vorderen, te verhoogen. Zij offerde er al haar aardsche wenschen en verwachtingen voor op. Zoo hulpbehoevend kon hij niet wezen, of 't was haar lust hem te helpen. Zij deelde met hem alle ervaringen van lief en leed. Al zijn lichamelijke en geestelijke gebreken droeg zij niet alleen, maar trachtte die te verzachten, te heelen. Zij begreep hem, doorzag hem, evenaarde hem in menig opzicht, en, voor zoover dit mogelijk was, bracht zij licht en zonneschijn in een gemoed, dat geneigd was, alles altoos van de donkere zijde te beschouwen. Wat zij, zelf krank en krank van lichaam, met en voor haar geliefden man heeft doorgemaakt en uitgestaan, kan geen pen beschrijven. Welk een schat voor zulk een man!
Heeft hij haar als zoodanig gewaardeerd? Gelukkig ten volle! Haar portret heeft de Dichter zelf geleverd. Men beoordeele daarnaar de werkelijkheid.
Waar is de Eenige op deze aard,
Heel haars Egaas harte waard?
Waar die ongelijk'bre Vrouw
In de plichten van de Trouw
Nooit gebrekkig; nimmer koel
Voor dat brandend zielsgevoel,
Dat het hart eens Engels blaakt,
En het huis ten hemel maakt?
Waar die nooitgeziene Gà,
Die na 't eens gesproken Ja
Nooit terug zag op de vreugd
Van de maagdelijke jeugd;
Nooit naar 't hart haars Egaas vroeg;
Nooit een zijblik van zich sloeg
Op de wereld of heur praal,
De ooren voor heur toovertaal,
't Hart voor heur bedwelming sloot;
En in lijden balsem bood,
Heelingskracht en troost in vond;
Die niet meer dan mannenmoed
Pal stond in den tegenspoed,
En, waar nood of jammer rees,
Op den God van redding wees?
Die de lofbazuin veracht,
Maar de stille deugd betracht,
En, in spijt van tijd en eeuw
En een razend volksgeschreeuw,
Altijd met haar Egâ denkt,
Wien zij al heur eerbied schenkt?
Waar de moeder, voor haar kroost
In haar zorgen onverdeeld
Voor haars Egaas evenbeeld;
Die voor dezen huw'lijksschat
En gezondheid, bloed en rust
Uit wier onbesmette borst
't Lieve wichtjen van zijn dorst
Nooit in onverdachte toog
Valschen lust of woeste drift,
Ziel en lichaam tot vergift,
Maar wat edel is en groot,
Waardig zulk een Echtgenoot?
Toon mij, Eeuw van schijn en waan,
Toon mij zulk een weerhelft aan,
Toon er slechts een schaduw van,
En verhef uw hoogheid dan! -
'k Vraag er 't voorrecht niet van geest,
Van een minnelijke leest,
Zilverstem of lokkenpracht,
Oog, waaruit de hemel lacht,
Of wat tijd en krankte sloopt
Als het levensjaar verloopt;
'K Vraag er de eed'le gaaf niet bij
Doch erken bij al uw schat,
Dat gij nooit dat goed bezat,
Arme wereld! - Maar zoo rijk
Ik weet niet of dit gedicht genoegzame bekendheid bezit, maar na de lofprijzing van een deugdelijke huisvrouw in de Spreuken vinde het hier een plaats als bewijs hoe eene liefhebbende vrouw gewaardeerd wordt.
Dat Bilderdijk niet gesteld was op 't ideaal door Vader Cats geteekend blijkt uit 't volgende vers.
Aan Cats.
Gij nu, echte Vrouwenvrind,
Altijd waar - en Godgezind,
Wiens mij dierbaar Neêrlandsch Dicht
Niets dan zeden aemt en plicht;
Haalt de kwast vrij door 't portret,
Dat gij ons ten voorbeeld zet!
Ten Cate zong:
‘Zwijgend zich ten offer geven,
Kan de vrouw, de vrouw alléén.’
Behoef ik nog te wijzen op Schiller's schildering in het lied van de klok?
Intusschen is met 't genoemde weer gewezen op de waardij eener goede vrouw.
Ehret die Frauen, sie flechten und weben
Himm'lische Rosen ins irdischen Leben.
HOLLANDICUS.