die pakjes en van de witte boezelaars van Lientje, die zich oefende in 't thee-schenken, dat kostte haar ondanks ‘'t beetje moeite’ haast een heelen middag.
- Mevrouw bedenkt ook elke week weer wat nieuws. Je hebt op 't laatst geen tijd meer om te leven, zoo hoorde ik haar op een avond tegen haar kameraad zeggen, toen ik langs de openstaande keukendeur kwam.
En ik dacht hij mijzelf: zoo is 't precies. De menschen maken 't zich druk, ze winden zich op en ondertusschen vergeten ze kort en goed om te leven. Lien's rijke vriendinnen getuigden van haar: Ze is toch een buitengewoon mensch; ze verricht wonderen met zoo goed als niets. Met niets? Ze betaalde die wonderen met haar eigen vleesch en bloed. Ze smolt er bij weg, als de sneeuw voor de zon. Vroolijkheid, jeugd, frischheid, alles verdween. En wat er overbleef, was niets dan zenuwen.
Toen de tafellooper af was, nam Lien het schilderen van een dozijn theekopjes ter hand.
- De geschilderde kopjes, die je koopen kunt, zei ze, zijn of vreeselijk ordinair en leelijk, of ze zijn te duur voor mijn beurs. Ik zal ze zelf beschilderen. Als jong meisje had ik een beetje talent voor dat soort van werk. 't Zal me niets kosten dan een beetje moeite.
Maar mijn verblijf liep ten einde. Ik heb dus nooit geweten, wat het gezin heeft uitgestaan gedurende die periode van de theekopjes, en hoeveel huilbuien die veroorzaakt hebben. Alleen kreeg ik twee maanden later van Paul het volgende briefje:
- Onze arme Lien is heelemaal op. Ik heb haar onder behandeling van een zenuwarts moeten stellen. En lange rustkuur zal noodig zijn. Gedurende haar afwezigheid zal mijn zuster het huishouden doen.
Ik kreeg herhaaldelijk bericht, hoe 't haar ging; ik zocht haar eens op in 't sanatorium, en met groote blijdschap vernam ik, dat ze na een verblijf van drie maanden weer naar huis kon gaan. Toen hoorde ik de volgende drie maanden niets meer, en ik begon al ongerust te worden, toen Paul mij schreef:
- Alles is nu bij ons op een anderen voet ingericht. Kom ons gauw eens bezoeken, we zijn verhuisd en wonen daar en daar.
Ik kom er net van daan, en werkelijk ik ben nog niet bekomen van mijn verbazing. Daar heb ik die lieve menschen teruggevonden een eind buiten de stad op een kwartier afstand van de school waar mijn neef leeraar is, in een alleraardigst ouderwetsch huisje, met een trap van buiten er tegen aan. Beneden zijn er vier vertrekken gelijkvloers en boven op zolder een stuk of drie kamertjes, voor de kinderen, voor de meid en voor de provisie. Voor het huisje staan twee mooie lindeboomen; aan den achterkant is een heel echte moestuin, maar waar toch ook nog wel een paar bloemen groeien. Lien wachtte mij bij de voordeur op.
- Mijn man heeft een staatsgreep bedacht, zooals je ziet, lachte ze.
Toen bracht ze mij in haar salonnetje, dat uitkwam op een oude, krakende galerij. We gingen bij de openslaande deur zitten, want om je op de galerij te wagen, dat was te gevaarlijk. En toen vertelde ze mij, wat er in 't laatste half jaar gebeurd was, en welke groote veranderingen in hun leven waren gekomen.
- En ik bevind er mij goed bij, dit kan ik onmogelijk tegenspreken, zei Lien. Ik was zeker niet sterk genoeg voor het moderne leven met al zijn eischen. Ik ben werkelijk heel naar geweest. Zelfs toen ik uit 't sanatorium terug was, had ik nergens plezier in. 't Nagaan van mijn huishouden maakte me kapot; ik kon de meiden niet uitstaan, en zelfs mijn kinderen kon ik haast niet zien. De kleinste moeilijkheden schenen mij onoverkomelijk. Maar ik liep nu eenmaal in 't gareel, en ik moest voort, voort.
Nu ken je mijn man, en je weet, dat hij lang denkt zonder iets te zeggen, en dan komt op eens Minerva uit zijn hoofd te voorschijn. Daar zegt hij op een goeien dag tot mij:
- Ik neem de leiding van de zaken in handen. Lien, je moet me gehoorzamen. - En je moet weten, ik verlangde niets liever dan dat. Ik verlangde slechts om mij te laten leiden, en zelf niet meer te denken. - We zullen onze levenswijze vereenvoudigen, zei hij. - Zooals Tolstoï, vroeg ik? want in den tijd toen ik veel las, had ik nogal wat van Tolstoï bestudeerd. - Zooals verstandige menschen, zei mijn man. We gaan verhuizen. Ik heb een woning op 't oog, die maar een bagatel van huur doet, daar zullen we onze vereenvoudigde levenswijs beginnen. - En als daar de aardappelen opgedaan worden, zei mijn man, laten ze dan open en bloot op tafel komen. Ik wil dat geknoei met die gemerkte servetjes niet meer hebben. Ik heb nu genoeg van dat roode borduurkatoen. 't Was grappig, zooals hij zich juist