De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 802]
| |
Hoewel geen feministe geloof ik het niet. Maar wat ik wél geloof, dat ééns niet door Vrouwenkiesrecht en Vrouwenmacht, maar door Vrouwen-invloed de ‘geschreven’ wetten beter zullen worden. Als de vrouwen minder streefden naar macht, minder zich zelf en elkaar en de mannen verdrongen op de marktplaats van het leven, als ze zich meer waren bewust van hun invloed en die gebruikten ten goede, de ‘geschreven’ wetten zouden beter zijn, omdat ze door vrouwen waren beïnvloed. Door vrouwen, die doorgaans meer intuitief dan de mannen, de ‘ongeschreven’ wetten beter verstaan en beter vertolken. Invloed is oneindig sterker, veel vèr-reikender en diepergaande dan macht en kracht. Invloed gaat langs stille paden, onzichtbaar en zacht als een ademtocht, ternauwernood begrepen, onbegrepen soms, bewust of onbewust gevoeld als een ernstige, heilige bezieling. Zooals het gesproken woord de vorm is, waarin de gedachte zich uit, zoo vaak zijn de ‘geschreven’ wetten de zichtbare openbaring der ‘ongeschreven’ wetten. Elke openbaring uit het Ongeziene houdt gelijken tred met 's menschen geestelijke ontwikkeling, daarom moet men nooit tijdelijke wetten tot eeuwige maken. Hoe meer geestelijk, hoe meer vervuld van den Christusgeest de menschen en vooral ook de vrouwen worden, des te zuiverder zullen de menschen de ‘ongeschreven’ wetten verstaan en vertolken, de wetten ‘die de Heer heeft gegeven in hunne harten’. Dan zal de wet van buiten in harmonie zijn met de wet van binnen, de wet niet gebrekkig en veranderend, maar eeuwig. De wet, die hoe ook de ‘geschreven’ wetten op aarde vonnissen eenmaal ons zal oordeelen met een rechtvaardig oordeel. Hieraan dacht ik toen ik in ‘Het Paleis van Justitie’ van Vrijdag 16 Sept. de volgende strafzaak las bij de Amsterdamsche Rechtbank.Ga naar voetnoot1) De ongeschreven wetten strenger? Neen nietwaar? Lees maar, dan zult gij het met mij eens zijn, dat de ‘ongeschreven’ wet alleen rechtvaardiger is, en hier den aanklager met de beklaagde van plaats doet wisselen? Voor diefstal kent onze strafwet nog genade: boete inplaats van gevangenisstraf. Voor oplichting niet, geen ontkomen indien het misdrijf daartoe leidt. De substituut-officier wees hierop bij zijn requisitoir met spijt, vol medelijden met de beklaagde, al had zij ontegenzeggelijk misdaan. Medelijden sprak ook uit den mond van den president, toen hij beklaagde, die van haar plaats niet te verstaan was, vriendelijk tot de groene tafel liet komen, haar poogde tot kalmte te stemmen, daar de woorden haar in de keel bleven steken en hij haar, wankelend als ze daar stond, een stoel aanbood. Nog was zij moeilijk te verstaan; de ongelukkige verbeet haar nauwelijks te onderdrukken tranen. Verschrikkelijke oogenblikken moet zij inderdaad hebben doorleefd, toen zij daar stond als misdadige. Dubbel verschrikkelijk omdat zij stond op één lijn met den man, getuige, wien ik zoo van harte gaarne háár plaats in den bank der beschuldigden gunde. Zij vol gevoel voor de schande; hij kalm, ijskoud, schaamteloos. Dertig jaar is zij oud. Niet bepaald mooi, maar een lieve, nette verschijning, iemand die in beschaafde kringen niet misplaatst is. Twee jaar geleden had hij moeite gedaan haar voor zich te winnen. Toen dit was gelukt, liet hij haar voor de wereld doorgaan als zijn vrouw. Een passende partij, zij het dan buiten de wet. ‘Standesgemäss’ huurde hij in een der rijkste kwartieren een woning, meubelde die, schafte een dienstbode aan, maar.... schraalhans was keukenmeester. Hij gaf zijn ‘vrouw’.... f 80 's maands. Daarmee moest ze maar zien rond te komen en zijn stand ophouden. Hij de lusten, zij de lasten. Terwijl mijnheer in zijn betrekking althans buitenshuis was, kwamen de schuldeischers voor huishoudelijke zaken aan háár deur. Zij toch was ‘mevrouw’. Nu begon de verkeerdheid harerzijds - maar de omstandigheden, waaronder zij handelde, zijn zeer verzachtend - dat zij met het geld, dat hij haar voor bepaalde rekeningen gaf, zich de huisheren van de deur hield. Toen de schulden steeds grooter werden en de schuldeischers lastiger, teekende zij ook als zijn ‘vrouw’ met zijn naam reçus ter afhaling van voor hem bestemde aangeteekende brieven en besteedde dan dat geld, zonder het hem te zeggen tot afdoening van huiselijke schuld. Zij besteedde het niet voor eigen doeleinden. Maar natuurlijk liep het spaak. Aan zijn bureau kwamen de ‘beren’ met wie hij gemeend had te hebben afgedaan, of wel hij | |
[pagina 803]
| |
ging personen manen, die reeds lang aan hun verplichting jegens hem hadden voldaan. Een teleurstelling inderdaad. Een hard woord daarover zou alleszins gerechtvaardigd zijn geweest. Of het daartoe gekomen is, misschien meer dan eens - men vernam het niet. De gansche houding van den man echter bewees, dat hij niet inzag, hoe groot hier zijn eigen schuld was, door zijn ‘vrouw’ met te weinig huishoudgeld af te schepen, waarmee zij toch volgens zijn verlangen aan hooge eischen van stand en smaak moest voldoen. Het allerminst kwam de gedachte bij hem op dat zij, hoewel niet voor de wet, dan toch voor de wereld zijn vrouw was en dat zij in den drang der omstandigheden, verkeerd, maar toch voor de huiselijke gemeenschap had gehandeld. Neen de zelfzuchtige lafaard, de wreedaard voelde zich vrij van alle schuld en zei zijn ‘vrouw’ als een ontrouwe huurlinge de betrekking op. Hij gaf haar f 10 en zette haar op straat om een heen-komen te zoeken. De uitgeknepen citroen werd weggesmeten. Veel zijde had de jonge vrouw waarlijk niet bij de relatie gesponnen. In de nadagen daarvan had zij voor f 23 onder- en bovenkleeding gekocht bij een winkelier in de Kalverstraat. ‘Meneer’ had beloofd, telkens beloofd, haar het geld te zullen geven, maar het kwam er niet toe. De winkelier was er intusschen achter gekomen, dat zij niet ‘mevrouw’ was en begon te dreigen met de politie. Juist was dat in de spanningsmomenten, toen zij door haar ‘man’ op straat werd gezet. Zij poogde te vergeefs bij deze of gene vriendin geld te leenen. Al grooter werd de spanning, daar zij uitzicht had op een betrekking te Zeist en niet gaarne had, dat kwade geruchten omtrent haar werden vernomen. Het werd voor haar een levens-quaestie den winkelier zijn f 23 te kunnen betalen. En.... zij kwam tot een treurig, noodlottig besluit. ‘Amice’ - dus ongeveer schreef zij een briefje - ‘ik kan op 't oogenblik de belasting niet betalen, wil mij s.v.p. even aan f 25 helpen. Je hebt ze dien of dien datum terug.’ Dit briefje onderteekende zij met den naam van haar ‘man’ stak het in een enveloppe en ging er mee naar diens vriend, een papierhandelaar. Zij sprak hem, liet blijken, dat de inhoud van het briefje haar bekend was, bewees haar indentiteit door uit foto's, die aan den wand hingen haar ‘man’ en andere ken nissen aan te wijzen - en bereikte haar doel. De papierhandelaar, die niet nadacht of hij wel ooit een briefje van zijn vriend had ontvangen, sloeg op de onderteekening weinig of geen acht en gaf de f 25. Daarmede gelukkig, redde zij bij den winkelier haar naam. Doch slechts voor kort. De papierhandelaar sprak zijn vriend, vernam dat hem een koopje geleverd was en!.... Nu zou ieder verwacht hebben, dat de man, die dit meisje haar grootsten rijkdom, haar eer had geroofd en twee jaar met haar had geleefd, in welken tijd zij, hem ten believe, elk dubbeltje moest omkeeren om zijn stand op te houden, den papierhandelaar zijn f 25 zou hebben teruggegeven. Zoo dikwijls toch had hij haar die f 23 beloofd. Maar neen, onverschillig liet hij hem zijn gang gaan - naar de politie. Verklaarbaar het onverholen medelijden, dat bekl. bij de Rechtbank ontmoette. Doch de officier kon, hoe noode ook, niet anders dan gevangenisstraf tegen haar eischen, straf wegens oplichting: 4 maanden. De verdedigster deed wat zij kon, wees op de moeilijke omstandigheden, waarin beklaagde verkeerde, wees op het gedrag van den man als aanleidende oorzaak, maar.... waar de rechters de ‘geschreven’ wetten hebben te eerbiedigen, niet kunnen, niet mogen handelen naar de ‘ongeschreven’ wetten, diep in de ziel, moesten zij het meisje wel tot gevangenisstraf veroordeelen. Zij werd veroordeeld tot de helft van den eisch, twee maanden gevangenisstraf, omdat nog niet God's wil, heilige, ontfermende liefde en rechtvaardigheid zijn de ‘vervulling der Wet.’
J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE. |