De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren. Leo? - Ik ben waarlijk Uw pseudoniem vergeten. Is het niet dit geweest? Ik heb Uw artikel aangenomen, en op de drukkerij opgegeven U een proef te zenden. Dat gij er Uw naam niet hebt onder gezet, vind ik in dit geval geen bezwaar. Hartelijk dank voor Uw goede wenschen met mijn gezondheid, en ook voor Uw instemming met mijn eerlijkheid aangaande den open brief van den heer Visser aan mijGa naar voetnoot*) (zie Lelie van 24 Oct.) George. - Aan Uw wensch is door mij voldaan. De inzender van dat juf-artikel is een hij. Ik geloof, dat mannen op dit punt soms veel fijner voelen dan vrouwen, want gij hebt helaas volkomen gelijk, dat geld de wereld regeert, en dat geld-protzen dientengevolge heel dikwijls onuitstaanbare airs aannemen tegen ‘ondergeschikten’, vrij wat beschaafder dan zij-zelven soms. - Een artikel, als dat door U bedoelde, zou ik zeer zeker óók wel opgenomen hebben. Ik begrijp uit Uw brief, dat gij op die vraag antwoord wenscht. Of is het op Uw opmerking, dat de oorlog wel steeds zal blijven bestaan, zoolang de wereld bestaan zal? Ook dat ben ik met U eens. Aan algemeenen wereldvrede, geloof ik evenmin als aan algemeene menschenmin en broedermin, of aan: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. De door U bedoelde correspondentie, waarmede gij het zoo eens zijt, is die aan Agnita geweest. Ja, ik voor mij kan mij 't inderdaad niet voorstellen, dat een vrouw in zoo'n zoogenaamde ‘geestelijke vriendschap’ eerder berust dan in een zinnelijke slechts tijdelijke afdwaling van haar man. Hauptmann heeft zoo'n geval roerendmooi beschreven in een van zijn meesterstukken, uit zijn bloei-tijd. Maar wij hebben nu juist weer in de werkelijkheid van 't leven zoo'n dito gebeurtenis. Want, wie heeft niet gehoord van de even beroemde als leelijke madame Curie, de radium-uitvindster? Wel, deze geleerde vrouw heeft middel gevonden, door een zoogenaamde ‘geestelijke vriendschap’, met een collega-geleerde, diens geheele echtelijke leven (de man heeft vrouw en zes kinderen, en zij-zelve heeft twee bijna volwassen kinderen), te verstoren. O, zij zegt, dat er enkel ‘geestelijke vriendschap’ bestaat tusschen hen beiden, en hij ook - (want de geheele Parijsche pers bemoeit er zich mede, en ontvangt ‘brieven’ van hem, en van haar, en van de ongelukkige vrouw van den geleerde) - maar deze laatste neemt geen genoegen met dat soort geestelijke ontrouw, en is radeloos van woede, en jaloezie. 't Valsche van madame Curie is m.i. dat zij, inplaats van ten minste eerlijk voor haar gedrag uit te komen, er dezen glimp aan wil geven. Maar, tot schande van mijn sexe, moet ik erbij voegen: 't is een echt vrouwelijke soort van valschheid, juist in zulke dingen. Wat nu Uw vertrouwelijke vraag aangaat, mijn waarde George, pas op in dit bijzonder geval met ‘menschenkennis’ èn met brieven. Geloof mij, wat het eerste betreft is er geen meer waar woord, dan: de liefde is blind. Gij kunt in dien persoon nog zoo sterk vertrouwen hebben, en - U tòch vergissen. Daarom zou ik zeker en stellig niet schrijven. Dat raad ik U beslist af. Wees er van overtuigd dat ik 't U afraad in Uw eigen belang. Hartelijk gegroet, en steeds tot Uw dienst. Gij ziet dat ik U opzettelijk omgaand antwoord.
de V. - Wegens plaatsgebrek kon Uw ged. niet in het vorig nommer werden opgenomen, en ook niet in deze. Inderdaad ben ik voornemens, naar aanleiding van Ego's gedachtenwisseling, nu die zooveel protesten uitlokte, ook mijnerzijds iets te zeggen. Ik ben het volkomen met U eens, dat mannen en vrouwen verschillen op dit gebied van liefde, en van sexueele behoeften, maar óók geloof ik dat, wat het laatste aangaat vooral, vrouwen meestal verbazend onoprecht zijn. Zij denken dat dit haar goed staat, kuisch of zoo iets, en zij maken | |
[pagina 316]
| |
daardoor m.i. onnatuur van een volkomen natuurlijke zaak. Dat een man zich nooit geheel en al in het intieme leven eener vrouw kan indenken en verplaatsen, geloof ik, met U, stellig. Zij legt er zich daarenboven op toe hem dat stelselmatig te verbergen. Dat is ons vrouwen allen ingeboren. Het is onze kracht, èn onze zwakheid tegenover hem, dat aldus een raadsel zijn voor hem, min of meer.
A.B. - Hartelijk dank voor Uw schrijven. Gij roert hetzelfde onderwerp aan als George. En gij beschouwt het evenzoo als hij - en als ik-ook. Namelijk, gij vindt het zoo-zeer beleedigd zich voelen, wanneer een man ontrouw pleegt in lichamelijken zin, terwijl men een geestelijke vriendschap tusschen hem en een andere vrouw wèl tolereert, een bewijs van trots en niet van liefde. Dat is m.i. inderdaad het woord er voor. Het enkel bezit geldt bij vele vrouwen veel meer dan het genieten van het vertrouwen van den echtgenoot. En, daar het nu eenmaal volgens onze begrippen en zeden, een doodelijke beleediging is voor een vrouw, wanneer haar man ontrouw pleegt, wil zij die beleediging niet dulden uit ‘trots’. Daarentegen, dat zij en hij ieder hun eigen gang gaan, dat hij zich niet interesseert voor haar bezigheden, en zij niet voor de zijne, dat is een zoo gewoon iets, dat niemand er zich mee bemoeit, en waar de ‘trots’ dus buiten blijft; en daarom zijn de gevallen dan ook talrijk, van heeren die den ganschen dag op en neer zijn met hunne particuliere secretaresjes of vrouwelijke hulpen in het verband leggen, of vrouwelijke assistenten, of wat dan ook - terwijl de wettige echtgenoote buiten dat alles staat, en er zich niets van aantrekt. Ieder moet zelf weten wat zij wil toestaan in zulke gevallen; ik voor mij zou 't niet prettig vinden, als ik getrouwd was. Het hierboven door mij meegedeelde geval van mevrouw Curie bewijst weer hoe de wereld oordeelt. Er is niets in, - schrijven alle Parijsche Bladen - 't is een zuiver geestelijke kameraadschap. Dat de wettige vrouw daarvan het slachtoffer wordt, omdat haar man niet meer naar haar omkijkt, dat komt er niet op aan; hij begaat immers geen ontrouw in lichamelijken zin, en mevrouw Curie ook niet, dus - - die laatste is eigenlijk een miskende engel. Ik vind haar 'n genieperd. Dat is van U heel mooi opgemerkt, dat men soms ook zoo innig-dankbaar gestemd kan worden in geluksmomenten, juist door de herinnering aan voorbijgegaan en overwonnen leed. Inderdaad, dóór het leed leert men het leven eerst liefhebben. Ik geloof dat het beter is om een zwaar-erfelijkbelast man niet te trouwen in geval van tuberculose. Maar, als ik hem zóó liefhad dat ik 't niet laten kon, dan deed ik het toch. 't Is zoo moeielijk in zoo iets een beslist oordeel uit te spreken, omdat alles afhangt van de kracht en de mate der liefde, en van de persoonlijke omstandigheden. 't Is wel hard en wreed als de kinderen later tuberculeus zijn - zoo 'n geval ken ik - maar, aan den anderen kant is het óók hard dat een beminnelijk goed mensch - alleen omdat hij ziek is - zijn geheele leven van een liefde verstoken blijft, die hem wordt gewijd. Ik zou zeggen, voor zóó'n geval is het dan toch wel verdedigbaar te trouwen maar géén nieuw geslacht in de wereld te helpen; daardoor is alle ellende dan voorkomen. Dank voor Uw instemming met mijn roman: Zedelijkheidsapostelen. Ik geloof dat deze zeer actueele roman U wel zal blijven boeien. En ik herhaal, gij kunt stellig rekenen op mijn bereidwilligheid U steeds te antwoorden, te raden, en te helpen. Lelie. - Hartelijk dank voor Uw brief. Als ik hier Uw woorden herhaal, dat gij mij in gedachten de hand hebt gedrukt voor mijn ant--woord aan den heer Schippérus, naar aanleiding van zijn gedachtenwisseling met den heer Beudt, dan zal, denk ik, deze heer wel weer uit zijn slof schieten, want hij doet dit, gelijk gij ziet, al heel gauw. Intusschen ben ik blij dat zijn gedachtenwisseling de reden werd dat ik weer eens van U mocht hooren, en nog wel om mij te zeggen dat gij de Lelie steeds met zooveel instemming leest. Ik ben het volkomen met U eens, dat de ‘isten’, van allerlei richtingen gewoonlijk vreeselijk boos zijn wanneer men niet van hunne meening is. Dat is echter niet alleen 't geval met de anarchisten en vrije-socialisten, maar met de meeste menschen helaas. Ik kan begrijpen dat U de lust vergaan is tot gedachtenwisseling met den heer S. Dat heeft hij m.i. aan zichzelf te wijten. En dat vind ik jammer, omdat hij dikwijls ware dingen zegt óók. Ik geloof dat gij verwart socialisten en vrije-socialisten. De eersten, ‘die in prachtige auto's rijden,’ die zijn namelijk de doodsvijanden van de laatsten. Toch betwijfel ik of de laatsten een haar beter zullen zijn dan de eersten, als zij het roer op hunne beurt in handen hebben. Hierbij spreek ik natuurlijk in algemeenen zin, van de massa, niet van enkele leiders, speciaal niet van den heer Domela Nieuwenhuis, voor wiens eerlijkheid van optreden, in een lang leven, ik allen eerbied heb. Naar mijn overtuiging echter is hij een martelaar van zijn eigen zaak. Wat gij van: Het Eene Noodige schrijft, trof mij als zeer fijn gevoeld. ‘Hoe had ik den moed het uit te geven’? - vraagt gij. Wel, ik geloof, omdat ik niet wist toen nog, hoe vuil en vies zeker soort van mannen zijn. Gij moet niet vergeten dat ik toen nog heel wat jonger en onervarener was. Ik schreef dat boek in een eerlijke ziels-stemming, en ik was toen nog niet zoo wereldwijs als nu, namelijk om te weten dat eerlijke zielsstemmingen maar door heel enkelen worden nagevoeld. Nu echter ben ik sinds lang zoo onverschillig voor 't oordeel van vuile en vieze bekwijlers aan de bittertafel, dat ik er de schouders voor ophaal. En dan is er nog een andere categorie van menschen ook, - die te bot zijn om den inhoud te kunnen navoelen, te grof besnaard - nu, die laten me óók koud, nietwaar? - Natuurlijk herinner ik mij U nog uitstekend van Uw vroegere correspondenties. Uit Uw brief veronderstel ik dat gij na Uw verlies thans te B. blijvend woont? En Uw Riviera-reis! Daarvan weet ik ook nog zoo goed alles. - Dank voor Uw instemming met mijn correspondentie aan Agnita. Ik ben blijde dat zoovelen het zoo hebben gevoeld als ik, ook gehuwde vrouwen. Troubles. - Dat gij U geheel hebt vergist, | |
[pagina 317]
| |
zult gij wel reeds hebben begrepen. De bewuste voorletters waren slechts een pseudoniem, en niet de werkelijke van mijn correspondent. Bovendien kreeg ik, tegelijk met den Uwen, óók een brief van diezelfde correspondente, waaruit niets bleek van een engagement. Dus, de bewuste persoon is niet die welke gij bedoelt. Maar, wat doet dat er ten slotte voor U aan toe of af! 't Fert ligt er toe in elk geval, en dat is voor U de hoofdzaak. Het is voor mij een teere questie om er veel over te zeggen, waar het een familie-omstandigheid als deze geldt. Maar m.i. zijt gij volkomen in Uw recht wanneer gij, als volwassen dochter, weigert U te schikken in een verandering als deze, die berust op zulk een onnatuurlijk leeftijdverschil. Zeker, Uw vader is zijnerzijds vrij te handelen hoe hij wil. Maar, gij zijt het ook, omdat gij volwassen zijt. En een zóó jonge stiefmoeder zou wel iemand moeten zijn, die bijzonder in Uw smaak viel, anders zijn botsingen in dit geval onvermijdelijk. Bij alles wat gij mij schrijft, en waarop ik hier natuurlijk niet wil noch mag ingaan, spreekt het van-zelf, dat het beter is en gelukkiger voor U Uw eigen weg te gaan. Mij dunkt, Uw vader-zelf zal dat ook inzien. Over de zaak als zoodanig kan ik U alleen dezen raad geven: als gij van hem houdt, bedenk dan, waar U zijn besluit hard valt, dat hij nu eenmaal een man is, en, als zoodanig, behoeften heeft, die blijkbaar nog bevrediging zoeken. En, wat Uw aanstaande stiefmoeder aangaat, die moet voor haar zelve beoordeelen of zij werkelijk gelukkig is in haar besluit onder zulke omstandigheden. Ga, als het mogelijk is, niet met twist de deur uit, maar verlaat Uw vader in vrede. Aan den anderen kant, indien Uw vader niet naar rede wil luisteren, dan hebt gij m.i. het volle recht hem Uw gehoorzaamheid aan eene U aldus opgedrongen vreemde, van Uw eigen leeftijd bijna, te weigeren. Ik dank U hartelijk voor al Uw lieve woorden aan mijn adres. Zeker vermoedde ik niet, dat ik reeds zoovele jaren in U een trouwe aanhangster had, en ik betreur het alleen maar, dat eerst een zoo droeve reden de oorzaak werd, dat gij Uw stilzwijgen hebt verbroken. Gij moet gerust ‘durven’ tegen mij, dat kan ik niet genoeg herhalen aan iedereen. Ik vind het prettig als ik kan raden en helpen. Arme Troubles, weet ge wat mij in Uw brief zoo de tranen in de oogen bracht? Uw behoefte om aangehaald te worden na Uw moeders dood. Ik ben zelve van zoo'n hartstochtelijk levendig temperament. Ik kan zoo kussen en stoeien en liefkozen met mijn hondenjongens. En ik heb óók steeds zoo menig ‘kinderachtig’ vroolijk geheimpje voor feestdagen en grapjes, met mijn vriendin. Daarom kan ik Uw eenzaamheid in een koude omgeving zoo goed navoelen, want ik weet het nog zoo heel goed welk een droef gevoel mij overviel bij mijn vaders dood - en toen was ik reeds lang, lang volwassen - bij de herinnering aan de liefde-woordjes, die hij-alleen zóó kon zeggen, aan de kleine plagerijtjes, die hij-alleen zóó verzon. ‘Nooit weer zal iemand me nu als kind vertroetelen’ - dat ging zoo jammerlijk door me heen. Schrijf mij maar véél, heel veel; laat Uw lang aarzelen nu maar veranderen in die volkomen overgave aan mij, die gij zegt te verlangen. En zeker, vertel mij van die ‘zalige’ logeerpartij, en van alles. Op veel uit Uw brief durf ik niet te nauwkeurig ingaan, om U niet te verraden. Dit mag ik echter wel zeggen nog, dat gij stellig veel vóór hebt door Uw vlug hoofd, en door Uw aanbevelingen, en daarom zeker ook wél een betrekking zult krijgen, die U geheel en al onafhankelijk maakt. In afwachting daarvan hebt gij in elk geval toch recht op eenige ondersteuning van Uw vader. De woorden, die gij mij in Uw tweeden brief meedeelt, die door hem ten Uwen opzichte zijn gebezigd, vind ik, eerlijk gezegd, eerder op zijn eigen tweede huwelijk toepasselijk, vooral op zijn a.s. vrouw, bij dat leeftijdverschil. In elk geval zijn zij ten Uwen opzichte onzinnig en onredelijk. Ik geloof m.i. dat Uw vader zich en U wat wil wijsmaken, door zoo'n fraaie uitvlucht te bedenken, als die hij opgeeft voor zijn hertrouwen, want de ware reden zal wel één zijn van lichamelijken, zuiver zinnelijken aard, en heeft allerminst iets te maken met de nagedachtenis Uwer moeder. In elk geval vind ik dat gij recht hebt op Uw eigen leven, zoo goed als hij 't heeft op 't zijne. Maar Uw honden? Waar blijven die? Lieve Troubles, Uw beschrijving van hen deed mij zoo aan ons huishouden met onze jongens denken; bij ons worden zij ook in vrijheid gedresseerd. De trouw van den eenen doet mij denken aan die van mijn kleine Cassij uit mijn kinderdagen. En gij beschrijft de ‘onhandigheid’ van den anderen net als die van mijn Benjamin. Zijn honden geen trouwe vrienden, juist als men verdriet heeft? Nietwaar, zij begrijpen alles daarvan. Ten slotte wil ik U nog vertellen, dat ik Uw ongesteldheid van kind-af heb bijgewoond, omdat mijne moeder aan die kwaal leed, en dus weet ik hoe ellendig die toestand is; 't was dan ook wèl erg van Uw ondeugend hondje U in die omstandigheden te noodzaken hem des nachts na te loopen, maar - ik had het ook gedaan. Stellig. Nu moet gij mij dus spoedig opnieuw schrijven. Ik ben zoo verlangend te hooren wat gij nu verder gaat doen. Tip. - Allereerst een hartelijke felicitatie, en een hurrah omdat ge U zoo verbetert! Wat een heerlijk nieuws op die kaart! Ik kan mij begrijpen dat gij blij zijt. Zoo ziet gij alweer, dat het leven ook zijn zon-zijden heeft. Ja, ik had Uw brief reeds telkens weggelegd wegens plaatsgebrek, maar nu geeft Uw kaart den doorslag. Zooals ik U reeds schreef, ik herinner mij onze voormalige correspondentie nog uitstekend Ik vind het natuurlijk ook heel-prettig voor mij-zelf, dat gij, gedurende den tijd waarin gij geen abonnee waart, toch nog zooveel genot vondt in de herlezing der vroegere jaargangen. En dat gij U opnieuw hebt geabonneerd, zoodra gij daartoe in de gelegenheid waart, verheugt mij te meer, waar gij mij zulk een goede oude bekende zijt. - Wat Uw vragen aangaat, mijn hart is er niet beter op geworden; dat kan ook niet omdat het hartzwakte is, maar een leven, dat er zooveel mogelijk op is ingericht, helpt wel veel om den toestand niet te verergeren. Aangaande mijn honden daarentegen kan ik U gelukkig de beste berichten geven. Benjamin wordt, zoo mogelijk, van jaar tot jaar liever en joliger en juweeliger en... ondeugender, en Frits houdt zich, gegeven zijn teer gestel, bijzonder goed, | |
[pagina 318]
| |
nu hij een oud deftig meneertje is geworden. Frits wil van niemand weten dan van ons drieën, slechts 'n heel enkele, die hier dikwijls komt, mag hem zoo eens even aanraken. - Mijn correspondentie aan Agnita vond ook al weer Uw bijval. Ik ben er blijde om dat ik in dit opzicht de sympathie heb van zoovele vrouwen! 't Voorbeeld dat gij mij noemt is wel een heel droevig bewijs, van wat er van komt als men zich alleen door trots laat leiden. Die vrouw echter, waarvan gij vertelt, heeft in elk geval gehouden van haar man - haar straf is er te zwaarder door geworden - velen echter handelen zoo, enkel uit gekwetste eigenliefde, loopen te koop met hare verongelijking, en vinden zich gerechtigd zichzelve voordurend te beklagen, in plaats van zich af te vragen of zij-óók schuld hebben in menig ander opzicht. Agnita intusschen heeft mij wèl bewezen uit hare brieven, dat zij behoort tot de haar man wezenlijk-lief hebbende vrouwen. Gij moogt gerust iets inzenden voor de Lelie. Ik zal het met alle genoegen beoordeelen. Mijn groeten aan Uw viervoeter. Ook aan U kan ik slechts herhalen wat ik hierboven aan Troubles schrijf: onze viervoeters zijn zulke onwaardeerbare vrienden. Nog even moet ik U danken voor Uw kaart uit mijn geboorteplaats. In dien ‘hertenkamp’ heeft eens onze kleine Cassy de herten nagezeten. Het was een magnifique gezicht, al die groote mooie dieren in één kudde op de vlucht voor zoo'n klein driftig hondje. Maar, wat zat ik in doodsangst, dat de boschwachter haar zou schieten; zij had zich namelijk, heel ongehoorzaam, door het hekwerk gewrongen, en verkoos niet terug te komen op ons geroep en gefluit.
Box. - Ik kan U niet zeggen hoe dankbaar ik U ben voor Uw dierenliefde. Uw brief heeft mij zooveel goed gedaan, om de wijze waarop gij dien armen zwerveling tot U hebt genomen. Er is ook bij ‘dierenliefde’ zooveel kaf onder 't koren nietwaar? Mijn particulier schrijven zult gij reeds hebben ontvangen, om U voorloopig te danken. De wijze waarop gij over hem schrijft is zoo ècht lief en hartelijk. Nu geloof ik zeker dat hij in goede handen is. En, nietwaar, nu kunt gij ook eens weer ondervinden, voor de zooveelste maal, hoe weinig de menschen, als massa genomen, wáárd zijn; want ik geloof met U dat die ‘edele’ verontwaardiging van het volk veel meer is geweest om de politie in den zak te kruipen, dan omdat het 'n hond gold. Overigens schreef ik U reeds dat of muilkorven of aan de lijn houden plicht is m.i., zoodra een hond een gevaar oplevert voor een anderen hond. Benjamin is reeds dikwijls in gevaar geweest van gebeten te worden is ook eens gebeten, in Zwitserland, door de schuld van den eigenaar van een grooteren hond Hij zijnerzijds is doodgoed, maar hij schreeuw als hij groote honden ziet; die meenen dan dat hij wil vechten, en komen op hem af. Hij wordt door dat schreeuwen aangezien voor ‘gevaarlijk’, en ook dáárom houd ik hem steeds vast, dat kan niemand zich beklagen. Zeker zit vechten in den aard van, sommige honden, vooral van groote honden, maar ook van kleinere, zooals speciaal foxjes. Dat is nu eenmaal zoo. Natuurlijk, lieve Box, zoo iemand, dan moogt gij zeer zeker mij zooveel schrijven als gij wilt, gij, die mij getoond hebt een groote geestverwante van mij te zijn door Uw handelwijze aan dien hond. Zoo lang en zooveel en waarover gij het maar wilt. Toen ik Uw tweeden brief kreeg schrikte ik een beetje, want ik dacht: daar heb je het al, nu zendt zij hem weer weg. En ziedaar, 't was juist het omgekeerde. Gij wildet mij Uw verontwaardiging uitspreken over de zoogenaamde hondenliefde van ‘de kennis van Nelsie’ (zie Lelie No. 15 van 11 October). Wat gij daarover schrijft is zoo raak en zoo waar, dat ik het letterlijk wil overnemen: Wat een misselijk schepsel is dat mensch. Voor niets ter wereld stond ik haar een huisdier af. Liever bezorgde ik haar een of ander beest, dat háár de baas was, waarvoor zij bang moest zijn. Hoe is het mogelijk, dat iemand zoo'n asyl kan verlaten, zonder een hondje mee te nemen. Neen, geen ziertje dierenliefde heeft ze in haar lijf, alleen wil ze met een mooi hondje pronken, ten koste van een ander. Voor mijn part vindt ze nooit een hond naar haar zin. Dan zal het beest niet na korter of langer tijd van de hand gedaan worden ook, want ik zie haar aan voor een wispelturig, ijdel schepsel, dat behoefte heeft aan een zoogenaamden ‘modehond’. Vandaag neem ik hem, morgen verandert de mode en - hond weg. Enfin, arm mensch, hoor, die niet in staat is de liefde en trouw van een hond te waardeeren. O, Freule, een hond verzoent je met zooveel bitters. Wat gij mij van het ‘straathonden-ras’ van Uw anderen hond schrijft deed mij ook zoo goed. Wij-ook hebben nooit iets gegeven om de wáárde van 't ‘ras’ van 'n hond. Onze Jip, mijn vaders lieveling, was ook ‘maar’ straathondenras. Er was intusschen geen liever, trouwer, beminnelijker beest dan die hond. Ja, vogels in een kooi houden is wreed. Maar kanaries, papagaaien, enz. behooren nu eenmaal niet thuis in de kou, zijn meestal reeds uitgebroed in een kooi. Onze vroegere papegaai sprak alles, de tegenwoordige zegt niets, is een suf meneertje; alleen schreeuwt hij nu en dan. Ik dank U hartelijk voor Uw belangstelling in en Uw instemming met mijn romans in de Lelie: Om de Eere Gods, Uit Christelijke Kringen, en Zedelijkheids-apostelen. Inderdaad, 't is zoo'n ouderwetsch-goedkoope manier een huwelijk te nemen als slot van 'n roman, alsof daarmee alles in orde was. Dan begint eerst het leven, daarin hebt gij wèl gelijk. Nogmaals veel dank voor Uw brieven.
21. - Gaarne geef ik U vóór alles de verzekering, dat Uw beschouwingen mij volstrekt niet ‘verveeld’, integendeel geïnteresseerd hebben. Ik ben blij dat gij mij hebt geschreven, en ik dank U voor Uw betuiging van symphathie met de Lelie. - Inderdaad, niet de jaren maken ons oud, maar de ondervinding doet dat. Zoo worden sommigen nooit oud, in dien zin. Ik heb b.v. een moeder van volwassen kinderen gekend, zoo onnoozel, dat ze haar dochter nog niet eens een koorts-thermometer wist aan te leggen, en zich buitengewoon heldhaftig vond omdat ze - wijl | |
[pagina 319]
| |
die stervende dochter haar noodig had - voor 't eerst van haar leven alleen van Utrecht naar den Haag reisde. Zij dacht blijkbaar dat het interessant stond zoo onnoozel te doen. Op Uw leeftijd had ik-zelve zoovéél al ondervonden, dat ik mij nu misschien jonger voel dan toen, nu, nu mijn leven veel zorgeloozer is dan in die dagen. In dierenliefde zijn wij, gij en ik, bovenal geestverwanten; alles wat gij van Uw hond vertelt is mij uit de ziel geschreven. En ik ben hartelijk blij dat mijn verhalen van mijn eigen hondenjongens U dan ook interesseeren om die reden. - Over de socialistische beginselen denk ik als gij. En wat Domela Nieuwenhuis aangaat deel ik zeer zeker óók Uw meening, dat hij is eerlijk en oprecht. Maar, aangezien ik niet geloof dat de menschen ooit zullen veranderen, als massa genomen, geloof ik óók niet dat er ooit kans is op een beteren maatschappelijken toestand. Met U geloof ik dat de groote meerderheid der socialisten én vrij-socialisten alleen verbetering van eigen-ik op het oog heeft, en, hoe meer zij in dat opzicht gedaan krijgen, hoe veeleischender zij worden, met totaal voorbijzien van de rechten of behoeften van de door hen naarbeneden getrapten, den kleinen ambtenaarsstand, de winkeliers, etc. etc. Met U geloof ik dan ook, dat de meesten hunner, mochten zij een kapitaal deelachtig worden, zich ten spoedigste veranderen in meneeren en mevrouwen, die dan dikwijls hunne dienstboden of ondergeschikten dubbel hard negeren. De voorbeelden daarvan zijn talrijk. Ik vind, in tegenstelling met U, veel meer troostrijks in het spiritisme dan in de theosofie. 't Spiritisme geeft m i. de troost van een wederzien in een voortbestaan, terwijl de theosofie de leer verkondigt der reïncarnatie, eene die ik absoluut-troosteloos vind. Wat heb ik namelijk aan herleven, als ik van 't vorige bestaan niets meer mij herinner? En dan ook, ik vind, eerlijk-gezegd, zooveel humbug in de geleerd-doenerij der theosofie. Gij kunt U zeer zeker wel persoonlijk overtuigen van de waarheid van séance-ondervindingen. Wendt U b.v. tot mevrouw van Rees, wier beschouwingen in de Lelie gij zoo gaarne leest; zij zal U zeker helpen kunnen. Schrijf mij gerust, zoo dikwijls gij wilt.
Broos. - Ik vind het jammer dat Uw artikel tegen Ego in de pen is gebleven. Aan Uw verzoek het andere zonder Uw naam te plaatsen voldeed ik, want het naam-noemen was geen vereischte in dit geval. 't Geen gij nu aan mij schrijft omtrent Ego, hadt gij hem-zelf moeten schrijven. Doe het gerust nog. Overigens geloof ik, dat gij te veel generaliseert, er zijn allerlei soorten van vrouwen, en allerlei soorten van liefde - én van verliefdheid; vergeet dat láátste niet. Ego zal stellig zelf antwoorden. Dat deelde hij mij reeds mee. Ja, ik ben nu al een tijdje in mijn nieuwe woning, en héél tevreden. En natuurlijk zijn al de getrouwen, Marie, en de viervoeters, meegetrokken. Vriendelijk dank voor Uw schrijven en goede wenschen.
Lout. - Ofschoon ik nog een vroegeren brief van U heb, wil ik maar eerst dezen laatsten beantwoorden, om U te danken voor 't geen gij mij daarin schrijft, aangaande de ‘kennis van Nelsie’ en aangaande Uw eigen nieuwen hond, wiens toegezegd portretje ik wàt gaarne wil wil ontvangen. Nietwaar, 't is in Duitschland practisch ingericht met de tegenwoordige hondencoupés, waardoor men, zonder eenig getwist of senige moeite, voor zich en zijn viervoeter een plaats kan krijgen. Ik kan niet nalaten Uw ondervinding inzake kinderen - die nog wel half geld mogen reizen daarenboven - hierbij af te drukken: In mijn Abteil zat een vrouw met een kind. Dat kind zàg je, hoòrde je, rook je. Bah. En mijn hondje was veel fatsoenlijker, ofschoon op denzelfden leeftijd. Ja, lieve Lout, zoo is het mij-ook reeds zoovele malen gegaan, in de treinen of trams. Ik reis nóóit in een dames-coupé, alléén om 't geváár van kinderen bij mij te krijgen, want.... de meeste moeders vinden zich gerechtigd hare kinderen zoo onhebbelijk mogelijk te laten zijn. Van Marseille naar Frankfort heb ik gereisd met een familie, die in Belfort door den duitschen conducteur werd genoodzaakt hare coupé zelve te reinigen -, zoo walgelijk vuil was die, niettegenstaande ze bij de kinderen óók nog een ‘Juf’ meevoerden; - daarneven zaten wij in onze coupe met onze hondenjongens, - die er veel vroeger, reeds in Nice, waren ingekomen, - en die niets, niets, geen greintje onreinheid, hadden veroorzaakt! Nietwaar, juist dat zorgen voor een hondje, dat wendt hem zoo aan je. Onze Benjamin is m.i. daarom zoo onafscheidelijk van ons, omdat hij, van heel jong af, steeds in die hôtels op reis in onze armen was, vanwege de noodzakelijkheid hem à tout prix geen burengerucht te laten maken. Onze Bennie doet dat ook, net als de Uwe, dat er zich tusschen in dringen als men elkaar zoent, of zoo iets van dien aard. Meneer wil per se nommer één zijn. - Weet gij, als hij, Uw hond, nog zóó jong is, dat hij zich vergeet op zijn matrasje-zelf, dan is hij heusch nog geheel in de kindperiode, dan moet gij wat geduld met hem hebben; zoodra ze ouder worden bevuilen ze namelijk nooit hun eigen bedje of mandje. Zoo, zijt gij op dien storm-dag hier des ochtends geweest? Wij zijn er nog goed afgekomen. Maar toch was ook bij ons een groote ruit in mijn kamer ingewaaid. ‘Coquetteeren met dieren- en planten-liefde’ - Inderdaad is dat verwijt van U, aan het adres van vele zóógenaamde dieren-vrienden en zóógenaamde planten-liefhebbers, wel verdiend! Nietwaar, is het niet ergerlijk dat in Apeldoorn zooveel terrein is afgesloten tegenwoordig? En dan dat jagen! Ik heb 't altijd zoo geacht in de Koningin, dat zij zich dááraan niet bezondigt. En nu na haar huwelijk lezen we elken dag in de couranten van drijfjachten hier en drijfjachten daar! 't Slechte voorbeeld doet juist in dit speciale geval zoo vrééselijk véél kwaad. Want, nu moet elke snob het óók doen! Nu het door het Hof gebeurt! Ik hoor inderdaad dikwijls, dat men de Lelie 't eerst opslaat om mijn stukken te lezen, en ik erken dat mij dit genoegen doet. Het is dus zeer vriendelijk van U de moeite te doen het mij | |
[pagina 320]
| |
Uwerzijds óók te schrijven. - Dat ‘men’ dikwijls verhalen en leugens van mij doet, geloof ik graag. En kan me bitter weinig schelen. Kletsen doen mannen en vrouwen stééds, de eersten aan de bittertafel, gelijk gij terecht zegt, de laatsten in intiemen kring - èn uit verveling, èn uit botterigheid, èn uit jaloezie. Ik zeg altijd daaromtrent: als het hen gelukkig maakt, laten ze hun gang gaan, ik zal 't mij heusch niet aantrekken. En ik vind het al heel véél, als 't U gelukt iemand te overtuigen van z'n dwaling, want ik heb mijnerzijds steeds ondervonden, dat lasterende menschen per-sé willen volhouden; hoe overtuigender je hun bewijst hun ongelijk, hoe krampachtiger zij beweren ‘dat er toch wel iets van aan moet zijn’. Hartelijk dank voor Uw goede wenschen. Voor 't kiekje houd ik mij dus aanbevolen.
Journalist. - Dank voor Uw schrijven over mijn recensie: de Ondergang van Rome (zie Lelie No. 18 van 1 Nov.). Ik vind dat een typische leer van dien meneer, die zei: ‘Je behoeft het niet altijd te zeggen wat je afkeurt in de christelijke politiek’. Echt farizeeusch. - Als gij U over drukfouten hebt te beklagen, dan moet gij U tot den uitgever-direct wenden. Ik zal U voortaan drukproef doen toezenden, als 't gaat. Om Uw vorig briefje moest ik lachen, want mijn paard-rijden-tijd is lang voorbij, zoodat het Telegraaf-bezorgertje mij stellig niet te paard kan gezien hebben. En ook bezit ik in huis geen ‘oude meneer’, ergens verstopt. Mijn tijdelijke buren van den zomer passen, noch links, noch rechts op het signalement. Hartelijk gegroet.
Odillon. - Wat trof dat jammer! Bij Uw stuk had ik Uw begeleid-briefje maar vluchtig ingezien; daardoor was 't mij ontgaan dat gij juist dien Zaterdag verhinderd waart. Het was een zoo geschikte dag geweest, maar enfin... ik hoor dan nog wel van U.
Mits. - Natuurlijk vind ik die zaak onbelangrijk; zeer zeker. Maar juist daarom zwijg ik er over. Wel neen, ik ben er niets kwaad om. Ik denk er niet aan.
Mevrouw P. - Ik antwoordde U reeds particulier, en wil het nu nogmaals hier doen, om U voor Uw tweeden brief te danken. Ik was intens verwonderd, dat een zoo gróóte firma nog niet eens van dat vervolg-boek had gehóórd. Ik had het namelijk reeds in Nauheim gelezen, - in 't duitsch vertaald - en daarna besproken in een Indisch Blad! Het is wèl kras. Gij kunt hun dat eens bij gelegenheid vertellen. Graag verneem ik nu van U den verderen uitslag. Andere uitgevers, die vertaalde boeken uitgeven, zijn o.a.: Veen, Amsterdam, Bruna & Zn., Utrecht, Becht, Amsterdam, en vele anderen. - Wat Uw eersten brief aangaat, lieve mevrouw, wat hebt U mij goed bekeken! Mijn toilet-beschrijving komt zóó precies uit, dat ik erom moest lachen zoo te zijn bespied, en daarbij heb ik juist dat blauwe tailleur maar heel weinig gedragen, want het zat niet naar mijn zin. Of U mij dezen winter weer zult terugvinden in een ander toilet? Ik ga op de rest niet in, om U niet te verraden, wil U alleen vertellen, dat wij thans hier opnieuw wonen op een gemeubelde gehuurde villa, maar dat de ‘witte meubeltjes’, die aan onszelf toebehooren, hierheen met ons meegingen, en in de serre hier staan. Van bloemen ben ik een groote liefhebster. Met Kerstmis had ik zeer vele gekregen, en toen was het daardoor bij ons voor de ramen een wáár lusthofje. Mevrouw C. te Assen. - Ik dank U zeer voor Uw briefkaart. - Èn Uw meisjes-naam en Uw gehuwde-vrouw-naam zijn mij zoo welbekend, maar gij zult wel behooren tot een nieuw geslacht, vermoed ik, dat ik niet meer heb ontmoet. Hartelijk dank. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.B. te H. - Ik ben in dit geval bereid Uw artikel te plaatsen, mits met Uw naam er onder, dus tegen honorarium; naamloos kan het ook geplaatst worden, maar dan alleen als gedachtenw. Het artikel bevond zich inderdaad bij de copie. Ik had er deze bovenstaande bemerking reeds opgeschreven, maar gij waart nog niet aan de beurt ter beantwoording. S.v.p. omgaand uw beslissing. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |