De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 194]
| |
Even erg als met het physieke leven der eerste menschen, was het gesteld met hun geestelijken toestand. Zij onderscheidden zich van tijger en leeuw slechts door grooter wildheid en wreedheid. Zij waren antropophagen [menscheneters] evenals thans nog meerdere Afrikaansche en Amerikaansche wilden, en evenals thans bij beschaafde volkeren de hongersnood steeds weer de anthropophage instinkten doet ontwaken. Slechts langzamerhand, met veel strijd en worstelingen, gelukte het hem de andere soorten te temmen en zich de natuurkrachten dienstbaar te maken. De eerste menschen stonden, omdat zij hun leven sleten onder den vrijen hemel, geheel onder den indruk der natuurverschijnselen: wind, storm, donder, bliksem. Het regelmatige komen en gaan der zon, die dag en nacht meebracht, overstelpte hen beurtelings met gevoelens van vreugde en angst. Omdat zij de zon boven hun hoofden zich zagen voortbewegen, moesten zij ze wel houden voor een levend wezen. Daar zij ze nooit konden bereiken of dwingen, kwamen zij er toe ze als een bovennatuurlijk wezen te beschouwen en ze te aanbidden, warmte en licht af te smeken. Zij noemden de zon ‘de glanzende’ [Sanskriet: Deva, waarvan devs of deus: God] en omdat haar licht leven bracht, vatten zij dit hemellichaam op als Goed, in tegenstelling tot de onheilbrengende, kwade duisternis. Wij spreken immers ook nog van onzen ‘lieven’ Heer [Jupiter optumus, bona Dea]. De eerste eeredienst was Zonnedienst. Deze natuurlijke en dus verstandige dienst vormt den grondslag van bijna alle godsdiensten. ‘Hoe meer men doordringt tot de innerlijke natuur der oorspronkelijke mythen, des te meer kan men zich overtuigen, dat zij voor het grootste deel betrekking hebben op de zon’ [Max Müller]. Reeds in die tijden der grijze oudheid, toen de mensch nog niet het middel had gevonden om vuur te ontsteken, heerschte bij de oudste Indische volkeren de Zonnedienst. De oudste chineesche sagen gaan tot deze tijden terug, toen de menschen nog op de boomen leefden en het vuur niet kenden. In de oude phoenicische sagen wordt de kunst om vuur te maken geplaatst in een tijd, die op dien der oorspronkelijke wildheid volgde. Zoover is na te gaan, werd het vuur ontdekt door het draaiend over elkander wrijven van twee houten staafjes. Zelfs nu nog wordt dit bij de Kanaken gedaan, door twee stukken droog hout, het kleine van zacht, het langere van hard hout over elkaar te wrijven. Deze schijnbaar zoo eenvoudige manier om vuur te maken, dus om de bron van warmte te bewaren, werd vervolgens de bron der industrie, der kunsten en der beschaving. Zij maakte het den mensch mogelijk de afwisselingen der jaargetijden te doorstaan, dus vaste woonplaatsen te kiezen; maakte het mogelijk door koken het voedsel te bereiden en te bewaren, was middel om zich 's nachts tegen wilde en kruipende dieren te beschermen, was oorzaak dat men aarden potten leerde maken en later werktuigen, gereedschappen en wapens van brons en ijzer, die de verovering der wereld mogelijk maakten. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat in de ontdekking der eerste vonk, tusschen het zachte en het harde stokje, lag opgesloten alles wat tot heil der menschheid noodig scheen. De ontdekking van het vuur heeft dus eenmaal op den menschengeest een onuitwischbaren indruk gemaakt. Sedert duizenden jaren vereert de mensch als een goddelijk teeken het beeld van het eenvoudige werktuig, waarmee voor 't eerst het vuur op aarde werd gevormd. In de periode, die aan het ijzertijdperk voorafgaat, in de steenperiode, vinden we dit teeken reeds op megalytische gedenkteekens en grafsteenen ingekrast. Later komt hetzelfde werktuig voor in den vorm van een gelijkarmig kruis, aan welks uiteinden korte dwarsstukjes zijn verbonden. Dit is het Swastika of haakkruis, een verbetering van het oude instrument. Aan de einden is dit kruis gekromd om het door middel van stokjes of steenen te kunnen vastleggen. In de opening op het kruispunt werd een kegelvormig toeloopende pen gezet, en deze met een riempje zoolang heen en weer gewerveld, tot de vonken te voorschijn kwamen. Volgens andere opvatting is het Swastika oorspronkelijk niet haaksch geweest, doch waren de aanzetstukken cirkelsegmenten. Het figuur stelde aldus voor het onweer, dat gold als symbool der wereldschepping. Als zoodanig heet het langs de | |
[pagina 195]
| |
buitenzijde rondgebogen haakkruis bij de oude Germanen dan ook Fyrfos. Dit is niet vier (4)-voet, doch beteekent Fyr: het oervuur. De Bosjesmannen dragen tegenwoordig nog altijd een stok met een rond gat, waarin zij dor gras leggen, om dan met een tweeden harden stok, dien zij tusschen de vlakke handen snel heen en weer doen draaien, dit gras te doen ontvlammen. Een derde wijze was het tegen elkaar slaan of wrijven van twee steenen of stukken erts, doch deze methode is veel later ontdekt, terwijl de chemische methoden (platinaspons en lucifers) ternauwernood een eeuw oud zijn. Al naar de grootte der fantaisie bij de verschillende volken vormt de ontdekking van het vuur den grondslag van vele mythen, van welke het meest bekend werd die van Prometheus, die het vuur van den hemel stal, en tot straf daarvoor op den KaukasusGa naar voetnoot1) werd uitgestrekt en gekruisigd, m.a.w. geplaatst werd op het werktuig, waarmede hij hij den diefstal begaan hadGa naar voetnoot2). De Arische mythos, die den eeredienst der zon en dien van het vuur samensmolt, overtrof alle anderen in wetenschappelijke opvatting. Drieduizend jaren voor onze jaartelling vermoedden, of beter gezegd rieden reeds menschen, die priesters, geleerden en wijzen tegelijk waren, het verschijnsel van de vastlegging der zonnewarmte in de planten. Eerst in onze dagen heeft de wetenschap dit verschijnsel verklaard, terwijl zij vaststelde, dat het vuur niets anders is dan het vrijkomen der in de planten bewaarde zonnewarmte bij bepaalden warmtegraad en onder den invloed der luchtGa naar voetnoot3). De zon houdt alle dierlijk leven in stand, direct door haar stralen, indirect door het voedsel dat daarvoor noodig is, en waarvan de verbranding (getuige onze lichaamswarmte) plaats heeft door middel van de ingeademde lucht. Hieruit volgt dat de Zon (oorspronkelijk steeds van mannelijk geslacht) is Vader van het vuur; dat het vuur van gelijke substantie is als de zon en ontstaan door de toestrooming der lucht (den geest). Eindelijk stijgt het van den hemel gekomen, aan de zon ontleende vuur weer als rook ten hemel. Op deze wijze wordt de werking der drie elementen Zon, vuur en lucht, in den Jedischen Mythos verklaard onder de namen Sawistri, Agni en Vayu - het mysterie der drieëenheid, dat feitelijk tot op den dag waarop de wetenschap het vermocht te verklaren, een geheim gebleven was. De Veda's, de oudste Indo-Arische religieoorkonden, geven ons dit mysterie in den vorm eener mythe. Agni (het vuur), de vleeschgeworden zoon van Sewistri (de hemelsche Vader), werd ontvangen en geboren uit de Jonkvrouw Maya en had den timmerman Twasti (den maker van het Swastika) tot aardschen vader. In de holte van het onderste staafje, dat den naam ‘de moeder’ draagt, woont Godin Maya, de personificatie der scheppende kracht, en doet den zoon geboren worden onder inwerking van Vagu (den Geest, den wind, de bewegende lucht, zonder welke het vuur niet opvlamt). Het is interessant deze mythe te vergelijken met het Credo der Roomsche Kerk: ‘Ik geloof in God, den almachtigen vader [Sawistri], Schepper van hemel en aarde, - en in Jezus Christus, zijn eeniggeboren zoon, licht van het licht [Agni], geboren doch niet geschapen, één in wezen met den vader, nedergedaald van den hemel, - ontvangen van den Heiligen Geest [de tocht of lucht], - geboren uit de maagd Maria [Maya], na zijn dood opgevaren ten hemel [rook]; - ik geloof in den heiligen geest, die levend maakt [Vayu], die uitgaat van vader en zoon, die aangebeden en verheerlijkt wordt met den vader en den zoon.’ De overeenstemming is treffend, alleen de namen zijn verschillend, doch hun beteekenis is dezelfde. Weliswaar heeft het woord God [deus, dieu], dat in de plaats van Sawistri is gekomen, een abstracte beteekenis, toch kan het oorspronkelijk niets anders uitdrukken, dan hetgeen ligt opgesloten in zijn stamwoord deva: ‘de glanzende of schitterende’. ‘Elke uitdrukking eener abstracte gedachte kan slechts een Allegorie zijn. Elk woord is het beeld van een beeld, het teeken eener voorstelling, niets anders. Met de onduidelijke en van hun oorspronkelijken zin beroofde restjes van oude beelden en grove voorstel- | |
[pagina 196]
| |
lingen stelt men het abstracte voor’ [Anatole-France]. Volgens den vedischen ritus vierde men jaarlijks op den dag van den winterzonnestilstand, den geboortedag van Agni [het vuur], d.i. 25 December, of de dag waarop de dagen weer beginnen te lengen. Deze dag werd astronomisch bepaald door het verschijnen eener bepaalde ster aan het firmament. Zoodra deze verscheen verkondigden de priesters aan het volk de blijde boodschap en noodigden het uit tot viering der allegorische herdenking van de ontdekking van het vuur. Op eene hoogte werd door wrijven van het Swastika vuur gemaakt. ‘O Agni’, aldus luidt een hymne der Veda's, ‘heilig vuur, louterend vuur, gij die sluimert in het hout, die u verheft als schitterende vlam, gij zijt de in alles verborgen goddelijke vonk en de ziel der glorierijke zon!’ De eerste vonk die in dezen nacht ontsprong in de holte van het Swastika, in de opening waarin de heilige Maya woonde, stelde de geboorte voor. Deze vonk heette ‘het kleine kind’ [het k'ndeken]. De Veda prijst in hoog dichterlijke hymnen de geboorte van dit ‘teedere goddelijke wezen’ dat zooeven verscheen. De priesters leggen dit kleine kind op het stroo, dit begint te vlammen. Naast hem worden dan geplaatst de mystieke koe, die de boter leverde, en de ezel, die het SomaGa naar voetnoot1) droeg, samen uitmakende het voedsel. Vóór het kind staat een priester, die in de hand houdt een kleinen oosterschen waaier [vierkant, zijdelings aan den stok bevestigd] in den vorm van een vlaggetje. Hij beweegt dezen om het pas ontwaakte leven aan te wakkeren. De jonggeboren god wordt op takken gelegd, die het altaar bedekken. Hier goot de priester er den heiligen Somadrank op, terwijl een ander er heilige boter op smeerde. Van af dit oogenblik heette Agni ‘de gezalfde’ [akta; Grieksch: Cristos] Van het aldus ontstoken brandaltaar steeg de lichte vlam ten hemel op in een rookwolk, waar zich het vuur weer vereenigde met den hemelschen vader, die het tot heil der wereld had doen nederdalen. Aan deze herdenking van Agni's geboortedag waren verbonden ritueele ceremoniën. Het Soma was de heilige drank van alle arische volkeren. In dat vuurwater woonde hij onzichtbaar. Het is 't symbool voor alle vloeibaar voedsel, zooals het van meel en boter - voedings- en brandstof waarin Agni woont - bereide brood symbool is van de vaste voedingGa naar voetnoot1). Het offer van brood en wijn werd aan het vuur gebracht op het altaar. Het vuur verteert beiden en draagt ze in den rook hemelwaarts, waar zij zich vereenigen met het luisterrijke lichaam van den hemelschen vader, de Zon. Zoo wordt dus Agni tot middelaar voor het offer, de offeraar, die zich zelf als offer aanbiedt. Priester en geloovigen krijgen ieder een deel van het offer [de hostie] en gebruiken ze als spijs, waarin Agni woont. Daar Agni ook is de levenswarmte, het leven dat in ons woont, is hij ook de middelaar, die het leven overbrengt. Sterft een mensch, dan gaat het vuur des levens er uit, en blijft het koude lichaam terug op de aarde. Het levensvuur stijgt op om terug te keeren naar de Zon, d.w.z. naar hemelsche gewesten, waar de vader troont, het paradijs der christenen, het Paradeça der Medopersen, het rijk der onsterfelijkheid [Burnouf]. De arische drieëenheid, gevormd door Zon [Sawistri], den hemelschen vader - het vuur [Agni], den zoon en tevens de Inkarnatie der Zon - en den geest [Vayn], de luchtstroom of adem, is het gronddogma van de religies van arischen oorsprong gebleven.Ga naar voetnoot2) Het doel van deze mythe was de bewaring der wijze van vuurmaken, die misschien reeds meermalen was verloren gegaan, en door den feestelijken vorm van den eeredienst nu daarvoor werd behoed. De periodiek terugkeerende ceremoniën deden deze methode diep doordringen, terwijl het eeuwig brandende vuur het moest overbrengen van geslacht op geslacht.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 197]
| |
Deze voorstelling is te treffender, omdat de mythe tevens bevat de wetenschappelijke verklaring van een der belangrijkste natuurverschijnselen. In oude tijden kon men er niet aan denken positieve waarheden in al haar treffende naaktheid voor te zetten aan de massa, men moest zich richten tot hun verbeeldingskracht en hen onderrichten in allegorischen vorm, met feestelijke ceremoniën en gezangen. Denken wij ons terug in den betrekkelijk wilden toestand waarin de mensch nog verkeerde, dan verwondert het ons zeker niet, dat het de grootste moeite kostte om dezen onwetenden de eenvoudigste gezondheidsvoorschriften bij te brengen. Hoogachting en bewondering voelen wij dan ook voor de uitnemende mannen, die de eerste leiders waren van ons geslacht op den weg van den vooruitgangGa naar voetnoot1) Het werk der Religies. De oude voormannen bezigden de religie als middel tot beschaving en opvoeding der massa. Zij waren het, die kunsten en wetenschappen, zoolang deze nog in hun kindsheid waren, beschermden. Zij waren verbreiders der eerste handwerk-bedrijven, waaraan zij wijding gaven door hun eeredienst en die door hen werden verheven tot voorwerpen van achting en vereering. Op deze wijze zijn oorspronkelijk de grootste ontdekkingen, zooals de verbouwing van graan en den wingerd, de bereiding van wijn en bier, voorwerp geweest van bijzondere eerediensten. De mythen van Bacchus, Noach en Cambrinus zijn niets anders dan het belichamen en verheerlijken van deze oudste veroveringen der menschelijke industrie, met het doel om ze te bewaren en te verbreiden. Is ook niet de symbolieke eeredienst der ploegschaar, waarvan we de sporen reeds vinden op megalythische gedenkteekenon, een andere vorm dezer zelfde gedachte? De vereering der dieren, der nuttige planten en van bepaalde delfstoffen, heeft geen anderen oorsprong. In Rome werd elke uitvinding of ontdekking weldra voorwerp van een eeredienst. De gewoonte om velden door steenen af te scheiden, gaf aanleiding tot den dienst van een bij zonderen god, als beschermer dezer door hem geheiligde grenzen van den eigendom. De munt te Rome schiep een tempel gewijd aan Julia Moneta. Met het eerste zilvergeld [zilver = argentum] duikt de god Argentinus op. Het kopergeld had reeds zijn god Oesculinus, en Argentinus werd tot diens zoon geproclameerd. De duisternis, die over de oude godheden ligt uitgespreid, zal voor velen nu wel iets minder dicht zijn geworden. [Tegelijk met den bergbouw ontstaat de God met den hamer]. - Dit hoogst sociale of humanitaire karakter der religies blijkt eveneens uit de maatregelen, genomen in 't belang der gezondheid en volkshygiène. Evenals alle andere wetenschappen was oorspronkelijk ook de heelkunde opgesloten binnen de tempelwanden, waar zij ontstaan was. Daar werden de zieken aan zich zelf overgelaten of aan de toovenaars. Om nalatigheid en verkeerde behandeling te voorkomen trekt de religie ze in den Tempel, waar priester-artsen ze verstandig behandelen en raad geven als kwam die van het orakel. - Aan de Tempels van Serapis, Aesculapius, Minerva Medica, enz. waren werkelijke ziekenhuizen verbonden, waarin de heelkunde tot een zekeren graad van volmaaktheid werd opgevoerd. Een der hymnen uit de Rig-Veda is gewijd aan de toen bekende 104 geneeskrachtige kruiden.Ga naar voetnoot1) Om deze reden werden de minerale bronnen en wateren, die geneeskrachtige werking hadden, vergood, en het volk werd er heen gelokt door bedevaarten en feesten, waarvan het doel was ze voor verontreiniging te bewaren en hun gebruik tevens te propageeren. (Wordt vervolgd). |
|