| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnende!!, én voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Johanna. - Ik vind het juist zoo prettig wanneer mijn correspondenten mij schrijven, zooals gij het nu doet: ‘ik heb mij net laten gaan als tegen een goeie kennis, want zoo beschouw ik U door de Lelie’. Dáárover dus moet gij geen excuses maken. - Integendeel. Gij kunt er ook gerust van overtuigd zijn dat ik werkelijk Uw bestaan kan navoelen. Ik heb zoovéél doorgemaakt in mijn leven. Juist omdat ik-ook het niet altijd heb gehad zooals nu, wat het geluk van voor een ander alles zijn betreft, juist daarom begrijp ik het eenzame bestaan van een vrouw heel-goed, en ik kan ook best aan dezulken vergeven dat zij niet altijd opgewekt en vroolijk zijn. Wat ik jammer vind, en droef tegelijk, is dat zoo vele menschen, die het goed konden hebben, hun leven bederven met kleinigheden, meiden-tobberijen, gezeur over wat niet of al kan volgens hunne côterie, waardoor zij zich allerlei kleine kwellingen aandoen, enz., enz. Dat heb ik, gode zij dank, van mijn vader ge- | |
| |
erfd, wiens laatste levensjaren verre van rooskleurig waren, dat ik héél-zorgeloos-opgewonden kan genieten van kleinigheden, b.v. van een mooie wandeling, van mijn honden-jongens als zij zoo lieftallig zijn, van een uitstapje, van een pretje, van wat ook; intens genieten. - In l'Oiseau bleu van Maeterlinck, dat, zooals gij misschien weet, is een allerliefst sprookje van twee arme kinderen, die den blauwen vogel, het geluk, overal gaan zoeken, en hem ten slotte thuis vinden, komt een magnifique gedeelte voor, wanneer de twee kinderen ‘de vreugden van het dagelijksche leven’ ontmoeten, en deze zich aan hen kenbaar maken.
‘Bonjour Tijltijl’ - zegt een der feeën tot het kleine jongetje. En hij, verwonderd:
‘Hoe kent U mij?’
Waarop de fee lachend antwoord: ‘Omdat ik altijd om je heen ben, in je eigen huis. Ik ben namelijk ‘Het geluk van een goede gezondheid te bezitten’. En dan stelt hij nog vele anderen voor: ‘Het geluk van zuivere lucht in te ademen’. ‘Het geluk van zijn ouders te mogen liefhebben’. ‘Het geluk van den blauwen hemel’, ‘Het geluk van het Bosch’. - Enz., enz.
Is dat niet een héél-mooie gedachte, en een die wij allen te veel vergeten, dat al deze en nog vele dergelijke dagelijksche dingen ons omringen, en ons geluk vormen, totdat wij te laat ontdekken, op het oogenblik waarop wij ze moeten missen, dat wij ze nimmer apprécieerden, aannamen als iets dat van zelf sprak, en ondertusschen tobden over andere dingen.
Dat b.v. ik de hondenjongens heb - over wien gij zoo gaarne leest - dat is voor mij-óók een groot geluk. En treft het niet heerlijk dat mijn vriendin, die niet, zooals ik, is opgevoed met honden, en voor wie mijn Moosje de eerste hond was, dien zij leerde kennen, net even dol op hen is als ik, zoodat wij ook dáárin één zijn van gevoel! In Parijs vonden wij het beide een heerlijk uitstapje, maar wij verheugden ons nogtans op de thuiskomst, omdat wij wisten hen dan terug te zullen zien. Het afscheid van hen is ook steeds een drawback van alle op reis gaan. Den dag tevoren merken zij het reeds aan onze toebereidselen; dan zien zij koffer of valies, en kruipen somber in hunne mandjes, en willen van geen liefkozingen tot troost weten, daarentegen zijn zij dan zoo akelig zacht-lief-weemoedig, alsof zij hopen ons daardoor te zullen vermurwen. Maar dan het vertrek zelf. Frits resigneert zich, met zijn philosophische natuur, zwijgend-somber, maar de arme opgewonden Benjamin huilt vreeselijk, en kijkt mij maar steeds aan, met smeekende oogen, alsof hij denkt dat hij mij dan daarmede zal overhalen hem toch nog mee te nemen. Omgekeerd, vertelt Marie steeds, dat zij den dag onzer terugkomst evenzeer heel goed aan Marie's doen en laten merken hoe wij weer thuiskomen, tengevolge harer toebereidselen, want Marie verwelkomt ons altijd hartelijk op de een of andere manier, en, als zij mee naar het station mogen, en het rijtuig komt om Marie daartoe af te halen, dan kent de opgewondenheid geen grenzen meer. Marie schrijft ons elken dag een briefkaart, uit hun naam, hoe zij het maken; den eenen dag schrijft Frits, den anderen Benjamin. Ziet gij, dit nu óók zijn dingen, die nuchtere menschen ‘gek’, ‘flauw’, ‘kinderachtig’ vinden, maar die er véél toe bijdragen om mij in het dagelijksch leven een uiterst vroolijke,
recht-veel-genietende ziel te maken. - Nu, bij U weet men de honden óók te waardeeren. Dat verhaal van dat kleintje vond ik zóó roerend-lief, dat ik mijn vriendin even riep om het haar voor te lezen. Wat 'n schat ook voor de bezitster, juist in hare omstandigheden! Dat de andere zoo lui is, zou dat niet kunnen komen door ouderdom, want dat soort is toch anders juist zoo héél-lief, hoor ik steeds. - Overigens hebt gij gelijk dat er in hondenkarakters zulk een ontzettend verschil bestaat; bij Frits en Benjamin is dat ook zoo, en wij vinden dat steeds zoo leuk om na te gaan. Benjamin is wat men noemt aanvallig, valt bij iedereen in den smaak, en Frits trekt zich terug, wil alleen van ons weten. Om U een voorbeeld daarvan te geven; toen Marie ons van Parijs af haalde was Benjamin dadelijk op het perron bevriend geraakt met een paar dames, die waarlijk hare goedheid voor hem zoo ver dreven, van voor hem een ingepakt beschuit-trommeltje van Lensvelt Nicola open te maken, en hem daaruit ruimschoots te tracteeren. En meneer Benjamin liet het zich best smaken. Frits daarentegen weigerde beslist alles, zooals Marie ons later vertelde. Hij is even angstig, zelfs vijandig tegen vreemden, als Benjamin aanhalig en toeschietelijk is.
Ik neem voor Loute over, dat gij haar ‘Dolly’ met zooveel genoegen hebt gelezen. Zij-ook is een echte honden-vriendin. - Wat is dat jonge meisje over wie gij mij vertelt toch nog bevoorrecht, ondanks alles, om haar lief en opgewekt karakter, want, wat beteekent gezondheid indien men die niet waardeert! En hoe weinigen doen dat, juist heden ten dage! Heusch, het kan mij wel eens ergeren wanneer ik zoovele menschen, die ruimschoots genieten kunnen van alles, dagelijks hoor zuchten en klagen om elk pijntje, elk tochtje, elk rheumatiekje, er letterlijk naar speurend of zij ook wat voelen waarover zij redeneeren en tobben kunnen als gold het de vreeselijkste kwaal. Waarlijk, die zucht zich in eigen-gezondheid tot in het oneindige te verdiepen is een vloek van onzen hedendaagschen tijd. Gij kunt nergens komen, of gij verneemt dat die dit doet voor zijn zenuwen, en gene dat voor zijn rheumatiek, en deze weer iets anders voor 'n ander kwaaltje, en nommer vier weer 'n dito bijzonderheid voor dit pijntje. Daarenboven, al die menschen vergeten hoe ouderworden meebrengt dat ons lichaam slijt, hoe wij veel beter zouden doen ons daarin verstandig, en een gezonden leefregel volgend, te schikken, met opgewektheid, dan er steeds over te redeneeren en te zuchten en te klagen, en er met allerlei mogelijke modefratsen tegen te kwakzalveren, totdat het korte leven voorbij is. Ik geloof, dat al dezulken vrij wat gelukkiger zouden zijn, indien zij hun onschatbare voorrechten eens bedachten, vergeleken bij zulk een jong, wezenlijk-diep-te-beklagen meisje als gij beschrijft, en die zulk een afhankelijk lot zoo gelaten blijmoedig draagt. Die-ook heeft gevonden: l'Oiseau bleu in haar eigen thuis, in de dagelijksche kleine levensvreugden. - Het lijkt mij dan ook een heerlijke taak die gij vervult, al is het een inspannende. - Ik zag de bloemententoonstelling in Haarlem
| |
| |
inderdaad. Ja-zeker, ‘vredig’ is een mooigoed-gekozen woord door U, voor bloemen. Zij stemmen je zoo dankbaar dat zij er zijn; ze zijn zoo smetteloos-rein, als een boodschap uit een betere wereld. Op dit oogenblik staan er zulke prachtige in mijn kamer, die een lieve geefster mij schonk, en die mijn trots uitmaken; een zoo magnifique gearrangeerde mand met azalea's en witte bloemen. Maar ik heb alle bloemen lief. Ik had eens in mijn kamer een prachtigen veldbouquet, toen ik een bezoek kreeg van iemand, die mij vroeg of ik wel wist dat die bloemen op dat oogenblik ‘heelemaal geen mode meer waren’. Het mensch, een rijke dame, kwam mij ineens zoo nuchter-arm voor door dat gezegde. Je kunt soms door zoo'n enkel woord ineens een blik in iemands ziel doen, die je haar als het ware openbaart. En mij was het door die opmerking ineens zoo klaar, dat die vrouw alle levenspoëzie miste, dat zij niets begreep van wat wezenlijk, waarachtig móói is, en daardoor je innerlijk gelukkig kan maken, zelfs in de armelijkste omgeving. - Nu, lieve Johanna, gij ziet wel, dat gij mij met uw schrijven integendeel véél genoegen deedt, omdat het zoo spontaan uit Uw hart geweld is. Schrijf mij zoo veel, en zoo ‘gewoon’ als gij lust hebt. En veel dank.
J.K. - Ja, het spijt mij dat ik U niet kan helpen aan meer plaatsruimte, maar ik kan U zelfs niet beloven dat ik dat ééne stuk, dat gij noemt, plaats in dezen jaargang, omdat het andere er in èlk geval nog eerst in moet, en ik U dan te veel zou bevoorrechten boven anderen, die recht hebben óók een beurt te krijgen. - Neen, een ander tijdschrift, om Uw werk aan te bieden kan ik U niet recommandeeren, want ik doe dit principieel niet. Iedere redactie moet zelf beoordeelen wat haar al of niet geschikt voorkomt, en het is een in den blinde weg raden te zeggen: Die of die zal Uw stukje misschien aannemen.
Inderdaad, l'Oiseau bleu is een genot geweest van schoonheid, dat ik niet spoedig zal vergeten, van schoonheid voor de oogen in de eerste plaats, om de magnifique tooneelen, vooral: le Royaume de l'Avenir was zoo allerliefst, met al die teerblauw-gekleede heel-kleine kindertjes, wachtend totdat de Tijd hun de poorten opent voor de aarde. Maar ook schoonheid voor de ziel, want de philosophie van Maeterlincks werk is een zoo ware, en zoo verheffende. Bijna elk woord in het stuk is innig-gevoeld-wáár.
Nora. - Hartelijk dank voor Uw lieve kaarten. Ik krijg een zoo aardige verzameling, waarvoor ik Uw vriendelijk dankzeg.
Odillon. - Aangenomen. - In het Parijsche theaterleven maakten 't meeste indruk op mij: l'Oiseau bleu van Maeterlinck en l'Enfant de l'Amour van Henry Bataille. Le Vieil homme van Porto-Riche viel mij tegen, ofschoon het mooie spel van Simone - een gedistingueerde verschijning in hare rol - het stuk redde, terwijl Lantelme óók uitstekend was van natuurlijkheid - Augustin (mlle Margel) is echter zoo'n tegenstandige kwajongen, dat men moeilijk kan meelijden hebben met zijn gekke verliefdheid op die veel-oudere vrouw, evenmin als met de moeder, (Simone,), die deze sottise aanmoedigt inplaats van hem eens flink-gezond uit te lachen. Men moet een franschman zijn om voor zulke onnatuurlijke toestanden 't rechte meegevoel te hebben, ofschoon ditmaal de critiek het er toch ook vrij wel over eens was, dat het zwakke punt van 't stuk zit in de verwrongenscheeve verhouding van die moeder, die de maîtresse van haar man smeekt als je blieft in het huis te blijven, terwille van haren insgelijks op die vrouw verliefden snijboon-zoon. - Maar daarentegen l'Enfant de l'Amour! - Welk een machtig pleidooi voor ‘de eeuw van het kind’ levert Henry Bataille hier, als hij aan het eind van het stuk den ‘onechten’ zoon, die alles voor de moeder offerde, laat verdwijnen naar Amerika, om haar 'n fatsoenlijk huwelijk mogelijk te maken, terwijl het ‘echte’ zoontje van haar aanstaanden man op datzelfde oogenblik binnenkomt om zijn toekomstige moeder te begroeten. De tranen sprongen mij in de oogen bij dat slot, dat men moet zien om het te begrijpen - die magnifique demi-mondaine-toilet-kamer, waarin Liane Orland (Réjane) zooeven hare verzoening heeft gevierd met haren Amant van zooveel jaren reeds, den nieuwbakken minister Rantz (Dumenij), en zijn eisch dat haar zoon, uit een vroeger tijdperk van vagebondeeren, Maurice (André Brulé) zal vertrekken naar
Amerika, als eenige mogelijkheid om hun huwelijk accepteerbaar te maken. Dan het binnenkomen van dien zoon, - die de verzoening zijner bijkans door Rantz verlaten moeder listig wist tot stand te brengen - haar egoïst-wreed hem ook dat laatste offer opleggen, en zijn aandoenlijk twijfelend, als om liefde smeekend antwoorden: ‘Dan zult U mij dus van de twaalf maanden van het jaar nóóit zien,’ waarop zij nauwelijks achtslaat, met een onverschillig: ‘Natuurlijk niet.’ En dan zijn heldhaftig accepteeren, trotsch antwoorden aan Rantz, die hem aan boord komt met praatjes over ‘plicht’: ‘Neen er is iets dat hooger staat in het leven, dan plicht, dat is de moed’. Daarmede met dien subliemen moed, effaceert hij zich uit het leven zijner nu een ‘dame’ wordende moeder, terwijl op datzelfde oogenblik de deur opengaat voor 't rijkeluis-zoontje van Rantz, het kind dat nu voortaan de plaats zal innemen, waarvan hij, Maurice, wordt verdreven, - alleen omdat hij, Maurice, immers is een ‘onwettig’ kind, een met wien men niet kan voor den dag komen. - Er is zóó ontzettend veel moois in l'Enfant de l'Amour, dat ik er op dit oogenblik hier niet verder over kan uitwijden, wegens plaatsgebrek; b.v. de scène tusschen Rantz en Maurice, als deze laatste al zijn ellende hem in het aangezicht slingert, ellende van ‘onwettig’ kind, als Rantz hem wreed toevoegt: ‘Je bent maar 'n kellner's zoontje, en al je mooie kleeren, en al je luie leventje, betaal ik immers, de man, die je moeder onderhoudt,’ of die andere, wanneer Rantz' dochter vertelt aan Maurice van hàre verlatenheid bij de bonne thuis, terwijl haar vader zijn geheele bestaan doorbracht bij Liane Orland, Maurice's moeder. ‘Ik wist al zoo gauw, wie mijn moeders plaats had ingenomen’ zegt zij.
‘Onze
| |
| |
kindermeiden en kinderjuffrouwen lichten ons zoo spoedig in omtrent zulke dingen’. - Hier naderen de vergulden ellende van het rijkeluis-dochtertje, zonder andere gezelligheid dan die de bedienden haar geven, en die van den insgelijks aan het keukenpersoneel overgelaten demi-mondainezoontje elkaar op een even wàre als treffende wijze. André Brulé was eenvoudig wegsleependinnig-wáár in al deze tooneelen, nooit effect-jagerig, maar beurtelings hartstochtelijk, bedroefd, opgewonden, en nimmer theatraal. Réjane is mij altijd hoogst onsympathiek, om hare uitgesproken vulgairiteit, van gezicht, stem, kleeding, alles. Ik heb haar, in mijn Telegraaf-tijd, vergeleken bij onze mevrouw Mann - Bouwmeester, maar ik vind deze laatste beslist beter wat deze eigenschappen betreft. Het spel van Réjane is meesterlijk, en, daar zij in dit geval een demi-mondainerol vervult, van een vrouw op haar retour, paste zij bijzonder in het kader. Hare toiletten (van Béchoff - David) zijn voor mijn smaak te tapageus, - zooals ik vele toiletten vind van dit huis - alleen in het laatste bedrijf heeft zij een voor mijn oog gedistingueerd interieur-toilet. - In le Vieil homme heeft Lantelme o.a. een allerliefst toilet wanneer zij van haar zooeven geerfd kasteel komt, als châtelaine, dat haar heel jeugdig kleedt, wit, heel eenvoudig empire-stijl, en, op haar hoofd, een heel-eleganten stroohoed met rozen gegarneerd, en losse brides, een beeld van verleidelijke bekoorlijkheid. In l'Oiseau-bleu heeft de Nacht een van de meest-frappant-mooie costumes, zwartblauw, met gouden pailletten; de gracieuse bewegingen der actrice, met hare reusachtige waaiervormige draperieën, waarin zij is gehuld, maken dit tooneel tot een der meest indrukwekkende van geheimzinnigheid en vijandelijkheid. En hiermede hebt gij een páár van mijn tooneel-indrukken in Parijs. Wat mij 't meest altijd treft daar,
wat theater betreft, is het uitstekend samenspel van den geheelen troep, het welverzorgd zijn tot in de kleinste details van alles, en, last not least, hetgedistingueerde en elegante van gebaren, samenspel, decors, alles in een woord, waardoor zelfs gewaagde toestanden of gewaagde woorden, - die bij ons dadelijk plat en gemeen aandoen - als het ware langs je heen glijden zonder die zware blijvende effecten van er den nadruk op leggen: Zie je wel hoe gemeen het is, aan sommige hollandsche stukken eigen. Ik vergat nog U te vertellen dat Coquelin (Jean) in l'Enfant de l'amour een aardige, rol heeft van mäitre d'hôtel bij Liane Orland, en dat in le Vieil homme de rol van den onsympathieken vroeg-rotten Augustin wordt vervuld door een vrouw Mlle Margel, die een moeilijke ondankbare rol uitstekend vertolkt. Dat in l'Oiseau-bleu Georgette Leblanc - Maeterlinck de ziel is geweest van de geheele instudeering, en zelve de rol vervult van het Licht, dat Tyltijl en Mytijl rondleidt, weet gij zeker? Mytil is ook een klein meisje in de werkelijkheid, Tyltijl is de twintig-jarige dwerg Delphin, beiden spelen meesterlijk.
Correspondente. - Zeker, ik weet heel goed welk pension gij bedoelt; ik-zelve was er met veel genoegen in pension, toen ik twee jaar geleden uit het buitenland terugkeerde, en hier nog geen pied à terre had. Het is Villa Mignon, van Stolkweg, Scheveningen-den Haag. De prijs is van af f 3.00 per dag (fwee kamers, want ieder gast eet afzonderlijk, op zijn eigen kamer). De bezitster is mej. van der Kloot. Zij heeft ook zusters, die insgelijks verhuren op een dergelijke manier; de eene in stillere omgeving, de andere twee daarentegen op grootere schaal; (ik méén dat deze laatste twee ook gelegenheid geven tot gezamenlijk dineeren). Indien gij U wendt tot Villa Mignon zal men U daar gaarne alle mogelijke inlichtingen geven. Ik raad U bijtijds te schrijven, daar het er gemeenlijk zeer goed bezet is. Er is een tuin waar gij kunt zitten; de Boschjes, speciaal de van Stolkweg, zijn zéér beschut-gelegen. Dank voor Uw vriendelijke woorden over de Lelie. Het deed mij veel genoegen van U zulk een goede opinie omtrent de daarmede plaatsgehad hebbende verandering onder mijn redactie te lezen. - Laat ik ten slotte nog zeggen, dat het van zelf spreekt, hoe ik gáárne iedereen wil antwoorden die mij iets vraagt, ook al correspondeert hij of zij overigens niet met mij.
Anna te Hilversum. - Dank voor lief briefje.
Nelsie. - Ik ben blij dat gij mijn opmerkingen over ‘de ruïne van Brederode’ zoo vriendelijk hebt beantwoord. Ik weet wel dat hier in den Haag de moeilijkheid gróót is op het bewuste punt, maar toch, goede dienstboden zijn er wel; geduld en goede leiding maken soms véél van zoo'n pas-beginnend schepseltje.
- Ja, wat gij van die reis-manier vertelt lijkt mij alles behalve prettig, iels zoo onzeker, en zoo onvast, zou mij ten minste niet lijken. Overigens moet ik erkennen dat ik niets begrijp ervan hoe het eigenlijk toegaat daarmee; tot op Uw brief had ik daarvan zelfs nooit gehoord. Dom zult ge zeggen, nietwaar? - Mijn stelregel is ôók steeds, dat het beter is de zaken te zwart in te zien dan te licht, want, gelijk gij ook zegt, dan vallen zij later méé soms, en, indien niet, dan is de teleurstelling minder groot.
- In Uw omstandigheden kan ik best begrijpen dat gij die vroegere positie hebt aangehouden. (Hierover durf ik niet meer zeggen uit vrees U te zullen verraden). Ik vind het echter buitengewoon flink en verstandig van U, dat gij de rest geweigerd hebt, niettegenstaande het verleidelijke ervan; juist ook om de door U met recht in het oog gehouden mogelijkheden die U wachten misschien. Gebeurt dat namelijk, dan moet gij dat zijn heelenal; dan hebt gij Uw geheele taak dáár. Ik kan mij echter voorstellen, dat U het weigeren moeite kostte, zooals nù nog de zaken staan, juist daarom maak ik U mijn compliment over Uw verstand en wilskracht. Want het is natuurlijk een feit, dat het voor iemand met heldere hersenen een verleidelijk aanbod is aldus zich zelf te blijven oefenen. Ook 't geen gij over de toestanden in sommige gezinnen schrijft, vind ik zoo ècht-waar geschilderd, en juist van het leven afgezien. En ik zou zeggen, gij hebt gelijk, dat gij in dit geval van Uw hart geen
| |
| |
moordkuil maakt, maar al die bezwaren bespreekt met Uw man, want mij dunkt juist zóó wordt Uw samenleven met hem hoe langer hoe inniger. - Wat Uw vraag betreft, eigenlijk is die er een, die betreft redactie-geheim, maar ik kan er U in dit geval wel op antwoorden, omdat gij U vergist. Alleen plaatsgebrek is de oorzaak. Hartelijke groeten.
Mits. - Uw stukje, ofschoon ik het lang niet eens ben met U in dit geval, wil ik toch wel plaatsen als artikel maar.... ik kan U niet beloven, dat het nog in dezen jaargang komt, daar ik eerst de andere copie, waaronder er is, die reeds lang moest wachten, wil opnemen. Vindt gij dat goed? Ik veronderstel dat het in Uw bedoeling ligt, dat ik het fraaie staaltje, van den kinderen opruien tot moord- en bloed-dorst, voor mij door U uitgeknipt, hier overneem. Dat doe ik dus bij dezen.
Hollandsche jongens, oefent uw arm!
De oorlog zal komen, ik hoor reeds alarm.
De Engelschman is op de havens belust,
Aan d' Oostgrens de Duitscher ons steeds meer ontrust,
In 't Zuiden begeeren de Belgen de Schelde,
Men doet tegen Nederland of 't niet telde!
Dus, Hollandsche jongens, luistert naar rede,
Haast zijn wij gekomen aan 't eind van den vrede.
Het is fraai. Dat moet ik zeggen. En ondertusschen verrijst, met het noodige reclame-gedoe, en-passant, op den Ouden Scheveningschen Weg het Vredespaleis!! - Is het waar, dat dit Blaadje is het padvinders-orgaan? - Om van de prullariarijmelarij niet eens te spreken, welk een flauwe bluf ook nog! Want, heusch, als de Engelschman en de Duitscher goedvinden ons tot zich te nemen als een begeerlijken buit, dan zal de ‘hollandsche jongen’ dat niet beletten kunnen; alleen de tusschenkomst van de een of andere groote mogendheid kan ons dan helpen. Dat weet iedereen. En dan de Belg! Laten wij, die in 1830 het goed moesten vinden dat men ons België afnam, als een kip die geplukt werd, toch zwijgen over de Belgen. Ook al weer enkel en alleen een questie van den wil der overige mogendheden, en niet van onze ‘dapperheid.’ Zoo wordt dus den edelen ‘padvinders’ geleerd nonsens, bluf, onwaarheid, rijmelarij. En dan die naaperij van de Engelschen, tot in de kleeding toe! Gisteren zag ik drie van die heldhaftige fraai-opgedirkte padvinders fietsen op hun vrijen Woensdag-middag, en ik dacht bij mij-zelve: Indien jullie nu toch open oogen hadt om te begrijpen, hoe je lijkt in de oogen van elk verstandig mensch op verkleede circus-aapjes, dan heusch zou je er voor bedanken je zoo mal aan te stellen! - Ik-ook vind Domela Nieuwen huis een iemand, juist dáárom is het hem m.i. zoo gegaan als 't hem gegaan is in zijn leven. Gij behoeft niet te zeggen van Kuyper, enz. ‘zullen het nog ver brengen’, want mij dunkt van Kuyper, die, van dominee-van-niets, studeerend met de hulp van Groen van Prinsterer, het bracht tot al zijn hedendaagsche grootheid, kunt gij gerust zeggen: heeft het ver gebracht. Zoo'n kleinigheidje als die lintjes-geschiedenis onlangs
wordt immers gauw genoeg hulpvaardig van den ‘man-Gods’ afgewasschen door zijn hem aanbiddende of van noode hebbende broeders, arm en rijk; kleyne luyden zoowel als Kamerleden met twee namen. Voor beiden is hij even onmisbaar. Mij-ook is het in zake Domela Nieuwenhuis gegaan zooals U; toen ik een kind was hoorde ik hem steeds veroordeelen of beschimpen, evenals ook Louise Michel; - op deze laatste heb ik lang daarna ook zulk een geheel anderen kijk leeren krijgen, toen ik-zelve las en oordeelde en begreep, en inzag dat men haar uitschold uit angst voor haar. Overigens is het kenmerkend voor het karakter dat steeds in mij heeft gezeten, dat mijn vader mij, in die lang verleden dagen, wanneer ik ineens onafhankelijk uit den hoek schoot met een niet-geijkte opinie, glimlachend placht te plagen: ‘Daar heb je Louise Michel weer!’
- Het door U mij ter lezing aangeboden boek wil ik met alle genoegen lezen, maar ik zeg U vooruit mijne meening: Een boek kan gemakkelijk antwoord geven op zulke vragen, in theorie, maar de praktijk slaat die antwoorden in het gezicht. Dat is mijn ondervinding van alle socialisme en anarchisme; en, hoe edeler de persoon is, hoe stelliger zijn fraaie theorie zal schipbreuk lijden.
Timmy. - Uw stukje heb ik aangenomen voor het feuilleton-gedeeltje. Stijl, wijze van voorstelling, verteltrant, zijn dichterlijk, maar inhoud is nog wat onsamenhangend en onbeduidend. -
Nietwaar, is het niet allerliefst geweest, dat Kaatje, onze arme papegaai, als een kindermeisje op onze honden-jongens paste toen ik de typhus had? Mijn vriendin kwam nooit in de kamer waar zij waren, of het trof haar opnieuw, hoe zoet zij alle drie bij elkaar zaten, als begrepen zij dat het nu ernst werd in hunne levens. Kaatje in 't midden, en Frits en Benjamin elk aan een kant van hem. Ik heb hen dan ook nooit gehoord, totdat ik beter begon te worden en zij nu en dan even mochten binnen komen. Benjamin is echter twee malen in stilte naar binnengeslopen, en op mijn bed gesprongen. Dat hartstochtelijk zoenen toen vergeet ik nóóit. Hij was buiten zich zelf van vreugde, maar, toen Marie hem achterna kwam, en gauw wegdroeg, liet hij zich zoo gewillig wegnemen, als begreep hij: het mag niet. En hij sprong beide malen zoo onhoorbaar-zacht, dat ik meende dat het Frits was, die veel dunner pootjes heeft, en veel lichter loopt; zoo goed begreep de slimmert dat hij moest zorgen niet gehoord te worden door mijn vriendin of door Marie. Ik dank U zeer voor Uw belangstelling in dit gedeelte van mijn correspondentie, want ik vind het zelve heerlijk van mijn honden-jongens te vertellen. Zij zijn zulke lieve jongens, ieder op hun eigen manier. Wat ik in Benjamin ook zoo bijzonder aantrekkelijk vind is zijn gelijkmatige vroolijkheid. Het dier is altijd even gelukkig-opgewekt; zelfs als jong hondje in Menton, toen hij ziek was en niet at, speelde hij toch nog steeds, en deed altijd even opgewondenblij. En van den vroegen morgen tot den laten avond amuseert hij zich, met een stukje oud brood, of met een lekker koekje, met elk bezoek, met elk ding dat hij kan dieven (dat is zijn bijzondere liefhebberij, want dan brengt hij het ons, en moeten wij hem nazitten om het te krijgen),
| |
| |
met uitgaan en met thuiskomen, met alles in een woord. Ik ken Benjamin niet anders, dan tevreden-vriendelijk, ook als hij b.v. gewasschen moet worden, of als men hem pijn moet aandoen. Zoo b.v. had hij in Menton een begin van long-ontsteking, en legde de veearts een grooten sterk-trekkenden mosterd-pleister op hem. Benjamin kreunde wel zachtjes, maar liet alles nogtans geduldig toe, en lekte maar steeds onze handen. Een ander maal heeft daar in Menton een vlieg hem zoo gemeen gestoken, dat hij er een wondje van kreeg, hetgeen met bijtend vocht moest uitgewasschen worden. Dat vond hij vreeselijk. Maar toch, als ik 's morgens op den stoel wees en zei: ‘Bennie kom’, dan sprong hij er van zelf op, zag angstig naar het gevreesde fleschje, maar liet zich zonder zich te bewegen geduldig en handen-lekkend inwrijven. Frits daarentegen is een driftkopje, maar dat óók is weer zoo ècht-amusant. Die ‘moppert’, zooals wij dat noemen, tegen alles wat hem niet bevalt, met een groot geknor; maar dáárbij blijft het verder. En hij is aan ons zoo innig-trouw.
Erica. - Uw tweede briefje van verleden week beantwoord ik thans. - Hoe ouder gij wordt, hoe meer gij zult leeren enkel het belachelijke te zien van die soort menschen, die met alle winden meedraaien en nooit een eigen opinie hebben, en dan zult gij U er niet meeraan ‘ergeren’. Mij-ook is het, toen ik jong was, gegaan als U; toen ergerden zulke menschen mij-ook. Nu echter haal ik er de schouders over op. De meerderheid van 't menschdom is nu eenmaal zoo. Ik ontwijk ze dan ook zooveel mogelijk, maar ik geef U gaarne toe, dat ik vrijer ben mijn eigen leven te maken in zulke opzichten, dan gij, en vrijer ben óók in het kiezen mijner eigen omgeving. - Wat de Sanatoria voor longlijders aangaat, wel neen, waarom zoudt gij niet volkomen het recht hebben bij Uw opinie te blijven? 't Zou mij niet invallen U dat kwalijk te nemen. Trouwens, gij moet ook niet denken dat ik in deze zaak mij zoo partij stel, als gij schijnt te meenen. Ik heb echter nog onlangs weer gehoord van iemand, die in 't buitenland en in Holland verpleegde, in sanatoria voor longlijders, hoe zij-ook gelooft dat het buiten-liggen hier in ons land niet datzelfde effect kan hebben, dat het heeft in een droge zonnige lucht, als die in Zwitserland. En, wat het mogen bezoek ontvangen aangaat, dat zal wel overal ter wereld afhangen van elken patient en elken doktor individueel. Maar voor de rest, ik vind het best indien er hier in Holland heel veel menschen genezing of baat erbij vinden, hoe meer hoe beter, nietwaar? - Ja, ik geloof dat men mystiek moet zijn aangelegd om, als protestant, te kunnen voelen voor die zinnebeelden van het Roomsch-katholiek geloof, die gij bedoelt, want die ‘steenen beelden’ zijn immers toch enkel zinnebeelden, en, wat de finesses van de absolutie aangaat, die kan ik niet beoordeelen natuurlijk, omdat ik-zelve niet
Roomsch-katholiek ben.
Het lijkt mij bout te zeggen, zooals gij doet: ik ben absoluut ongeloovig. Ik voor mij vind zooveel raadselachtigs, bovennatuurlijks, geheimzinnigs, om mij heen, dat ik liever zeg: ik wéét niets, dan te verklaren: ik ben ongeloovig. - Hartelijke groeten insgelijks.
Oud-hoofd-offlcier der artillerie. - Voor Uw vriendelijk tweede schrijven veel dank. Lees s.v.p. in dit nommer het artikel voor U bestemd, met den brief door een collega van U. Nogmaals, Uw tweede schrijven deed mij bijzonder aangenaam aan. Het is zoo prettig wanneer meeningverschil niet leidt tot onaangenaamheid persoonlijk.
Collega van oud-hoofd-officier der artillerie. - Ik kies voor U dit pseudoniem, omdat gij geen ander opgeeft. Ik dank U op deze plaats ook voor de rest van Uw brief. Uw stuk zal ik U ter bekorting terugzenden. Porto heb ik reeds van U ontvangen. - Ik geef U gaarne toe, dat heel veel jongelui om financieele redenen officier worden, en niet uit liefhebberij, maar dit heeft dan niet te maken met de zaak als zoodanig, waarover Uw collega, de oud-hoofd-officier der artillerie, mij schreef. Men kan ook slager worden uit nood, omdat men geen ander baantje vindt, daaruit volgt dan echter toch niet dat wij slagers moeten gaan verheerlijken als ‘helden’; welnu dat is het wat men van ons verlangt in zake het leger. - Hartelijken dank voor Uw goede wenschen aangaande mijn kuur in Bad-Nauheim; ik verlang er nu wèl naar dat het zoo ver is, maar ik ben steeds innig dankbaar voor wat ik reeds er aan te danken heb gehad. Dezen keer behoef ik dan ook niet weer in het zoo kostbare sanatorium te gaan, maar kan mij behelpen met een eenvoudige pension-kamer, 't geen vrij-wat goedkooper is. Vriendelijke groeten; ook aan mijn huisgenooten bracht ik de Uwe dankend over.
Tilly. - Uw werk zond ik reeds ter drukkerij. Mocht het te lang zijn, dan snoei ik hier en daar wat.
C.G. de V. - Neen, ik wil ‘inliggend schetsje niet hebben voor de Lelie’. Ik heb meer dan genoeg copie. Indien ik iets aanneem, van welken aard ook, dan wordt het altijd gehonoreerd. Uit Uw vraag dienaangaande, en uit Uw zonderling aanbod, maak ik op dat gij noch abonné noch medelezer zijt; aan geheel-onbekenden stuur ik de aldus ongevraagd-aangeboden copie voortaan niet meer terug. Dat wordt te tijdroovend. Present-ex. ontvangt elkeen wiens werk wordt opgenomen. Ik hoop dat U dit antwoord onder de oogen komen zal.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|