en morgen dat dinertje arrangeeren, als je een goede echtgenoote bent, wat zegt U mevrouw?’ - -
Want mevrouw Eduma de Witt, de tweede, ruischte naderbij, spierwit, met een aristocratische langzaamheid van bewegingen:
‘Dat is onze taak, van christin, in de partij, nietwaar,’ beaamde zij lief-plechtig. ‘Onze echtgenooten staan wij op die wijze bij in den moeilijken strijd tegen de duisternis dezer wereld.’ - Met de jaren had zij het noodig gevonden steeds steiler-orthodox te worden. Zij sprak tegenwoordig altijd van haren christenplicht in alles, op de meest Gode-overgegeven wijze. - -
Maar ze moest weer nieuwe gasten te woord staan, freule de Wevere en Lizzy van der Hooph, die altijd onafscheidelijk samen kwamen. Lizzy van der Hooph, nooit vergetend iets onaangenaams te plaatsen als zij 't 'm leveren kon, informeerde hatelijk-belangstellend, hoe het die arme Geerte tegenwoordig ging.
Want, ze wist het wel. Dien naam noemen was een vergiftigde pijl afschieten. Maar mevrouw Eduma de Witt hield zich goed. ‘O, dank je, ze is tegenwoordig zoo gelukkig, nu ze zooveel vrede gevonden heeft in ons dierbaar geloof’ - zei ze effen. ‘Ik zeg altijd, de wegen des Heeren zijn wonderbaar en onnaspeurlijk. Langs doornige paden leidt Hij ons tot het Licht. - En je mama? - - Niet wel genoeg om mee te komen, zeker?’
Ze wilde door die vraag afleiding geven, want ze begreep wel dat mevrouw ten Have 't noemen van Geerte's naam gehoord moest hebben. Opzettelijk immers sprak die genieperd van 'n Lizzy zoo luid, nu die in de nabijheid stond. - Maar 't was al te laat, mevrouw ten Have, niet zoo handig in het zich goedhouden als zij zelve, had een harden vijandigen trek om haar mond gekregen, wendde zich af, verlegen en kwaad tegelijk. - -
‘'t Wordt onze tijd man,’ drong ze, ‘kom je mee.’ -
Fredi ten Have, die zich verlustigde aan den aanblik van appetytlijke Joosje, had eigenlijk nog niets geen lust weg te gaan. - Hij gaf de bruid 'n familiaar kneepje in den arm tot afscheid, dat zij van hem alleraardigst vond. Iedereen vond namelijk van meneer ten Have alles aardig, wat een ander heer niet werd toegestaan.
‘Nou, kleine meid - hou je goed - - Ik kom in de kerk hoor’ - beloofde hij. -
‘We trouwen in de Kloosterkerk - dat weet U toch’ - riep Joosje hem nog na.
Ze was zóó bang namelijk, dat de menschen denken zouden dat zij-ook aan dat burgerlijke doleeren meedeed, net als grootpapa.
Hij knikte haar lachend toe, volgde zijn vrouw, die juist Dorrit toestond nog wat te blijven. Want Dorrit stond midden in 'n troep jonge meisjes, en vertelde haar 't laatste nieuwtje, of ze dan nog niet wisten wáárom Belletje Verschuere die rustkuur deed?
‘Nu ja, dat wist zij óók wel, dat heette immers zoo tegenover iedereen, dat Belletje te druk had uitgegaan, dat ze dáárom van den dokter 't bevel had gekregen 'n rustkuur te doen voor haar zenuwen in Villa Elizabeth.
Maar, de waarheid, nu die zou zij, Dorrit, thans nu eens vertellen. Belletje wou en zou dien neef van 'r, René Verschuere, hebben. En ze wou 't maar niet gelooven, dat die toch heusch 't niet méénde met 'r, haar maar voor den gek hield. - En dàt trok ze zich zoo aan. - - Daarvan was ze zoo down tegenwoordig.’
Kleine Quips Weerdema van de Weerdema-state, wier ouders 's zomers op hun buiten in Friesland, en 's winters in den Haag woonden, kwam er tusschen, verlegen-eerlijk: ‘Heusch, Dorrit, je vergist je... Papa en mama kennen meneer en mevrouw Verschuere immers zoo goed - ze geeft niet om René - - ze heeft heel wat anders dan jullie meent.’ - -
‘Wat zou ze nou godsterwereld anders hebben?’ - riep Dorrit, ongeduldig omdat haar nieuwtje werd bedorven door die sikkeneurige Quips. - ‘Ik zeg jullie dat zij dol is op René.’ -
‘Geweest misschien’ - hield Quips vol, vastbesloten de afwezige te verdedigen, in een loyaal gevoel van plicht. ‘Maar nu is het dat niet meer, dat haar hindert. 't Is misschien dáárdoor 't eerst bij haar zoo gekomen van lieverlede. - - Maar 't is, dat ze nu gewetenswroegingen heeft, dat ze dit soort uitgaan-leven slecht vindt - ze is bij 't Leger des Heils geweest - in stilte -.’
De meisjes giechelden het uit. - -
‘Wie gaat er nu bij 't Leger des Heils? Ajakkes. Ze wil zeker zoo'n gek hoedje dragen, met zoo'n lintje er om heen.’ - -
Dorrit, die dat vroeg, vertelde schaterend erbij, hoe leuk Piet er uitzag met zoo'n Leger des Heils-hoedje. ‘Hij had er zich expres een voor aangeschaft; o je moest hem er mee zien. Om te gillen!’
‘D'r is toch wèl veel moois in’ - vond Quips, ernstig voor haar leeftijd, teer-uitziend, tering-achtig schepseltje. -
‘Zeg Quips - wat doe jij vroom ineens’ - plaagde de jonge mevrouw Eduma de Witt, geboren gravin de Grevere, haar. - Zij was onder de jonge meisjes-groep gekomen, heel elegant gekleed, heel jonge-meisjes-achtig uitziend nog, met het vorstin-air van haar moeder.
Haar aanbidder volgde haar op den voet. Want, iedereen immers wist het, hoe zij de jonge van den Bevelaer den heelen dag om zich heen had terwijl ‘Ber’ haar versjouwde