Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Maja. - Ja zeker kreeg ik Uw brief, moet dien nog beantwoorden. Het spijt mij zeer dat gij U daarover hebt ongerust gemaakt. Gij schrijft niet in Uw brief welke ongesteldheid gij hebt gehad, zoodat ik hoop eens van U te vernemen wat er met U is gebeurd? De bewuste beschrijvingen zou ik denkelijk wel kunnen opnemen in de Lelie, maar het is altijd beter dat ik eerst iets ter inzage krijg, om over den stijl, enz. te oordeelen. Een of twee kiekjes bij elke beschrijving is in zoo'n geval wel interessant. Wat Ego betreft verwijs ik U naar zijn ged, in dit nommer, met mijn noot. Vriendelijke groeten voorloopig.
Journalist. - Dank voor Uw schrijven. Inderdaad geloof ik dat politiek en Christelijk leven elkaar uitsluiten. Let maar op de geheele leer en op het leven van Jezus Christus, en gij zult mij moeten toestemmen, dat Deze zoo ver mogelijk afstaat van het geknoei en geleugen dat heden ten dage geschiedt, in Zijnen naam, door zijn zoogenaamde ‘navolgers’. De politiek waarin andere partijen doen, of ze liberaal heeten, of vrijzinnig-democratisch, of socialistisch, of hoe dan ook, heeft nooit iets te maken met het ‘Koninkrijk Gods.’ Daarom vind ik dat al deze soort politici zelf moeten verantwoorden wat zij willen leeraren, zonder dat men hen daarom van kwade trouw per-se behoeft te beschuldigen. Het is echter onmogelijk dat een eerlijk man wezenlijk gelooft voor zich zelf dat hij den Christus van den Bijbel dient, indien hij meedoet aan het weerzinwekkend verdraaien en verknoeien van Christus' leer, zooals dat zijdens de Rechterzijde gebruikelijk is in de 2de Kamer, daarom vind ik déze soort van ‘Christenen’ per-se onwaar en onoprecht.
Hartelijke groeten.
Dixi. - Uw brief, met den inhoud, dien ik U inmiddels terugzond, heeft mij ten zeerste geinteresseerd. Zoo er bij mij nog twijfel bestond aan de kwade trouw van den bedoelden persoon, dan zou die zijn weggenomen door hetgeen ik las in Uw brief, met bewijzen gestaafd. Om U niet te verraden moet ik daarover kort zijn, maar ik behoef U zeker niet te zeggen, dat ik niet minder verontwaardigd was dan gij-zelven. - De verraderlijke gewoonte van zoovele ‘fatsoenlijke’ Bladen iemands woorden slechts gedeeltelijk te citeeren, waardoor zij natuurlijk een averechtschen indruk maken, ken ook ik van menigen aldus door tegenstanders op mij uitgeoefenden streek van dien aard. Beproeft men dan tegenspraak, dan wordt die - evenals gij-ook het hebt ondervonden - eenvoudig geweigerd. Ik voor mij heb er dan ook reeds lang van afgezien nog zulke tegenspraak te probeeren. Het is nu eenmaal de onfatsoenlijke gewoonte van de ‘fatsoenlijke’ pers om aldus een tegenstander af te maken, door zijn woorden geheel verdraaid en slechts gedeeltelijk aan te halen.
Gij keurt het af dat ik een eenling wensch te blijven. Dat is een questie van pessimisme. Ik heb absoluut geen geloof in wèlke verbetering ook, door het zich aansluiten bij wèlke politieke richting ook. Daarom bepaal ik mij er toe eene toeschouwster te blijven. - Dat hierin schuilt, zoo als gij het uitdrukt, ‘verfijnd egoisme’, ontken ik niet. Ik geloof dat het beginsel van christelijk-socialisme het juiste zou zijn, maar, in de uitvoerders van het beginsel heb ik te weinig geloof, om ook maar eenigen lust te gevoelen mij bij hen aan te sluiten. Voor Uw vriendelijk bedoelen mij te willen steunen in mijn ‘zin voor waarheidsliefde en oprechtheid’, ben ik U van ganscher harte dankbaar, want dien steun heb ik wel