in voldoend aantal om gezelschap in huis te vinden.
Bied hun overvloed van afwisseling aan.