bizonder ijdel, terwijl de Chr. religie ootmoed verlangt.
De Franschman is ook individualist en dat brengt Faquet in verband met hun ijdelheid. Hij maakt daarbij onderscheid tusschen orgueil (trots) en vanité (ijdelheid). 't Eerste is iets, dat op gemeenschap, saamhoorigheid duidt. Men kan er trotsch op zijn b.v. te behooren tot een groot en edel volk, trotsch op zijn te behooren tot een groote gemeenschap. Tot zoo iets echter kwam de Franschman slechts in tijden van nationalen roem als tijdens Lodewijk XIV en Napoleon, het is niet een kenmerkende karaktertrek. IJdelheid is meer in overeenstemming met zijn wezen en deze eigenschap is typisch aan het individualisme. - L'homme vain est anti-collectif. (De ijdele mensch is anti-gemeenschappelijk).
Le Français a horreur de la tradition. Que quelque chose, institution, loi, maxime publique, moeurs, idée généralement répandue, ait régné jusqu'au jour où il naît, et semble avoir fait la grandeur de sa nation ou y avoir contribué, celui est une raison pour n'y pas tenir et pour la repousser instinctivement plus ou moins fort. Il y a des peuples pour qui le mot ‘antiquité’ a un grand prestige; pour le Français ‘antiquité’ est ‘vieillerie’, et vieillerie est ridicule et absurdité. (De Franschman is bang voor de traditie. Dat iets, een instelling, wet, algemeene opinie, zeden, een algemeen verspreid denkbeeld, geheerscht hebben tot op den dag, waarop hij werd geboren, en de grootheid van zijn volk schijnt te hebben uitgemaakt of er aan te hebben meegewerkt, dat is hem een reden om er zich niet aan te houden en het instinctmatig min of meer terug te dringen.
Er zijn volken voor wie het woord ‘oudheid’ groote kracht heeft; voor den Franschman beteekent oudheid verouderd, en wat oud is belachelijk en ongerijmd).
Voor vele Franschen is de nieuwheid van een idee bewijs, dat het juist is.
Bij de snel op elkaar volgende verwisselingen der ministeries zou men wel geneigd zijn aan genoemden karaktertrek de schuld te geven!
Het komt ook uit bij de opvoeding. De kinderen worden weer anders opgevoed dan de ouders. ‘Le mépris des fils pour les pères et des élèves pour les maîtres est, en France, très général, et il semble très légitime. Ceuxlà ne sont-ils pas jeunes et ceux-ci ne sont-ils pas vieux? Que faut-il davantage?’
(De geringschatting der zoons voor hun vaders en der leerlingen voor hun meesters is, in Frankrijk, zeer algemeen, en het schijnt zeer wettig. Gene immers zijn jong en deze oud? Wat wil men meer?) Natuurlijk is er eenige waarheid in, maar de overdrijving dezer meening schaadt.
De heele natie heeft in zeker opzicht 't zelfde karakter, 't nieuwe trekt aan. ‘Nous aussi, nous marchons avec notre temps’.
‘Ils marchent, si suivre peut s'appeler marcher.’
(‘Wij ook, wij gaan mee met onzen tijd.’ Ze doen mee, als volgen meedoen mag heeten).
Faquet houdt de Franschen ook niet bepaald voor een onzedelijk volk, omdat de vrouw er leiding geeft. ‘Seulement le Français a une manie, qui est de rougir de la moralité, et de croire que la moralité est ridicule, et de ne point vouloir avouer qu'il est moral’ - - (Alleen, de Franschman heeft een manie, die hierin bestaat: te blozen over de zedelijkheid, en te gelooven dat zedelijkheid belachelijk is, en niet te willen bekennen dat hij zedelijk is.)
‘L'adolescent le plus timide n'a peur que d'une chose, c'est qu'on le croie vierge.’ (De meest verlegen jongeling is er bang voor dat men hem voor rein houdt).
Bij de ouden zit er dezelfde vrijbuiterij in. Don Juan is immers een Fransch tooneelstuk?
Toch trekt Faquet deze conclusie: ‘le Français n'est pas immoral; mais il tient infiniment et il prend un plaisir infini à passer pour l'être’ (hij is niet onzedelijk; maar hij schept er groot behagen in er voor door te gaan).
Dit ìs zoo sterk, dat H. Homais van een jong mensch uit de provincie, die te Parijs gaat studeeren, zegt: ‘Il ne fera pas de sottises: c'est un jeune homme sérieux. Il faudra bien pourtant qu'il fréquente un peu les filles pour n'avoir pas l'air d'un jésuite’. (Hij zal geen domheden begaan; 't is een ernstig jongmensch. Hij zal toch wel een beetje omgang moeten zoeken met de meisjes om er niet als een jezuiet uit te zien.)
De chr. godsdienst komt op tegen iets dergelijks, n.l. tegen onkuischheid. Om zijn naam nu niet te verspelen keert hij zich af van de religie. Hij is anti-clericaal. - -
- Na eene uitvoerige beschrijving te hebben gegeven van de verhouding tusschen Kerk en Staat in Frankrijk gedurende de vorige eeuw, spreekt Faquet als zijne meening uit, dat de strijd tegen en de vervolging van