werkstelligen, - hij trad ruw en streng op. Om maar eens een voorbeeld te noemen, - niet lusten stond niet in zijn boekje en 't oudste ventje werd meer dan een uur in den kelder gestopt, omdat hij geen hutspot bliefde - ‘Ik moest thuis ook alles eten, hij zal 't ook leeren!’ was zijn gezegde en weer werd het kind dat eten voorgezet. Uit vrees gebruikte het iets, - 's avonds koorts het gevolg.
Eerst hield de vrouw zich niet stil, trachtte zich zacht er in te mengen, maar dan werd de drift van manlief nog grooter, wat voor de kinderen nog slechter gevolgen had. Daarom zweeg ze later, maar inwendig gistte en kookte het hij haar. En 't gaf verbittering, vervreemding. Soms, als de zinnen spraken, leek het wel eens bijna of alles weer als in 't begin was - een kleinigheid was maar noodig, om weer verkoeling te brengen. Zoo ging het met die menschen af en aan. Voor 't oog der wereld was 't een goed, zelfs gelukkig huishouden, toch was hun samenleven koud en plichtmatig. Hij een oppassende, degelijke huisvader, zij een sloverig, altijd zorgend en tobbend, vóór haar tijd oud moedertje.
Toen kwam er verbetering. Het tractement, hoewel gaandeweg vermeerderd, doch tot nu toe slechts noode toereikend geweest met het steeds zwaarder wordend huishouden, bleek thans voor het kleiner wordend gezin voldoende. Drie zoons eindelijk klaar afgeleverd aan de maatschappij, hun dochter getrouwd, eindelijk, als vóór dertig jaar, de luidjes alleen.
Hij sukkelend met zijn lever, wat zijn humeur er nog niet op verbeterd had, zij zacht en stil en gelaten. Doch de kinderen ging het goed - voor 't eerst ook na lange jaren geen achterstallige slagers- en bakkersboekjes, geen zorg voor ‘de vreeselijke belasting, die steeds hooger wordt en waarvoor we het geld bijna niet bij elkaar kunnen scharrelen’, geen duur schoolgeld, geen eeuwig slijtende jongensschoenen en broeken meer, geen zware zorgen.
Moeder kon zich nu ook wat meer ontzien, beter hulp nemen, flink voedsel, - vader behoefde niet zoo lang meer met zijn gestopte sokken of andere kleeren te doen en kon zich wat meer luxe permiteeren in sigaartjes en linnengoed, - ze kwikten allebei wat op.
De verhouding bleef wel is waar koel, - stil leefden ze naast, niet met elkaar - een kleine opflikkering, als brieven of een verrassing van de kinderen, wat hun een oogenblik iets nader bracht, dan weer het trieste, 't koude.
't Liep naar de groote vacantie en met het mooie weer kwamen er in echtvriends brein allerlei groote reisplannen op.
Zooveel jaren had hij dag in, dag uit in den tredmolen geloopen. Geld voor reizen was er nooit en zijn vacantie was dan ook altijd een corvee geweest. Uitgaan met de jongens, dat nooit zonder ruzie eindigde, vitten in huis op 't woelig kroost, zoo ging de vacantie om. Nu zou 't anders worden. Sinds eenigen tijd sloot de kas met batig saldo, er kon wel een reisje van overschieten. Zij had geen zin om mee te gaan, hij stond er ook niet op, bovendien kwamen de kinderen nog over, dus vertrok hij op een goeden dag naar Duitschland voor vijf weken, deels in pension, deels bij vrienden.
'k Zocht haar eens op, kort na zijn vertrek. 'k Dacht haar in tevreden, gelukkige stemming te vinden, nu dat lastige heerschap eens van de vloer was. En wat zag ik? Een bezorgde vrouw, die er over tobde, of hij daar ginds wel goed om zijn gezondheid zou denken, want dat hij thuis altijd alles zoo precies op tijd en zooals hij het mocht hebben van den dokter, kreeg, een vrouw, die als de post voorbij moest komen, al zonder het te willen, uitkeek naar een briefkaartje van hem. ‘Och ja,’ verontschuldigde ze zich tegen me, ‘er mocht hem eens wat overkomen in den vreemde, hij is nog nooit zoo lang van huis geweest en je weet, hij sukkelt nog al,’ en toen ik lachend zei: ‘ik dacht nog wel, dat U blij was, dat het oude brommertje eens een poosje uitvloog!’, kwam even iets als een zonneschijntje over haar gezicht en sprak ze:
‘Ja lastig is hij, dat weten we allemaal, op zijn tijd zelfs ondragelijk, maar niettemin is 't altijd een zorgzame, oppassende man en vader geweest - en dan - was ik wel de geschikte vrouw voor hem? Als hij er een met geld had getrouwd, wie weet, was 't geen bovenstbeste man geworden. Want al pasten we misschien niet al te goed bij elkaar, de hoofdzaak was toch altijd: geldzorgen. Nu is 't wat ruimer en de verschillende humeuren niet meer in botsing. De kinderen, je weet het, ik had er nooit last mee, maar vader kon ook soms zoo raar met ze omspringen. Toen ze klein waren was 't, net als de klok van Haarlem: eerst