De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdXI.Mevrouw Holt - Eduma was uit haar evenwicht gebracht. - 't Geval maakte haar nerveus. Wáárom, waarom had freule de Wevere, van wier ‘Vereeniging tot Verbetering van het gevallen Proletariërs-kind’ zij zulk een ruim-gevend medelid was, háár gepasseerd bij de samenstelling van het comité voor de groote liefdadigheids-soireé!? Freule de Wevere had het heele zaakje zoo vlug in elkaar gezet, en in orde gebracht, dat mevrouw Holt er eerst van hoorde toen de organisatie van het comité al had plaats gehad, - door haar nichtje Ellen Stinia, die haastig binnenkwam, om haar gauw even de boodschap van mama over te brengen, of zij morgen intiem kwam dineeren, - met haar dochter Gerty, terug uit Davos. ‘Je blijft toch 'n kopje theedrinken, niet?’ had tante Holt gevraagd, ‘Gerty komt zoo dadelijk beneden. Je weet, ze moet véél liggen’. Maar Ellen schudde 't hoofd, opgewonden: ‘Onmogelijk tante, ik moet naar grootmama, ik hoor tot de jonge meisjes die moeten mee-verkoopen op die groote liefdadigheidssoireé, van freule de Wevere, die denkelijk bij mevrouw Vermeulen zal zijn in hun nieuwe villa. En er is van middag bij grootmama 'n vergadering daarvoor, en grootmama heeft gevraagd of ik haar kon komen helpen thee-schenken; Miesje Vervoorde is er ook; en Nannie de Grevere, geloof ik, was ook gevraagd, maar die heeft bedankt; enfin, nog 'n heele boel anderen.’ In haar donker-groen tailleur-costuum, een grooten hoed met 'n donker-groene pleureuse op haar licht-blond haar, zag ze er gedistingueerd - op haar gemak - uit, 'n heel ander meisje dan die verlegen backfisch, die tante Holt had gelanceerd een vorigen winter in 't Haagsche leven. - Ze hield niet van dat soort groote feestelijkheden, altijd nog niet, maar hiervoor interesseerde ze zich, omdat ze ter goeder trouw meende, dat het 'n heel goed doel was, waarvoor ze zich opofferen ging, - redden van ‘gevallen meisjes’ immers! - - Met al het enthousiasme van hare jonge onervarenheid had ze grootmama's verzoek ‘zich aan deze goede zaak te wijden’ aanvaard. - En ze lichtte tante Holt, die naar nadere bijzonderheden vroeg, ijverig in: ‘O wist U dat niet? Freule de Wevere en Lizzy van der Hooph willen de kas stijven van hun vereeniging tegen de onzedelijkheid, en toen is er een bijeenkomst geweest bij freule de Wevere, om 'n comité voor 'n bazaar, of zoo iets, samen te stellen; grootmama is presidente geworden, en mevrouw de Grevere was er, en mevrouw Vervoorde, en tante Marij, en mevrouw Vermeulen; en het gebeurt denkelijk bij die aan huis, maar zij wil er een liefdadigheids-soiree van maken, met tableaux-vivants heeft ze mij verteld. - Dat gaat zij van middag voorstellen.’ Mevrouw Holt verried niets; daarvoor was zij te veel vrouw van de wereld. Alleen haar lippen trokken 'n beetje vinnig samen, terwijl zij, nogtans met een lief lachje van quasi-sympathie, in tegenspraak met dien zuren mond, antwoordde: ‘'n Allerliefst idee van de freule. - En net iets voor je grootmama, om zich met hart en ziel daaraan te geven dadelijk!’ Maar, toen ze alleen was, welk een heftig neerzetten van de zilveren theepot, die trilde tusschen hare nèrveuse vingeren! Daar hadt je het dus weer! Al haar charme, en al haar vrouw-van takt-zijn, die met groote diners en veel-geld-uitgeven wist uit te wisschen den smet van vroegere schandaaltjes, kon niet verhinderen, dat ze nu en dan een hatelijke vernedering moest verduren van den een of den ander, die zich zoo sterk, zoo onafhankelijk voelde in hare oppermachtige high-life-positie, van een dergelijke beleediging aan te durven. O, ze doorzag het dadelijk aan wie ze deze passeering te danken had; aan die onverdragelijke, être-achtige mevrouw de Grevere; - Hare Koninklijke Hoogheid, zooals de gravin heette in de wandeling; - natuurlijk, om die niet voor 't hoofd te stooten, had freule de Wevere het niet gewaagd haar, de schoonmoeder van dien Nout Reesema, ‘met wien indertijd die rare geschiedenis was | |
[pagina 633]
| |
gebeurd, waardoor de toenmalige minister Eduma de Witt bijna was gevallen’, te vragen deel te nemen aan het comité. - Mevrouw de Grevere speelde nu eenmaal, in haren christelijken hoogmoed van onaantastbare aristocrate, overal de rol van de op zulke punten onverbiddelijk-gestrenge, nimmer een misstap-vergevende christin bij uitnemendheid. - Mevrouw Holt dacht aan hare laatste ontmoeting met haar, op den jour van haar nichtje Mary, hoe hoog-koel de gravin voor haar had gebogen, bij 't vóór haar heen gaan, als kende ze haar nauwelijks, en hoe Mary-zelve, die immers alle mogelijke moeite deed om haren verloopen Ber aan die Nannie de Grevere te koppelen, verlegen-stijf tegen haar, de eigen tante, had gedaan, alsof zij zich bijna voor haar schaamde. - - Onverdragelijk toch eigenlijk, dat, terwijl zij en haar broer, de ex-minister, zich zoo handig hadden opgewerkt, van provincie-adel uit het Noorden, tot in het innerlijkste innerlijk toe van de Haagsche Upper-ten, zij altijd van die familieleden moesten meesleepen, als 'n blok aan 't been, die hen compromitteerden. Daar hadt je nu haar broer, met zijn Geerte, en haar compromittant verleden van die Frediten-Have-geschiedenis, tengevolge waarvan ze eigenlijk altijd maar slechts geduld werd in haar vaders kring, méér niet; en zij-zelve, die boeten moest voor de onvoorzichtigheden en stomheden van haren Schiedam-rijkdomschoonzoon! Heusch, ze kon 't Gerty niet kwalijk nemen, dat die er nu eindelijk genoeg van had gekregen, nu de dood van hare schoonmoeder, mevrouw Reesema, haren man, de eenige zoon, tot éénigen erfgenaam had gemaakt, en daardoor in de gelegenheid had gesteld er opnieuw van door te gaan, en zich te verliederlijken, zooveel hij maar verkoos. - Ineens, na 'n kort haar onmiddelijke thuiskomst meldend telegram, had Gerty vóór haar gestaan, uit Davos: ‘Ik blijf er niet langer; ik ben nu altijd alleen, nu Nout nooit meer daar is, altijd in Parijs zit, of in Monte-Carlo; ik heb er genoeg van’... Steunend op hare verpleegster, een béétje uit affectatie, maar toch wèl wezenlijk héél fragile, kwam ze daar juist den kleinen salon binnen, waar hare moeder haar met de thee wachtte. De Gerty weer van hare jongemeisjes-jaren, bleekjes, blasé, kwijnend; maar toch zoo heel anders nu, omdat wat toen nog maar profetie was zich nu had bewáárheid, omdat de dreigende erfelijkheidskwaal van den vader zich nu, als een niet meer te ontwijken spook van verschrikking, had genesteld in haar stervensgedoemd lichaam, zooals de magere wangen, met de uitstekende jukbeenderen en het teer-rose blosje, zooals de van een sluipkoorts te fel stralende oogen, en de groote blauwe kringen daaronder, maar al te duidelijk bewezen. - - Zij-zelve zag het niet in, zoomin als mevrouw Holt; met de blindheid van teringlijders klemde zij zich vast aan haar eigen onwrikbaar geloof in schijnbare beterschap, waaraan zij soms tijdelijke nerveuse kracht ontleende. Hare moeder schreef die beterschap toe aan de op haar toegepaste christian-science-voorbidding. ‘Zie je wel, kindjelief - was je maar eerder gekomen. Ik heb 't je wel gezegd. Dokters helpen niet’ - beweerde ze met de zelfverzekerdheid van menschen die zelf een ijzeren gezondheid bezitten, en daardoor 't gemakkelijkst zijn te vangen voor kwakzalverij, van welken aard ook, omdat ze immers aan genezing geen wezenlijke behoefte hebben. - - ‘Ik ben wat langer boven gebleven; - ik hoorde dat U visite hadt’ - verontschuldigde Gerty haar lusteloosheid van opstaan. - - ‘O, even maar. - - Ellen Stinia, die ons beiden voor morgenavond te dineeren kwam vragen bij haar moeder; o natuurlijk heelemaal alleen! Maar ik heb gezegd, dat het jou wel te veel zou vermoeien; dus dat ik nog antwoord zou sturen’... Gerty nam een handspiegeltje, dat op een étagère lag, keek er even in, verschikte, met de coquetterie van een zieke die altijd nog hecht aan uitgaan en aan 't mondaine leven, iets aan haar zorgvuldig gefriseerde chevelure, heelemaal 'n pruik overigens, welke de zuster haar opzette over haar eigen te dun geworden haar heen. - In haar heel-teer-rose teagown, zonder corset, jonge-meisjes-achtig-figuurtje, maar te mager alreeds door haar kwaal, strekte ze zich half-uit op een chaise-longue: ‘'k Weet niet.... Misschien.... Ik màg Geerte altijd wel - - Zij heeft óók haar deel gehad’ - - zei ze mat. - - ‘En dan,... als U gaat... en ik blijf heel alleen - - ik ben niet graag alleen. - Ik moest maar accepteeren, - vroeg naar huis gaan.’ ‘Zou 't niet te veel voor U zijn, mevrouw?’ - - bracht de Zuster in 't midden, met een valsch-lief stemmetje. - - Zij was blijven staan bij de deur, in nederige afwachting of er nog iets van haar verlangd werd; een hollandsche pleegzuster, maar die in het buitenland het coquette Engelsche costuum, van wit, met breede manchetten, en, als ze op straat was, fijne witte glacé's, had aangenomen. Ze zag er uit om door een ringetje te halen, bijna alsof ze niets uitvoerde ooit. Alleen haar groote lange morsmouwen 's morgens verrieden haar betrekking. Haar grauwe spiedende oogen bijna altijd neer geslagen ging zij heel stil haar gang, boven op haar zorgvuldig-elegant opgemaakt | |
[pagina 634]
| |
haar een miniem-klein flatteerend mutsje. - Mevrouw Holt vertrouwde haar niet. Zij had er nog niet over gesproken met Gerty, omdat die, met haar gekomen uit Davos, waar ze haar als vaste verpleegster had gehad, blijkbaar niet buiten haar kon. - - Toch vermoedde ze, dat het zijdens de zuster meer was een overheersching, waaraan Gerty, lichamelijk-zwak, toegaf, dan zijdens deze laatste een wezenlijke sympathie. - - - Gerty had tot eenig antwoord op het lieve zeggen der Zuster de schouders opgehaald, als om uit te drukken, dat zij niet de dupe was der belangstelling. Toen, als om haar heur congé te geven, gebood zij: ‘Wilt U zoo goed zijn en mijn kamer een beetje gaan opruimen? U weet zooveel beter wáár alles hoort, dan mama's kamermeisje.’ De Zuster begreep den wenk, ging dadelijk, met de zelfde zwijgende, toch vijandige onderworpenheid. - - Gerty zag haar na - - ‘Hoe vindt U haar?’ - - vroeg ze hare moeder - - En toen, zonder het antwoord af te wachten, liet ze erop volgen ineens: ‘Ik wou dat U mij met goed fatsoen van haar kon verlossen. Als U wist wat 'n hekel ik heb aan dat mensch - -’ ‘Waarom? - waarom hieldt je haar dan?’ Mevrouw Holt speurde de openbaring van het geheim dier grauwe neergeslagen Zuster-oogen. Gerty ging ineens recht opzitten. - ‘Omdat ik moest. - Omdat zij de maîtresse was van Nout’, zeide zij meer minachtend dan boos. Zij was van nature te passieloos, om zich zooiets aan te trekken als vrouw, als echtgenoote. En óók, zij had al zoovele maîtressen van Nout gekend, geduld in haar eigen omgeving sinds zij met hem reisde, kamermeisjes, vrouwen van de wereld, haar keukenmeid een tijdlang. - - ‘Toen ik het merkte’ - ging zij voort - - weer terugzinkend in de Liberty-kussens - ‘toen was ze mij haast onmisbaar trouwens óók omdat ze toen zoo haar best deed. U begrijpt, om dáárdoor te kunnen blijven bij mij. Wat kon 't mij ook schelen! Zij of een ander! Maar toen is die onverwachte dood van mama Reesema gekomen, en is Nout aan den rol gegaan. Toen heeft hij haar al heel gauw laten zitten voor z'n Parijsche smerigheidjes. - O, elke keer als hij even thuiskwam in Davos waren er scènes tusschen hen beiden, van belang. - Ik hóórde hen soms! - Niet omdat zij van hem hield, - - U moest hem eens zien, die dikke verloopen ploert, die hij nu is, verdronken, en uit zijn adem stinkend, - maar om 't geld, dat ze kreeg, - om de cadeaux. - Enfin, om háár-ook ben ik toen ten slotte weggegaan. 't Verveelde me zoo die scènes. Ik vroeg haar of ze mij wou brengen naar Holland. En ze begreep wel dat het voor haar zelve 't beste was, dat ze daar in Davos toch niet gauw iets beters kreeg dan bij mij. - - Wat moest ik doen? Ik kon in mijn toestand toch niet alleen reizen? - Maar nu zit ik aan haar vast. - - Zij voldoet mij niet meer - zij past niet in een vrouwen-huishouding - zij zoekt 'n nieuwe mannenrelatie. - - Haar gedachten zijn niet bij haar werk. - En ik durf haar toch niet maar zoo inééns wegsturen, zonder iets anders passends, - - ik ben bang van haar - - ze is valsch - -.’ ‘Dat heb ik dadelijk gedacht’ - beaamde haar moeder, die al een plan beraamde, al zag een uitweg, een soort wraakoefening metéén. (Wordt vervolgd). |
|