De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 306]
| |
gij een wetenschap der sterren hebt gemaakt, zoo nauwkeurig en aandachtig. Verkondigend is de beeldende taal van Dichter en Profeet, die, tot begrip zich richtend, geene erkenning van waarden vraagt aan het verstand; betoogend is de teekenende taal van hem die iets wil verstaanbaar maken of aantoonen en die zich richt tot het verstand, dat logischen gang vraagt. De verkondiger spreekt, de betooger redeneert. De betooger behoeft woorden van erkende waarde en zijn betoog lijdt schade, als de gebezigde uitdrukkingen geen vast overeengekomen waarde hebben, die ze doen verstaan zooals ze gemeend werden; hij behoeft: strikte gedachten-teekens. De begripsbeelden door den verkondiger bij zijne hoorders gewekt, zullen meest afwijken van het beeld dat hij uitzond, dit hangt af van de gesteldheid der weerspiegelende gemoederen; doch waar door verwantschap van gemoed ontvankelijkheid is tot zuivere weerkaatsing, daar antwoordt het begrip met waardeering. Heeft nu de ontvanger het vermogen, om het gewekte begrip met zijne gedachten te bereiken en te bekleeden, dan verstaàt hij en zal de nieuw verworven waarde geldend willen maken opdat zij dienen moge tot een vàst teeken. Zoo had ik reeds begrip van het woord: aandacht, en verlangen het te verstaan. Ik had er juist enkele aanteekeningen van gemaakt, toen ik de Holl. Lelie van 10 Augustus ontving en met groote blijdschap de ‘Verklaring’ las van Freule de Savornin Lohman; deze drong mij die aanteekeningen dadelijk uittewerken. Voor wat zij geven moge, volge dan hier de verkregen uitkomst: Aandacht (het gevestigd houden der gedachten). Het woord wordt buitendien gebruikt voor twee verschillende waarden: Opmerkzaamheid en gebed. ‘Opmerkzaamheid’ past voor waarneming van zintuigelijk gebeuren (opmerkzaam toezien, toeluisteren) en kan dus niet gebruikt worden voor wat tot het gedachtengebied behoort. Als wij nu deze dichtregels beschouwen: ‘Aandachtig zie ik en mijn oogen zijn
Gansch aan u vastgebonden....’
(Ellen, v.v. Eden).
dan is in dat ‘aandachtig zien’ het gebonden zijn der blik voorwaarde, maar niet de hoofdzaak. Er is geèn gebeuren, maar de gedachtenkracht en het gevoel zijn gansch saâmgetrokken op wat de oogen zien en de in aandacht verzonkene wil méér ontwaren dan voor die oogen waarneembaar is, hij wil begrijpen: ‘Ik zie u aan en kan niet anders doen
Maar ik begrijp niet wat ik zie. Ik zoek
Uw zoete zelf in wat mijn oogen zien
en vind het niet...........’
Hier nàdert de aandacht devotie, in zoover devotie mag heeten: het in overgave ondergaan van een verheerlijkend gebeuren. Devotie echter, is geheel een Zwijgen, om een heerlijke Tegenwoordigheid, die men aanwezig voelt, tot het innerlijkst Zelf te laten spreken, zich aan de inwerking dier Tegenwoordigheid overtegeven en hiervoor is geen beter woord in onze taal dan: Gebed. Doch geen ander woord dan aandacht is toepasbaar, als wij willen aanduiden: de samentrekking der volle gedachtenkracht op iets dat men wil doorgronden, op iets dat men wil tot stand brengen of verkrijgen; is er dan geen verzet van sterker macht en geen gevolg, dat in strijd daarmee is en onontkoombaar, dan verkrijgt men! ‘.... Zoo zal ik naarstig bouwen,
aandachtig dienend, een hecht woordgestel
een vast statuur van zegging......’
(Het Lied van Schijn en Wezen I.)
In aansluiting met mijne inleiding, geef ik hier nog enkele woordverklaringen, die als proeve tot mijn eerstgenoemd vertoog behooren, verbeterd en uitgebreid: Heugelijk (wat waard is in zich optenemen tot gestadige verblijding). Het woord is verwant met: geheugen, verheugen en heugenswaard. Wat heugenswaard is zal, in 't geheugen bewaard, ons verheugen bij iedere herinnering, tot wij het gestadig onthoùden, en belèven. Meest heugenswaard is het Wezenlijke en Eeuwige. In het woord Evangelie (Blijde Boodschap) ligt heugelijkheid en heugenswaardheid opgesloten. Citaten hiertoe: ‘- ‘oefen dus uw geheugen, want zonder het
sterke en juiste geheugen wordt geen heil bereikt.
Maar onderscheid dit wel, niet het kleine en tijdelijke
moet gij onthouden, maar het groote en eeuwige.’
(Kl. Johannes II.)
‘en aller waer'ld zoet zorgelijk gebeuren
heeft nooit zoo rechtstreeks mijn verstand verheugd
Het leven spreekt nu met een klare stem.’
(Des Levens Kern. Bundel: Dante en Beatrice.)
‘Maar daar 't ons nog zoo zwaar valt te vertrouwen
op indirect bericht en het geneucht,
van enkel denken als een lust te smaken,
zoo blijft ons veel bedroeven wat door deugd
| |
[pagina 307]
| |
van groot begrijpen ons verblijd zou maken.
't Is recht, dat wat ons evangelie bracht
ons worden heil'ge en geliefde zaken:
het avondrood, de stil bestarnde nacht.’
(Lied van Schijn en Wezen I.)
‘................. Mij heugt
hoe 'k om het ijdele⁀aller dingen griefde,
als om 't ziek kind zijn vader. Want ik keek
naar 't veege lijf te angstiglijk.....’
(Lied van Schijn en Wezen I.)
Onmiddellijk (zonder tusschenweg of hulpmiddel). Ten onrechte gebruikt in de beteekenis van: terstond (ter zelfde stonde). Juist gebruikt: ‘Buiten éénheid verkrijgt men niets onmiddelijk’. Citaten hiertoe: ‘Satan: Toch stond Verboden Toegang aan dien weg.
de Vader: Die was onmidd'lijk en den mensch te zwaar.
(De Broeders Tragedie van het Recht.)
Der dingen kennis hebben wij bij monde
van beeld en schaduw, boden die ons zendt
't volstrekte Zijn; hun middelijke konde
verlangt geloof en geeft dat Weten niet,
dat hoogste, dat ons één maakt met 't doorgronde
en is iets zijn, schoon 't iets gevoelen hiet.’
(Lied van Schijn en Wezen. I).
Dadelijk (middels dading of handeling). Ten onrechte gebruikt in de beteekenis van: aanstonds (in den aan volgenden stond). Juist gebruikt: ‘dadelijk bewees hij zijne woorden’. Oogenblikkelijk (in den tijd van een oogblik). Oók ten onrechte gebruikt voor terstond. Juist gebruikt: ‘de uitwerking was oogenblikkelijk’. Voor wat zeer kort duurt past de uitdrukking: kortstondig. Voor een snel en ònverwacht gebeuren is het meest teekenend woord: plotseling. Aardig kan slechts dàn iets beteekenen als het, gekoppeld met andere woorden, uitdrukt hòe de aard van iets is (goed-, kwaad-, boos-, edel-). Het woord wordt gebezigd òf om afwezigheid van belangstelling te dekken en is dan zinledig, òf om ingenomenheid te kennen te geven. In 't laatste geval drukt men zijne meening beter uit met woorden als; grappig, vermakelijk, mooi, lief, minlijk, vriendelijk. Tevredenheid (het vervuld zijn van innerlijken vrede). Voldaanheid (a de voldoening dat volbracht werd wat men te doen achtte,) b de voldoening over het verkrijgen van wat begeerd werd. Toch kan er, hoewel aan begeerten voldaan is, innerlijke ònvrede zijn. Bedoelen (richting nemen op een doel). Ten onrechte gebruikt in de beteekenis van: meenen en te kennen geven. Deze degradatie van het woord is wellicht hieraan te wijten, dat men verbergt zich geen rekenschap te geven van het doel dat men beoogt àchter de woorden, of om te ontveinzen dat er een doel achter licht; ook omdat de andere partij voldaan is, te weten wat de woorden voor 't oogenblik te kennen geven en geene belangstelling heeft voor het zooveel verder gelegen doel. Hoogste bedoeling is: de verwezenlijking van het Zelf: al-zuiver-weerspiegelend, te zijn. Dankbaarheid (het onderworpen zijn aan dankplicht). Het zou op geen rechtsgrond gevestigd kunnen worden om dank te eischen, dus zegt men nooit ‘gij zijt mij dankbaar’ meenend ‘gij zijt mij dankbaring schuldig’ (als cijnsbaring, dienstbaring). Ook is men niet zeer geneigd tot het verbarenGa naar voetnoot*) van dank en de dankbare (dankplichtige) bepaalt zich veelal tot praat. In den vorm van offers verbaren zij die zich dankbaar bewijzen, hunnen dank aan God of Goden, in opofferingen betoont men menschen dank, in den vorm van lof en dankwoorden betuigen anderen hunne erkentelijkheden. In het spraakgebruik ware het oprechter, de erkenning: ‘ik ben u dankbaar’, meestal te vervangen door de betuiging: ‘ik zeg u dank’ of, ‘ik ben u erkentelijk’; want men meent meer: een prijzen van zich zelf omdat men het bewezen goed wèl erkennen wil, dan dat men zou gevoelen: nu ben ik verplicht om met alles, waarmee ik gelegenheid krijg voor het goede, dat ik niet vergelden kan, een bewijs van liefde te geven. Immers, tusschen gelijken, die elkander vergelden kunnen met gelijke gelding, bestaat geen dankbaarheid; doch wat zou ik kunnen geven aan de grooten van geest, dat hunne gaven aan mij evenaarde? Wat aan God? Niet dan dank, aan Hem, en offergaven aan zwakkeren! ‘.... Ik heb niet dan betoon
van ijver om Hem mee te prijzen,
zend Hem mijn woordenvogels immer toe,
die sterven eer zij zijner paradijzen
groen zien van zee uit......’
(Lied van Schijn en Wezen).
Zoo gun dan mij, die óók van F. v. Eeden een dankbare ben, van dien Dichter die mij de sterkste en blijdste heugingen gaf, U zoovele aanhalingen gedaan te hebben. Garoet-Java. W.J.D. VAN ANDEL. |
|