‘de Heiland haar had losgelaten’. En zij waagde 't daarom zelfs niet 'n condoleantiebezoek te gaan brengen bij de familieleden. Want, wat moest zij zeggen? Troost was er immers niet meer. Ellen had zichzelf den weg der hemelsche vergiffenis afgesneden. Nelly Vermeulen beklaagde oprecht haar lot, maar zij vermoedde niet, in hare bekrompen orthodoxie, hoe er 'n hemelsche Barmhartigheid mogelijk kon zijn ruimer denkend dan de hare. -
Met de quasi-deelnemende condoleantie-bezoeken belastten zich daarentegen allerbereid-willigst de freule de Wevere, en gravin de Grevere, en Lizzy van der Hooph, met hare altijd zieke, maar nu expresselijk daarvoor opgestane, van leedvermaak zich gezond voelende moeder. God wat waren die vrome, van den voorspoed der Eduma de Witt's altijd zoo jaloersche schijnheilige ‘vrienden’ thans allen vol van ijver om te komen troosten, en zich en-passant te wijden meteen aan het dien ijdelen Excellentie en zijn hoogmoedige familie overkomen ongeluk!
Ze reden van hem naar Geerte, en van deze naar mevrouw Holt. Maar ongelukkig kwamen ze overal voor gesloten deuren. Want de Eduma de Witt's waren te wereldwijs om zich bloot te geven. Enkel op den dag van de begrafenis kwamen ze voor den dag, allemaal heel correct in den rouw, precies zooveel krip ieder op den hoed of op de japon, als de graad van bloedverwantschap voorschreef, en ze veegden zich plichtmatig de oogen af van aandoening, toen de predikant 'n gepast kort woord sprak, van plotseling ingetreden geestesverwarring, waarvoor bij onzen lieven Heer zeker 'n vergiffenis zal zijn te vinden. Dat hadden ze hem, den hofprediker, fatsoenlijkshalve verzocht, zoo'n korte, toepasselijke zinspeling. Verder vooral niets. Geen bloemen, geen vele woorden, Hoe eerder 't zaakje was afgedaan en vergeten, hoe beter. - -
- - - Geerte alleen kon er zich niet in schikken. Met 'n natuurlijke reactie werd ze nu ineens steil-orthodox, wilde, door 'n soort dweepzieke vroomheid, hare jeugdzonden, en meteen die van haar kind, afboeten. 't Was alles haar schuld - kreet ze woest, in dien nacht van wanhoop, toen ze hoorde dat haar kind weg was. - Zij had haar eigen dochter verpest met háár bloed; van háár had Ellen die lichtzinnigen aard geërfd. Waarom was niet zij gestorven, inplaats van haar besten godzaligen man, die haar kind steeds een zoo goed voorbeeld was geweest?
't Hielp niet of haar vader haar al wou bedaren, of haar tweede moeder liefkozend de armen om haar heen sloeg, en vertroostend beweerde:
‘Kindje, Geerte; bij God is vergeving voor alles; ook voor jou misdrijf.’
‘Ga weg - femelaarster - schijnheilige -’ had zij in haar drift uitgeroepen, - zoodat de Excellentie, bang in den grond voor zijn tweede vrouw, tegen deze zijne excuses maakte:
‘Vergeef het haar - ze weet niet wat ze zegt.’ -
De ex-mevrouw Horstenboer, genadiglijk, haalde de schouders op erom. ‘O, zij nam iemand als Geerte niet euvel wat die zei’ - was haar geringschattend-lief antwoord ge weest. - -
En Geerte zocht aldus voortaan haar vergiffenis bij God op dien weg van bekrompen zelf-boete. Ze werd nu een heerlijke prooi voor de orthodoxe dominees, die haar heur geld aftrochelden voortaan, bij wijze van God verzoening. Er was geen liefdadigheidslijst, die ze haar voorlegden, waarop ze niet teekende, er was geen christelijke vereeniging, waartoe ze haar niet lieten bijdragen. En zij-zelven, door middel van hunne vrouwen of dochters, lieten zich door haar tegemoetkomingen geven in hun huishouden, en tegemoetkomingen in de huishuur, en cadeaux aan hunne kinderen. Ze was daardoor ineens 'n zoo groote steunpilaar van de christelijke aristocratische vroomheid, dat er een roep van extra heiligheid van haar uitging weldra, onder allen die haar exploiteerden in schijn-Christendom.
Onverschillig aangekleed, nooit meer ontvangend, zat ze log en dik, veel en lekker etend als haar eenige, haar onontbeerlijk geworden uitspanning, den ganschen dag in haar kamer; als ze niet sliep las ze romannetjes om zichzelve te verdooven, en overigens vervulde ze angstvallig nauwgezet hare godsdienstplichten, bijbellezen, bidden, Zondags naar de Kerk gaan.
Ze gelóófde nu werkelijk; ze gelóófde wat de dominees, die haar hadden ingepalmd, haar wijsmaakten, namelijk dat ze door dit leven van uiterlijkheden en giften, zich ‘met God verzoende,’ en dat ze Hiernamaals haar arme Ellen zou terugvinden, en dat Govert Jaap Stinia daar dan ook zou zijn, in dien Hemel ginds, om haar de hand der verzoening te reiken.
‘Ze wordt kindsch’ - zeiden de niet-orthodoxe menschen geringschattend van haar. En haar vader, die oud en grijs begon te worden eindelijk, droeg ook dit nieuwe kruis van de verkindschtheid zijner dochter met christelijke overgegevenheid. Het was een wáárdige aanblik de christelijke gelatenheid ga te slaan, waarmee Excellentie Eduma de Witt droeg het vele hem van zijn Heer en Heiland in de laatste jaren opgelegde levensleed; daarover was iedereen in den Haag het ééns, vriend en vijand.
Want, ook Excellentie Eduma de Witt, evenals zijn dochter, legde zich toe op 'n