goed, en raakt het ideëele in 't nauw, terwijl het lijfsgenot voor korter of langer tijd man en vrouw binden buiten hart en ziel om.
Nu is men er op uit om, met de wetenschap, dat de huwelijken percentsgewijze afnemen, de zedelijkheids-allures op tergende wijze naar voren te schuiven, den mensch toeroepende onthoud u, en in de hand werkende, dat in 't geniep zoogenaamd wordt gezondigd, en de natuurdriften zich moeten ontlasten in de onreinste hoeken, en dikwerf op de onnatuurlijkste wijze. Zulks is reeds bekend uit vroegere tijden, maar in onzen tijd, in verhouding van vooruitgang (men wil wel eens zeggen in achterwaartsche beweging) in ontwikkeling en beschaving, moest er eerder vermindering dan vermeerdering zijn te bespeuren.
‘Dat’, - zoo als u 't dikwijls in de Lelie typisch hebt aangeduid, - is onmisbaar voor man en vrouw.
Tot ‘dat’ worden beiden, misschien de vrouw onbewust, vooral na de periode, den ganschen dag, door zooveel en zoovelerlei opgewekt, en die opgewektheid haar oorsprong nemende in de natuur en daardoor gedrongen, moet gesmoord en aan banden gelegd worden.
Velen zeggen, men moet redeneeren. Goed, maar dat redeneeren geschiedt door het verstand dat overigens wel gewillig is, maar, houdt eens stand als de gelegenheid er zich toe biedt en het lichaam vraagt naar ‘dat’ én een onbestemd verlangen opdoemt om ons te drijven naar volle bevrediging.!
Maar halt, men moet het uithouden, men moet kampen om de natuur te verkrachten, men moet zich ongehuwd onthouden, en ook gehuwd indien factoren bij man en vrouw tegenwerken.
De man kan in 't geniep de gasklep openzetten, maar de vrouw mag de verboden vrucht niet aanraken.
Is dit nu het ware? Ja, naar de conventie, maar is alle conventie wet en plicht?
Waarom kan een man aan een andere vrouw niet een beetje liefde geven? Waarom mag die vrouw, zelfs zoo de man niet zoogenaamd vrij is, dit niet accepteeren? Het kan immers bij beiden in hun binnenste besloten blijven!
Het is nu eenmaal zoo, dat er bij den gehuwden man verschil is tusschen de vrucht welke hij in de hand houdt, en die welke hij ziet en slechts kan begeeren, omdat zij buiten zijn bereik ligt.
De gehuwde vrouw heeft dikwerf niets meer te eischen, allerminst te geven, en zou dan de man zich tevreden moeten stellen met kruimeltjes van droog, - laten we zeggen uitgedroogd brood, - waar zooveel bloedrijker en sappiger genot, te verkrijgen is.
De gehuwde man toch vindt dikwerf geen volle bevrediging, bij geheele of gedeeltelijke weerzin bij de vrouw; bij volslagen onwil van hare zijde, bij ziekte, bij lichaamsgebreken, en wat niet al, en, blijft de man in dien onwillig gedwongen rust niet berusten, maar zoekt hij lijfsgenot bij een ander, dan komt men met de zedenwet aandragen, of wil zijn hartstocht dood redeneeren door kille, dorre, tegennatuurlijke praatjes, waarbij de conventie de hoofdrol speelt.
Uit die conventie, welke breedere afmetingen aanneemt, naarmate we van het scheppingsverhaal verder af komen te liggen, komen de aangevochten misstanden voort. Eene conventie, welke de natuur moet dooden, maar daartoe evenmin in staat is als elk zoogenaamd begrip van zedelijkheid, betamelijkheid of godsdienst.
Maar wat wilt ge dan, roept men mij toe, veelwijverij, mormonentoestanden, een dierlijk natuurleven?
Wat ik wil valt in weinig woorden te zeggen. Ik wil, dat de vrouw bij innige sympathie voor een man zich aan hem geve, in alle gerustheid en met dien knischheidszin, welke haar eigen is; dat het meisje niet blussche haar aandrift, indien de huwelijkstijd voorbij lijkt, maar die aandrift voede en bevredige, waar de man haar zulks biedt, opdat de zenuwzwakken weder gezond worden, de langzaam verdorrenden haar frissche krachtige gezonde natuur herwinnen!
Steenigt hem, steenigt hem; hij wil de wereld tot één groot publiek huis maken. Gooit hem uit.
Smadelijke woorden, want ik stel dat de wereld haar verloren zedelijkheid herwinnen zou, waar zij nu in onnatuurlijke zonden dreigt te verstikken.
Dat zich volop geven aan elkaar in lijfsgenot zal, in den eersten tijd zeker niet, en misschien wel nooit, gebeuren. Slechts echtelijk samenwonen geeft daartoe onbeperkte gelegenheid.
Over de vruchtbare gevolgen behoeft nu nog niets vastgesteld te worden.
Voor het heden behoeven wederzijdsche sympathieën, zelfs al zijn beiden, of één van beiden gebonden, niet tegengehouden te worden. De man moet vrijelijk een andere vrouw mogen liefhebben, en zij moet die liefde volop kunnen aanvaarden. Dan zal bij beiden de vloed weer aankomen golven, en de ebbe verdwijnen.
Het voorvoelen van ‘dat’, wat eenmaal komen zal, het weten te beminnen en bemind te worden maakt de bekoring, en wijst heen naar de kroon van genot, welke de natuur wil.
EGO.