die daarover beschikken, eene gedeeltelijke oplossing gevonden, maar velen worden niet van staatswege van zulke hulpkrachten voorzien.
De middelen om zelf hulp te salarieeren ontbreken meestal, al wordt die weg wel eens betreden, want over 't algemeen is het moderne natuuronderzoek eene vrij broodelooze wetenschap. Dit werd natuurlijk ook in het buitenland gevoeld en de oplossing werd in die richting gevonden, dat ontwikkelde en bemiddelde jonge dames, veelal uit de eerste kringen, zich liever voor zulk werk beschikbaar stelden dan òf niets te doen òf met zekere werkzaamheden van liefdadigheid hun tijd te dooden.
Algemeen is dit zeker nog lang niet, maar ik hoorde eenige gevallen uit Zuid-Duitschland noemen. Zulke werkzaamheden vereischen in den beginne niet meer dan algemeene ontwikkeling, verder goeden wil en betrouwbaarheid.
De resultaten van zulk werk kwamen wel is waar meestal alleen aan den wetenschappelijken leider ten goede, maar in andere gevallen werd na eenigen tijd de naam der medewerkster(s) geleidelijk met dien van den leider ten opzichte van het werk verbonden; of men trachtte langs andere wegen haar ook genoegen of satisfactie te doen oogsten van het verrichtte werk. Daarop bestaan allerlei wegen, die natuurlijk in elk bijzonder geval op zeer verschillende wijze geregeld zullen worden.
Mijn doel is slechts te doen uitkomen, dat het volstrekt niet noodig is, dat zulke hulp eene uitsluitend mechanische blijve, maar dat het van het individu en de onderlinge verhouding afhangt, zoo men langs dien weg tot meer zelfstandigheid, wellicht tot eigen onderzoek wil opklimmen. De leerjaren worden dan al assisteerende doorgebracht, en er is zeer veel te bereiken op beperkt terrein ook zonder akademische vorming.
Anderen, wellicht de meerderheid, zullen het mechanische werk doen als tijdpasseering evenals een handwerkje, zich voldaan achtende met zekeren nimbus van geleerdheid of met het wetenswaardige, dat zij nu en dan, meer bij toeval vernemen.
Men begrijpt, dat alles in de eerste plaats afhankelijkis van de bijeen gebrachte personen, den leider zoowel als haar, die assisteeren.
Een al te egoistisch leider zal het wel spoedig zonder hulp moeten stellen. Sommigen zullen het ook langs dien weg kunnen brengen tot eene bezoldiging, zoo dit gewenscht wordt, of noodzakelijk is. Er zijn toch velen, die dit wel niet bepaald begeeren, maar toch ook niet direct verwerpen. Toch zou het vooreerst verkeerd zijn dit op den voorgrond te plaatsen.
Ik heb hier in Utrecht getracht in dien zin assistentie te vinden maar ondervond ‘dat het nieuwe afschrikte’. Veel aanmoedigen durfde ik evenmin, daar het den schijn kreeg, alsof ik alleen eigen belang in 't oog had.
Dit is nu ook wel ten deele zoo, maar afgezien van het feit of ik al dan niet langs dezen weg assistentie vond, zou ik het tot stand komen van zulk eene werkregeling ten zeerste toejuichen.
Door gesprekken met andere natuuronderzoekers overtuigde ik mij spoedig, dat velen er niet anders over denken en van oudere dames mocht ik hetzelfde vernemen.
In alle universiteitssteden is het, meen ik, bij eenige relatie in de akademische wereld niet moeilijk in dien geest werk te vinden.
Mocht iemand nadere inlichtingen verlangen, zoo sta ik ter beschikking, al geloof ik niet, dat er nog veel aan toe te voegen is.
Dr. J.H.F. KOHLBRUGGE.
Utrecht, 30/3 '11.
Moreelsepark 5.