| |
Van Mannen en Vrouwen.
(Vervolg en slot van No. 1.)
Kameraadschap! Hoe vreeselijk is dat woord gedurende de laatste paar jaren misbruikt. Een hoop oppervlakkige, onvoldane, rustelooze vrouwen, niet zooveel persoonlijks bezittende, om ze te vrijwaren beklagenswaardige of belachelijke wezens te worden - hebben zich om geven met een soort van goedkoop Bohémianìsme, dat niet meer overeenkomst met het ware Bohémianisme heeft dan het schorre geschreeuw van een dronken oude vrouw met de vloeiende, heldere tonen van een groot artist.
Deze onbehagelijke vrouwen, in haar middelmatigheid tot niets in staat, niet tot iets van werkelijke beteekenis in het leven, werpen, zooveel als maar mogelijk is, de con- | |
| |
ventie over boord en zoeken aan te kweeken wat zij hebben hooren noemen ‘het artistieke gevoel,’ maar daar het niet gemakkelijk is iets aan te kweeken waarvan men de kiemen niet bezit, bereiken ze op zijn hoogst een onnatuurlijke en geheel en al valsche ‘pose’.
Het meest gezocht van alle voorrechten door deze onechte schepselen, is het voorrecht van ‘kameraadschap’, het bezit van verscheidene mannelijke vrienden, met wie men geheel en al de reserve, waardoor de conventie het verschil van sexe erkend heeft, ter zijde kan leggen. Uit te gaan, waarheen gij wilt, en met wien gij wilt, te zeggen wat gij wilt en tot wien gij wilt - deze dingen behooren tot de kameraadschap, zooals zij het woord opvatten.
Wat het inderdaad voor haar beteekent is eenvoudig dit, dat deze vrouwen, die noch het verstand, dat alle thema's aantrekkelijk zouden maken, noch het temperament, dat een echten hartstocht kan inspireeren en in stand houden, noch den moed hebben de wereld te tarten en alles voor liefde op 't spel te zetten, alleen genieten van mondelinge ‘escapades’. Passieloos, laf, belust op dubbelzinnigheden, een minachting voor het Philistynendom en een vurige liefde voor vrijheid betuigende, deinzen zij in haar gesprekken met mannen voor niets, maar in haar handelingen voor alles terug, niet uit principe, maar uit vrees voor de ‘gevolgen’. Zij wenden voor slechts een natuurlijke vrijheid, haar losmakende van de sexe-ketenen te beoogen, maar wekken in discussies met haar ‘kameraden’ door vuile praat alleen vulgaire sensaties bij zich zelven op, sensaties, onvolmaakt weliswaar, maar.... veilig.
De man, die meetelt, heeft liever dan welken vriend ook, een vrouw - kameraad, een vrouw, van wie hij houdt en met wie zijn vriendschap ongereserveerder, meer voldoening gevend en teederder dan die met een man kan zijn. Een kameraad, zooals hij begeert, is niet te vinden onder die onoprechte, vervelende, slordige, poseerende schepselen, wier geest alledaagsch is en wier gezelschap aan elken nieuweling gegeven wordt.
Voor hem is de ware kameraad de vrouw, die haar verfijndheid niet alleen in uiterlijk maar ook in haar gedachten en gesprekken ten toon spreidt; die intens met hem meeleeft, omdat hij sterk tot haar temperament en haar geest spreekt; die sentiment heeft zonder de jankerigheid van sentimentaliteit; wier zelf-respect haar heur waardigheid geen oogenblik uit het oog doet verliezen; die weet te onderscheiden en het alledaagsche verfoeit; die openhartig is zonder één valschen toon en zonder preutschheid; die geheel natuurlijk en ongereserveerd is en toch geen sprankje respect, zonder hetwelk liefde noch vriendschap kan duren, daarbij inboet.
Dit is de kameraad, voor den man, die meetelt - een kameraad, met wie het altijd een genot is samen te zijn, iemand, wier charme nooit verveelt, iemand die hem elken dag nader komt door al de kleine belangen en herinneringen, die zij samen hebben, iemand, van wie hij weet dat, wat zij geeft, zij alleen aan hem geeft en dat hij waardeert, omdat het zoo exquis en zoo zeldzaam is.
Welke geestesgaven trekken een man het meest aan in een vrouw? Die, welke van een vrouw zijn.
Door deze verklaring zullen we misschien aan de feministen een text in handen geven, waarop zij vele passende preeken zullen houden. ‘Aha’, zullen zij zeggen, ‘daar komt ten slotte de aap uit de mouw!’ Maar zij zullen in deze questie, evenals in vele andere, niet bevoegd tot oordeelen zijn.
Het is waar, dat er mannen zijn, die onwetendheid in een vrouw aantrekt, en er van houden haar hun meerderheid te doen gevoelen uit een aangeboren liefde om nummer één te zijn, maar gelukkig beginnen deze gevoelens meer en meer ouderwetsch te worden en bovendien van mannen van die soort spreken wij niet.
Tenzij een vrouw in elk opzicht zijn gelijke is, kan de attractie, die zij voor hem heeft, nooit volledig zijn, omdat hier of daar het gebrek aan sympathie, hetwelk ontstaat uit gebrek aan kennis, moet blijken. Maar toch, hoewel hij haar verstand in geen enkel opzicht minder dan het zijne wenscht, wenscht hij het anders.
Geestelijk en fysiek zijn man en vrouw geen duplicaten, maar complementen van elkaar; elk geeft den een wat de ander mist in een vereeniging, die hen volledig en tot één geheel maakt. En daarom, wat een man wenscht, is geen geest superieur of inferieur aan den zijne, maar een die het complement van den zijne is - een geest, die terzelfdertijd ontvangend en gevend is... in andere woorden, een geest, die met den zijne paart, zooals zijn lichaam met het hare paart.
Mooier dan welke andere karaktertrek in een vrouw, is, omdat die zoo zelden voor- | |
| |
omt, volmaakte openhartigheid, niet in woord alleen, maar in gedachte en handeling - de moed der overtuiging, der oprechtheid.
Vrouwen hebben eeuwenlang de traditie gehuldigd, die nu een vast geloof bij de meerderheid geworden is, dat het een ernstige fout is haar geheele hart, zelfs wanneer zij het diepste gevoelen, bloot te leggen, omdat de belangstelling van den man krachtiger geboeid wordt en langer duurt, als hij in onzekerheid wordt gehouden omtrent de gevoelens, die zij voor hem koestert.
Dit gevoel ligt ten grondslag aan elken vorm van coquetterie. Het leert vrouwen de onverschillige te spelen, zelfs wanneer al haar zenuwen gespannen zijn en haar hart als was voor haar vlammende begeerte is. Het doet haar strijden tegen haar nobeler instincten, om slechts te piqueeren en te verbijsteren en in de war te brengen. Het brengt hen er toe ‘neen’ te zeggen, als ze ‘ja’ meenen, en te aarzelen en te wankelen, als zij werkelijk geen greintje van twijfel in zich voelen. Zij hebben geleerd te gelooven, dat een man het meest datgene waardeert, waarvan hij nooit geheel zeker is, en dat hij maar lichtelijk zal denken over wat hem frank en vrij, zonder reserve, gegeven wordt.
Er is een element van waarheid in deze bewering, die echter alleen van kracht is bij nietswaardige mannen en nietswaardige vrouwen.
Voor den man, die meetelt, bezit een volkomen eerlijkheid, een volkomen zelf-overgave, een charme, ver verheven boven elke andere charme, die de vrouw ooit ten toon spreidt. Coquetterie is op zich zelf zoo'n armzalig iets, zoo universeel, dat het iemand met veel levenservaring tegenstaat. Elk dienstmeisje kan ze toepassen en daarom is ze alleen voor den heel gewonen man aantrekkelijk. Ze is een der vele vormen en symbolen van grilligheid, en er is niets, dat ware liefde zoo snel verveelt als zuivere grilligheid, wanneer het eens een vrouw 's tweede natuur is geworden. Ze beteekent aanhoudende teleurstelling, aanhoudende vrees en voortdurenden twijfel, die ten slotte uitloopt op onverschilligheid en koelheid.
Het laatste, wat een vrouw wil opgeven, is haar trots, maar de man, die waarlijk man is, weet, dat geen vrouw ooit echt, diep en hartstochtelijk liefheeft, voordat haar trots voor haar een ding van geen waarde is geworden - een ding om onder den voet vertrapt te worden, met een zekere extase in de gedachte, dat zij zelfs dàt opoffert voor hem, den éènen man in haar leven.
Daarom, al mogen de kunstgrepen en kleine voorwendsels van de flirt, de onzekerheid en aarzeling van de vrouw, die nog iets terughoudt, den man, die niet meetelt, fascineeren, voor hem, die waarlijk man is, zijn ze verachtelijk.
Gratie, verfijndheid in gedachten, gevoelens en uiterlijk - essentieele elementen van charme -; ware belangstelling ontspruitende uit intuitieve en intelligente sympathie; eerlijkheid die geen kwaad denkt en zich boven elk sprankje van onwaarheid verheven acht; openhartigheid, die alles geeft en alles vraagt, onbevreesd - dit zijn de eigenschappen, die mannen in vrouwen aantrekken, eigenschappen, die vriendschap verheerlijken en liefde vergoddelijken.
Tenzij ze alle min of meer vereenigd zijn, kan ware liefde, liefde die duurt, niet bestaan. Ontspringende uit de sympathie van twee verwante zielen, vermengd met respect en hoogachting, sterk gemaakt door eerlijkheid en doordrongen van het heilige mysterie: hartstocht, is ze de grootste en goddelijkste van God's gaven: de triomfeerende, onoverwinnelijke, onsterfelijke liefde.
| |
II. Wat Vrouwen in Mannen aantrekt.
Een zeer scherp waarnemer heeft onlangs eenige interessante opmerkingen gepubliceerd, waarvan de belangrijkste wel is, die, waar hij beweert ‘dat studie van vrouwen op de verhouding tusschen beide sekses in den laatsten tijd grooten invloed heeft gehad. Het huwelijk, gelooft hij, is minder aantrekkelijk voor vele meisjes geworden, omdat de meerdere ontwikkeling van haar verstandelijke vermogens bij hen een soort van desillusie, eene betrekkelijke onverschilligheid jegens den doorsnee-man heeft te weeg gebracht. Zij hebben de ontdekking gedaan, dat, mannen, goed bezien, een beetje vervelend en alledaagsch, of erger nog, grofbesnaard en daardoor ongeschikt om aantrekkelijk voor de verfijnderde gevoelens eener vrouw te zijn. Vandaar dat het jonge meisje, aan het oude traditioneele romantische verlangen naar liefde en huwelijk ontgroeid, dit niet meer als het eenige noodige in 't leven beschouwt. Vroeger placht zij slechts den man te trouwen, die haar gelukkig zou maken, thans slechts den man, zonder wien ze ongelukkig zal zijn.’
Er ligt veel waarheid hieraan ten grond- | |
| |
slag, wanneer we deze uitspraak op vrouwen, die werkelijk vrouw zijn, en niet op het heel jonge meisje toepassen. Het heel jonge meisje, is, volgens dien zelfden schrijver wat ze altijd geweest is en waarschijnlijk altijd wezen zal, theoretisch: ‘een interessant schepseltje, zich aan jongemeisjes-overpeinzingen overgevende, zonder fantasie, met geen gedachte aan den man, totdat zij bij toeval den man ontmoet, die beslag legt en zijn naam schrijft op de blanke bladzijden van haar maagdelijk gemoed.
Natuurlijk is dit niet juist. In de praktijk is het typisch jonge meisje (de goede soort jonge meisjes) van niets zoo zeer vervuld als van den man, intens, geheel haar gedachten in beslag nemend. Alles in 't leven concentreert zich in haar verbeelding om den man, en in bijna elken toevalligen man denkt ze hèm te zien. Ze heeft niet het minste onderscheidingsvermogen, omdat ze niet de minste ervaring heeft; de nadering van elk mannelijk wezen beneemt haar gemoedsrust; ze is zenuwachtig, druk, bloost voortdurend, houdt wijze gesprekken met haar intiemste vriendin over “de man” en, tenzij goed geluk of een verstandige moeder haar deel is, wordt hals over kop verliefd op den eersten den besten dwaas, die de moeite neemt haar domme ijdelheid te streelen.’
Het heel jonge meisje telt niet mee. Als we spreken van vrouwen, meenen we die, welke werkelijk vrouw zijn, met al de mooie opvattingen van een vrouw, verstandelijk ontwikkeld door lectuur en studie en bovenal door waarneming en ervaring.
Het is zeer waar, dat in deze dagen de vrouwen van dit slag elk jaar moeilijker in haar keuze worden, meer analyseerend, minder geneigd in den man, die haar levenspad kruist, iets bijzonders te zien. Zij hebben niet meer lief de eerste de beste; zij huwen niet om ‘mevrouw’ te worden, maar wenschen zooals de criticus zegt, ‘slechts den man te huwen, die haar doet gevoelen, dat zonder hem ze ongelukkig zal zijn.’
Het beste bewijs van deze verandering in opvatting bij onze vrouwen is te vinden in het minder gebruiken van het woord ‘oude-jonge-juffrouw’. Er was een tijd, dat deze term, de meest beleedigende op één-na, welke men op een vrouw kon toepassen, te kennen gaf, dat zij ongehuwd was, omdat geen man haar hebben wilde; dat niet te huwen met den een of anderen man - desnoods elken man - bijna onteerend voor haar was. Tegenwoordig, dat zij er niet om geeft ongehuwd te zijn, niet onrustig op een man zit te wachten, maar tevreden op den man, en mocht die niet komen, haar zelf-respect behoudt en ongetrouwd blijft.
Hoewel deze groote verandering heeft plaats gegrepen, is de vrouwennatuur zelf niet in 't minst veranderd noch zal ooit veranderen. In hoofdzaak is de vrouw wat zij altijd geweest is en altijd zal blijven: geemotioneerd en behoefte aan liefde hebbende. Passie, zelf-overgave en levensvreugde zijn niet in haar uitgedoofd; alleen haar verstand en gevoel zijn scherper, intenser geworden en geven niet meer antwoord op elke toevallige roepstem. Ze heeft meer, veel meer te geven dan in 't verleden en vraagt dientengevolge ook meer van hem, aan wien zij alles geeft. Voor den man, van wien ze houdt, is ze, een vrouw van vuur en bloed; een vrouw van groote teederheid, van schoone onzelfzuchtigheid, van exquise onderwerping.
Wat nu zijn de eigenschappen en kenmerken van den man, die maken, dat als zij hem heeft leeren kennen, hij voor goed een plaatsje in haar gevoelsleven heeft ingenomen, en die, als ze hem heeft leeren liefhebben, al haar zenuwen kan doen trillen?
Ik zal trachten zoo zorgvuldig mogelijk uit te leggen, wat het is, dat een vrouw van intelligentie en gevoel - la femme de trente ans - het meest in den man aantrekt.
Om het oppervlakkigste gedeelte van mijn onderwerp het eerst te behandelen, zal ik beginnen met over een man's uiterlijk te spreken. Schoonheid in een man is, zooals een zeer beroemde vrouw eens opmerkte, overbodig. Een knap man trekt de aandacht en heeft daardoor een voordeel boven een mededinger, die leelijk is, maar schoonheid legt ten slotte geen gewicht in de schaal, en Mijnheer X, die meer dan leelijk was, kende de vrouwen goed, toen hij zei: ‘Geef mij een half uur handicap en ik tart den knapsten man.’
Wat vrouwen zeer aantrekt, is een zekere distinctie, een zekere beschaving, een ondefinieerbaar iets in houding en manieren, dat een man van de gewone mannen onderscheidt. Het is voldoende dat een man er uitziet als een gentleman, dat er niets aan hem kleeft, geschikt voor ongunstige critiek en vooral niet iets belachelijks, want het is een waar gezegde: ‘le ridicule tue.’
Hetzelfde geldt voor zijn kleeding. Vrouwen verachten een man, die veel aandacht aan
| |
| |
zijn kleeren wijdt; en toch, aan den anderen kant zien ze hem gaarne goedgekleed, netjes, keurig, zooals elke man behoort te zijn, niet als gevolg van zichtbare moeite, maar van een instinctief gevoel voor gepastheid en goeden smaak. Vrouwen zullen slordigheid in een genie vergeven, maar er nooit van houden; en in iemand, die geen genie is, zullen ze zeer waarschijnlijk de gevolgtrekking maken, dat hij iets slordigs in gewoonten en karakter heeft.
Al deze feiten dienen als illustratie van een algemeen erkende waarheid, dat een vrouw altijd den voorkeur geeft aan een man die andere vrouwen gunstig beoordeelen en bewonderen, want een vrouw 's liefde vindt gewoonlijk evenveel in ijdelheid - of laat ons het eerzucht noemen - als in gevoel zijn oorsprong. Zij houdt van den man, waarvan andere vrouwen houden en is geneigd zich van iemand, die door niemand ‘au serieux’ wordt genomen, af te wenden.
Wat een vrouw in een man graag ziet, is dat hij zich goed weet te bewegen en bezit wat de Franschen noemen ‘savoir vivre’. Hij moge, of moge niet zijn, wat eenigszins vulgair wordt uitgedrukt door ‘salonheer’, maar hij moet begrijpen en op de hoogte zijn van de ontelbare kleine gebruiken die samen het maatschappelijke, ongedrukte wetboek van etiquette vormen.
In elk gezelschap op zijn plaats, tegen moeilijkheden opgewassen te zijn, zich door een onhandige situatie met tact, hoffelijkheid en volmaakte zelfbeheersching heen te slaan - kleine wellevendheden, delicate, en tactvolle attenties, die alles en niets beteekenen, de geschiktheid om een keurig dineetje te geven, een plan zonder een blunder of een wanklank ten uitvoer te brengen - het rijtuig op 't juiste moment besteld, voor bloemen en goede zitplaatsen in den schouwburg gezorgd - elke onaangenaamheid vermeden, dit alles is onbelangrijk op zich zelf, maar laat toch nooit na grooten indruk op een vrouw te maken, want een vrouw haat flaters en onhandigheden.
Zoo 'n man zal waarschijnlijk een vrouw begrijpen en elke vrouw houdt van den man die haar begrijpt. Eindelooze grappen zijn er op de ‘femme incomprise’ getapt, dikwijls geheel ten onrechte. Om werkelijk begrepen te worden, te zeggen wat zij voelt, de traditioneele conventie die haar hindert en in toom houdt, af te leggen, haar innigste gedachten te uiten tegen iemand, met wien ze openhartig durft zijn en weet dat niet een syllabe door hem verkeerd begrepen of uitgelegd maar juist gevoeld zal worden zooals zij het voelt - hoe heerlijk is dat voor een vrouw en hoe weinig mannen zijn er die dat kunnen.
De man, die de gave van intimiteit bezit en ze weet toe te passen, kan een vrouw als door schakels van staal aan zich binden. Wie kan haar beschrijven, die heerlijke gave der intimiteit, dat zeldzame wonder in den menschelijken omgang, die vereeniging van verstand, exquisen tact en sympathie?
Er zijn mannen, welke die gave bezitten en hoewel een vrouw's kennismaking met hem slechts een half uur geduurd moge hebben, zal ze hem mededeelen dingen, die ze nooit aan broer of zuster of moeder of echtgenoot of zelfs aan haar intiemste vriendin heeft meegedeeld; zal ze hem vertellen - intieme, persoonlijke dingen - absoluut onbewust, zoo natuurlijk en eenvoudig schijnt het haar heur vertrouwen te geven aan den vreemde, die zijn gedachten voor haar heeft blootgelegd, wiens woorden een volkomen begrijpen aanduiden en die gevoelt en toelicht haar verborgen gedachten, beantwoordt elke hare stemming en emotie, alsof hij haar tweede ik is.
Naderhand, als zij gescheiden zijn, dringt het met een plotselinge schok tot haar door, dat zij alle conventie verkracht en haar geheime ziel voor hem blootgelegd heeft, dat ze roekeloos, onvrouwelijk, - bijna onkuisch - is geweest. Ze is in kwellenden twijfel wat hij wel van haar zal denken en vreest hem voor de tweede keer te ontmoeten, maar ze ontmoet hem weer en nog eens weer, en telkens, in een oogwenk, komt de betoovering weer over haar; haar twijfel verdwijnt als sneeuw voor de zon bij den klank van zijn stem, die haar inwending doet trillen, als de toonen van een viool, doordringend, teeder, met iets als een liefkoozing in zijn klank. Ze aarzelt niet meer, want zij heeft ontmoet den man die haar begrijpt den man, die haar Emerson's woorden tot de hare doet maken: ‘When I meet a man whose mind is like my own, but stronger, then I become his very slave.’
Vrouwen houden van een man, van wien de wereld spreekt, die iets gedaan heeft, dat hem bekend gemaakt heeft buiten de sfeer van het dagelijksch leven, wiens naam in verband met succes en roem staat. Zijn belangstelling in haar, als hij die toont, voldoet haar ijdelheid en eerzucht. Zij geniet van het idee dat iemand, die velen zoeken, haar
| |
| |
uitverkoren heeft. Zij zwelgt in die gedachte. Daarna, als hij werkelijk een plaats in haar innerlijk leven heeft ingenomen, als haar gevoelens voor hem van nobeler aard zijn geworden, krijgt haar liefde een element van het moederlijke, zonder hetwelk echte vrouwenliefde nooit geheel volkomen is. Hij behoort haar; zij geniet van zijn succes en tracht hem te troosten in zijn tegenspoed. Zij verlangt hem te helpen, te inspireeren, te voelen dat zij in zijn leven is getreden, om er een deel van uit te maken, dat hij uit haar en haar liefde zijn hoop, zijn kracht, zijn moed put.
Bijna nog zoeter zijn de momenten, als hij terneergedrukt, ziek of ontmoedigd - hij de man die de wereld tart en sterk is jegens allen - een beroep doet op haar diepste edelste gevoelens: dan breekt zich baan in haar een groote moederlijke teederheid, een hartstocht van toewijding, die hem doet ontroeren tot in het diepst van zijn ziel.
Een vrouw houdt van een liberale opvatting in een man, een ruimen blik, een minachting voor het onbeduidende; een trekje onverantwoordelijkheid zelfs trekt haar aan, misschien omdat verantwoordelijkheid haar zelve zóó ingepeperd wordt, dat zij 't bewondert haar door mannen vertreden te zien.
Zij houdt van een man, die de kleine zorgen van 't leven van zich schudt, er om lacht, die wetten en voorschriften negeert. Een vrouw denkt in haar binnenste dat een man - de rechte soort man - mag doen wat hij wil; als ze hem, trots iedereen en alles, triomfeerend zijn eigen weg ziet gaan, zich niet aan de menschen en verordeningen storende, dan moge ze dat afkeuren in haar woorden, maar inwendig geniet ze ervan. Het is zoo geheel en al tegenstrijdig aan haar wijze van handelen, zoo ongelijk aan haar kleine oneerlijke praktijkjes, haar slinksche wijze om tot een doel te geraken, haar kleine huichelarijtjes; het is iets, dat ze in 't geheel niet begrijpt en daarom juist misschien bewondert.
Gierigheid, vrekkigheid en spaarzucht zijn misschien de hatelijkste eigenschappen die er voor een vrouw in een man bestaan. Ze kan een verkwister liefhebben, maar niet het minste belang stellen in een vrek. Van nature zuinig, tenminste zuinig in vele dingen, geniet ze van een royale natuur; ze houdt er van als een kat te spinnen in een atmosfeer van luxe en overvloed en van iemand, die hecht aan de mooie dingen uit het dagelijksch leven, iemand die er op staat, ze om zich te hebben, ze noodig vindt als de lucht die we inademen, den zonneschijn, die ons verwarmt, eenvoudig en als van zelf sprekend.
Het is een hard gezegde, maar niettemin waar, dat vrouwen het meest houden van mannen in staat tot weedheid, wreedheid gepaard gaande met zachtheid.
Zachtheid trekt een vrouw altijd aan, zachtheid, voortspruitende uit kracht en niet uit zwakheid. Zij geniet van het idee, dat iemand streng en hard tegen de rest, voor haar zoo teeder als een vrouw kan zijn. Zij geniet ervan te weten, dat die zachtheid niet veranderlijk is, dat op den achtergrond de strengere eigenschappen van den man liggen, dat, mocht ze een fout begaan, zich te veel aanmatigen, of in haar grilligheid te ver gaan, die zachtheid zal veranderen in een schrikaanjagende strengheid; dan pas ondervindt ze het echte geluk, dat komt voor de echte vrouw, die voelt dat ze haar meester heeft gevonden.
Het is duidelijk, dat de man, die de eigenschappen, hier onvolmaakt uiteengezet, in zich vereenigt, nooit een heel jong man kan zijn. Kennis komt met de jaren; karaktervorming, succes, sympathie zijn alle gaven van den tijd. Er bestaat een fijne, diep-melancolieke uiting van Franschen geest: Ah si la jeunesse savait, si la vieillesse pouvait!, hetgeen schijnt in te sluiten, dat de macht af- als de kennis toeneemt, dat de levenservaring op rijperen leeftijd verzameld, met de jeugdjaren betaald wordt.
Dit is slechts ten deele waar. Voor elken man komt er een periode van volmaking, een tiental heerlijke jaren, waarin hij, naar lichaam en ziel gelijkelijk gerijpt, gedurende tien glorieuse jaren minstens, het leven ten volle kan genieten. Ondervinding heeft hem geleerd wat er te leeren valt. Zijn lichaamskrachten zijn onverzwakt; het vuur stroomt door zijn aderen, zijn geest is helder en krachtig; alles is in juist evenwicht bij hem. Hij ver spilt zijn krachten niet aan beuzelingen; hij is iemand, wetende goed en kwaad en vermijdende elke smart, die voor den oningewijde schuilt in elke vreugde. Hij voelt zich thuis met oud en jong, omdat hij staat tusschen beide, een hand uitgestrekt naar elk. Hij ziet zonder berouw op het verleden terug; het heeft hem geleerd, al wat hij weet, het heeft hem gegeven al wat hij bezit. De toekomst ziet hij zonder ongerustheid tegemoet; als 't zonlicht verdwijnt en duisternis voor hem heerscht, heeft hij den troost, van 't
| |
| |
leven genoten te hebben wat er te genieten valt, ervan genomen te hebben wat het heeft te geven. De man van 35 is de man voor wien er geen mysterien en geen onmogelijkheden bestaan.
Kort samengevat dus: Wat de vrouw in mannen aantrekt, is de geest, die leidt, de sympathie, die aantrekt, de kracht, die overheerscht, de zachtheid die bekoort.
De vrouw van heden met haar sensitief organisme, haar levendige verbeeldingskracht, haar superieur verstand en haar warm temperament, welke dìe eigenschappen beter weet te waardeeren omdat zij ze beter kan begrijpen dan de half-ontwikkelde vrouw van 't verleden; die geen middelmatigheid kent, is als ze ten slotte haar maat gevonden heeft, subliem in haar zelf-overgave. De conventie van vroeger noch van heden heeft macht over haar; de traditie van haar sexe: vrees, twijfel, aarzeling - dit alles kent ze niet. Gevonden hebbende den eenen man in haar leven, staat ze voor hem in die heerlijke schaamteloosheid, die het mooiste is van volmaakte liefde. Geest, hart en ziel worden onweerstaanbaar getrokken naar hèm en bewogen door uiterste emotie, trillende van passie en extase, die maar eens in een vrouwenleven voorkomt, weet ze dat er geen vreugde voor haar bestaat, zoo overweldigend als te rusten aan zijn hart.
|
|