de correspondentierubriek onder 't motto ‘Mits’ n.l:
‘Ik heb vaak nagedacht over het spiritisme als laatste stroohalm, waaraan het geloof zich zou kunnen vastklampen. Ik meen echter met zoovelen, dat àl die waarnemingen en z.g.n. openbaringen berusten op zelfbedrog, váák ook op moedwillig bedrog. Stel echter, dat zulks niet het geval is: wàt hebben wij er dan nog aan? M.i. niets!’
Laat ik U zeggen, dat ik niet eerder over het spiritisme op goede, gezonde wijze kon nadenken, alvorens er zelf eenigen tijd in onmiddelijke aanraking te zijn geweest.
Mijn doel, toen ik den eersten tijd seances bijwoonde op mijn eigen kamer met eenige wel vertrouwde vrienden en een kennis, die medium was, was om het allereerst grondig te bestudeeren, om na te gaan, hoeveel waarheid daarin opsloten zou zijn.
Eerst een jaar later, toen ik zelf seances hield met drie mijner vrienden, en daardoor, zelf goed medium geworden zijnde, ruimschoots gelegenheid had gevonden, door mij zelf en bij anderen de verschijnselen te onderzoeken, heb ik een groote zedelijke steun erin gevonden voor het leven in deze wereld.
Laat mij U verder mededeelen, dat ik geen waarde hechtte aan 't kloppen, draaien, dansen, enz van tafels en allerlei voorwerpen; 't kloppen van de tafel slechts als eenvoudig middel heb gebezigd om mijn doel te bereiken n.l. in contact te komen met een of anderen geest. Ik heb er nooit eenig belang in gesteld krachtuitingen van geesten te voorschijn te brengen, door een zware tafel b.v. op te tillen, daar deze manifestatiën hoegenaamd geen geestelijken inhoud in zich hadden tot verheffing van het innerlijke, menschelijke wezen.
In de paar jaren, waarin ik aanhoudend het Spiritisme beoefende en bestudeerde, heb ik mij alleen en uitsluitend bezig gehouden met de ‘trance’ d.i. het slapen van het medium, zonder ooit in duisternis gehuld te zijn, alzoo steeds met het lamplicht aan, daardoor in de gelegenheid zijnde, kalm, gemakkelijk en duidelijk met de geesten te spreken.
Uit mijne seances, die ik, zooals gezegd, meestal in zéér beperkten, intiemen kring met drie mijner vrienden heb gehouden, heb ik voor mijzelf het volgende geloof opgebouwd, wat naar mijne meening werkelijk waarde voor den innerlijken mensch heeft. Ik wil mij slechts tot de hoofdpunten bepalen, en is het mijn doel, U te toonen, dat er toch werkelijk een antwoord gegeven kan worden op de vraag, zoo menigmaal geuit: ‘Wat hebben wij eraan in ons leven?’
Het spiritisme heeft mij in de eerste plaats geleerd:
Er is een voortbestaan na den menschelijk lichamelijken dood, een voortbestaan van de ziel, of geest zooals wij het uitdrukken. Dit voortbestaan is zuiver geestelijk, waarin alle zielseigenschappen zich in hoogste mate ontwikkelen. Dit ‘leven’ (welk m.i. het wàre leven is, daar materieele zorgen zijn opgehouden) is geen onmiddelijk ‘paradijsleven’, maar heeft dit wel ten doel.
In den eersten tijd is dit leven nog gericht op het wel en wee der liefsten, die de ziel op aarde heeft achtergelaten, kinderen, broers, zusters of anderen, en is de ziel zelfs dikwijls in staat hun een waarschuwing te geven voor een of ander onheil, wat hen zou kunnen treffen. De ziel beschermt hen alzoo den eersten tijd voor slechte handelingen en voor kwaad. Het spiritisme heeft mij echter geleerd, dat niet iedere ziel in staat is, hunne liefsten na zijn dood te waarschuwen; slechts zij, die op aarde goed waren (hieronder verstaande zedelijk goed) hebben deze macht.
Uit dit laatste kan ik reeds voor U de volgende stelling openbaren: Dat de straf voor de zedelijke misdaden na den dood van den mensch komt!
Om U dit eenigszins duidelijk te maken, moet ik U 't volgende eerst zeggen:
Elke handeling van den mensch in zijn leven, welk een levend wezen, hetzij mensch hetzij dier, in diens ziel krenkt, of benadeelt, wordt later op een of andere wijze gestraft!
Wanneer de mensch nu sterft, komt zijn ziel vrij, deze kent alles, weet het verleden en ziet de toekomst! Deze ziet dus al de gevaren, waarin zijn liefsten op aarde kunnen geraken door komende omstandigheden.
Indien nu deze ziel op aarde niet goed zedelijk geleefd heeft, is hem niet de macht gegeven, deze een waarschuwing of teeken voor een naderend onheil te geven.
Dit is een van de merkwaardigste directe straffen, welke ik ooit door studie gevonden heb bij 't spiritisme! Want daar de ziel alles ziet, dus ook elk gevaar, is het werkelijk een zware straf voor hen, die niet bij machte zijn, zijn nabestaande, die hij liefheeft te kunnen beschermen of te raden in moeielijke gevallen!