| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, én voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Timmy. - Van Uw drie toegezonden gedichtjes heb ik twee aangenomen; het langste, en: Moederweelde. Het derde vond ik wat onbeduidend van inhoud. - Het langste vind ik heel-goed. In den aanhef komt een regel voor, die niet mooi is, want een vrouw kan niet ‘omringen’, maar het geheel is zangerig en gevoelig. - Zooals gij ziet is het dus met Uw honorarium van dat tijdschrift zoo gegaan als gij hebt vermoed. Men heeft ervan gebruik gemaakt, dat gij niet vooraf hebt geïnformeerd, om U niets te geven ten slotte. Prachtig is ook de uitdrukking ‘visite-kaartjes voor den naderenden bundel’, m.a.w., indien gij kosteloos bijdragen levert, wordt gij tot belooning ter zijner tijd ‘gunstig gerecenseerd’. - Ik vind Beatrix van Boutens inderdaad wèl mooi; gij hebt gelijk in Uw opmerkingen daaromtrent. Helene Swarth is voor mij altijd de dichteres bij uitnemendheid van den tegenwoordigen tijd. Inderdaad, ik ben U steeds graag terwille, maar gij moet een beetje geduld oefenen met de plaatsing van een en ander.
Odo. - Hartelijk dank voor Uw zoo vertrouwelijk, en zoo zeer door mij op prijs gesteld schrijven Ingevolge Uw wensch antwoord ik er niet op. Ik vind het zeer vriendelijk van U mij er over te schrijven, en stel dat op hoogen prijs.
Nora. - Dank voor die beeldige kaart, die mijn vriendin den uitroep uitlokte, dat zij haar aan de Riviera doet denken. Inderdaad herinnert de kleurschakeering meer aan dat land van zon, dan aan ons nattig vaderlandje. Ik ben nooit die kanten uit geweest, en kan dus niet over de gelijkenis oordeelen. Tevens heb ik U te danken voor Uw vriendelijken brief. Den titel zal ik veranderen. Ik zal U-zelve de drukproeven laten zenden. - Van de door U genoemde dame hoorde ik, dat gij en zij elkaar kennen. Ik dank U zeer voor Uw vriendelijke woorden over mijn eerlijkheid van de dingen te zeggen. Ik geloof wel dat ik dit compliment gerust kan aannemen, want het is zoo dat ik altijd eerlijk mijn meening zeg, en het is óók een feit, dat andere menschen dit niet doen, bijna zonder uitzondering niet doen. Toen ik een kind, en een jong meisje was, en daardoor nog geen levenservaring bezat, ergerde ik mij altijd aan al die leugens en onoprechtheden en vleierijen om me heen, en dacht dat die menschen de uitzonderingen waren. Nu heeft het leven mij allang geleerd, hoe ik de uitzondering ben, en hoe het brutaal weg liegen en lasteren en elkaar honing om den mond smeren in 't gezicht, en achter den rug om van elkaar kwaadspreken, behóórt bij wat men noemt het dagelijksch bestaan. Zelfs zij, die niet van huis uit valsch of leugenachtig zijn, durven toch meestal niet, zooals ik het durf, een eigen opinie hebben indruischend tegen die van anderen; zij zwijgen dan maar liever, en zeggen naderhand: Ja je hebt gelijk, maar ik ‘durfde’ 't niet zeggen. Van meer dan een goede kennis heb ik dat antwoord gehoord, als ik zei: waarom zwéég je bij deze of die gelegenheid, en sprak niet vrijuit. Niet durven is m.i. vooral vrouwen aangeboren. - Benjamin is verrukt met de heerlijke tijding, dat hij wel chocolade en biscuits mag hebben.
Zooals ik U schreef, het is ook bijna onmogelijk, als hij zoo lief vleit, hem zoo iets te weigeren. Hij kent een trommeltje zoo goed, en tikt er met zijn dik pootje net zoo lang bovenop, tot dat men bezwijkt voor zijn lieve smeek oogen, en hem iets geeft eruit, maar wij hebben voor Frits en hem steeds zuivere flikjes, geen suikergoed, en Engelsche cakes van Huntley en Palmers. Frits is nog meer gesteld op vleesch, en in 't Zuiden beweert onze veearts daar, dat honden, om het zachte klimaat, niet zooveel vleesch mogen eten als in koudere landen, hetgeen dan altijd een heele strijd is om Frits te bewegen zijn eten op te eten met wat minder vleesch erin dan meneer gewoon is. - Ja, ik geloof dat menschen, die een goed hart hebben, van dieren moeten gaan houden zoodra zij hen in huis hebben en hunne liefheid ondervinden. Dat ziet men nu
| |
| |
ook weer uit dat door U mij genoemde voorbeeld. Daarom ook geloot ik omgekeerd, dat zij die toch, ook al kennen zij dieren van nabij, gevoelloos en wreed blijven, bepaald slechte en egoiste karakters moeten zijn, en meer dan een voorbeeld daarvan heb ik van nabij gezien. Ik moet nog even zeggen dat ik uw man om zijn dierenliefde héél sympathiek vind, veel sympathieker dan wanneer hij 't tooneel stelde boven zijn dieren. Ziezoo, nu zullen artisten mij wel vreeselijk laag bij den grond vinden, maar ik kan er niets aan doen, ik vind 'n mensch die van dieren houdt veel, veel sympathieker dan een die van tooneel houdt. Natuurlijk, het een sluit het ander niet uit, ik-zelve b.v. houd van beiden, maar ik spreek maar van 't geval dat men kiezen moet tusschen één van beide smaken. De door U genoemde actrice heb ik eens ontmoet en vond haar toen beschaafd en sympathiek. Ik ben het met U eens dat zij veel te weinig te spelen krijgt. Vermoedelijk bestaat er de een of andere intrigue tegen haar. Toen ik in Amsterdam aan de Telegraaf was verbonden heb ik haar eenige malen gunstig beoordeeld (juist in den geest waarop gij ook erover schrijft) - dat was lang vóór ik haar dien éénen keer heb ontmoet, want dat was eerst in het allerlaatst van mijn verblijf in Amsterdam) - wel, er is mij toen uit Indië, een in een Indische Courant geplaatst artikel, (ik méén van Henri Borel) toegezonden, waarin de talentloosheid van de bewuste actrice in schrille kleuren werd gemaald in verband met mijn beweren dat zij wel talent had. Tegelijkertijd werd mevrouw Mann-Bouwmeester zoodanig opgehemeld dat ik dáárdoor dacht toen aan een bepaalde intrigue tegen de bewuste actrice. Enfin, ik heb er mij nooit mee willen bemoeien met wat achter de schermen voorviel, en weet er dus niets van te zeggen met zekerheid. De valschheid der
andere door U genoemde persoon, die gij zoo goed kent, heb ikpersoonlijk op een zoo afdoende wijze ondervonden, dat ik mij niet met haar inlaat meer. Inderdaad een tooneelstuk schreef ik nimmer. Hetzelfde wat gij daaromtrent zegt is mij meer geraden, maar ik geloof, om U de waarheid te zeggen, dat gij U de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van die heeren veel te mooi voorstelt, zoodat ik mij liefst niet met hen inlaat, speciaal bij die door U genoemde vereeniging heb ik mij groote vijanden gemaakt; óók al weer door mijn eerlijk mijn meening zeggen, toen 't mijn plicht was. Hartelijk dank nogmaals.
Mevr. A.C.F. - G. - Ja, dat geloof ik óók eigenlijk, dat gij en ik het samen ééns zijn in zake de opvoeding. Alleen, gelooft gij niet met mij, dat het moeilijk is zoo precies de grens te trekken als gij het doet tusschen 't kind-meisje, en 't volwassen-meisje, wat haar levensrichting aangaat? Een meisje, dat van haar 13de - 18de jaar is geleid in deze of die studierichting, zal allicht niet ineens op haar 18de een geheel huishoudelijke uit willen gaan, te minder omdat zij op haar 18de jaar nog midden in de studie zit. - Overigens begrijp ik nu beter wat gij bedoelt met Uw eigen speciaal geval van de opvoeding van Uw meisje, ofschoon het mij toch een gevaarlijk experiment lijkt haar als 't ware de lust bij te brengen tot iets, waarvoor gij haar toch verder niet bestemt. Ik bedoel hiermede dat, zelfs al wil zij-zelve nu nog niet anders dan wat gij wilt, de kans toch zeer groot is, hoe zij zal beïnvloed, en meegesleept worden, door hare klasse-genooten. Nadoen is den menschen, dientengevolge ook den kinderen, aangeboren; m.i. zit 'm juist daarin ook ‘het’ geheim van de geheele hedendaagsche richting onder de jonge meisjes, de eene wil niet minder zijn dan de andere, wil de andere nadoen. Marie studeert, dus... Anna wil óók studeeren. Helena vindt huishouden-doen-ajakkes zoo laag bij den grond, dus... Louise vindt óók dat ze met 'n boek moet gaan zitten, al houdt ze niets van lezen. Etc, Etc. Marie verdoopt zich in ‘Mary’, dus... Anna moet voortaan minstens Annie heeten, Helene wordt op z'n Engelsch Ellen of Helen, dus... Louise kan niet langer gelukkig zijn eer ze zich heeft opgesierd met de verfraaing van Lou, of Lola of iets dergelijks. En daarom zou ik voor mij bang zijn, dat alleen een heel sterk-in-haar schoenen staand,
geprononceerd-onafhankelijk karakter er op den duur tegen bestand blijkt altijd om te gaan met meisjes, die wèl van plan zijn later te studeeren, en mannen na te doen, ook, dat de gewoonten, de gesprekken, de manieren, van dat laatste moderne-vrouwen-slag zouden gaan influenceeren op die van mij neigen kind. - Gij zijt vóôr gemengd onderwijs om redenen die ik wel kan billijken, maar toch ben ik er niet voor, omdat ik vind dat er veel grootere nadeelen tegenover staan, ik reken daaronder zeer zeker ook het geváár op sexueel gebied; een meisje komt met zooveel ruwheid en vuilheid in aanraking, op die manier, want het is onmogelijk aan te nemen dat elke jongen in haar klasse zich vrijhoudt van dubbelzinnige aardigheden en erger, om niet te spreken van de daartoe zelve aanleiding-gévende meisjes, die óók de anderen aansteken. Juist op dat gebied van gemengd onderwijs vind ik de vruchten tot hiertoe niet-bevredigend. Ik geloof ook niet dat meisjes-onderwijs op openbare (niet particuliere scholen bedoel ik) eenzijdig is. Ik-zelve ging op een school voor uitgebreid lager onderwijs, waar ik in talen en in literatuur veel beter ben onderwezen dan gelijklijdig mijn twee en een half-jaar oudere broer op het gymnasium, die mij en daarin, en in geschiedenis en aardrijkskunde, verre ten achteren was. Meetkunde, algebra, enz. leerden wij ook evengoed als op gymnasium en hoogere burgerschool. Een paar meisjes - kennissen van mij - gingen daar, op de H.B. School, met speciale permissie van het Gemeentebestuur, en zij waren ons in geen enkel opzicht vooruit. Ik heb dikwijls gehoord, dat hier in den Haag het onderwijs voor beschaafde meisjes bijna uitsluitend bestaat in particulier onderwijs, - hetgeen ik zeer zeker jammer vind, want dat leidt licht tot eenzijdigheid. Inderdaad wordt er daar ook veel meer door de vingers gezien dan waar het openbaar
onderwijs geldt, want in het laatste geval is alles op denzelfden leest geschoeid voor iedereen. - Neen, dat hoop ik met U, dat ik haar nooit geleerddoenerig en gebrild zal tegenkomen. Gebrild, dat is iets wat niemand kan helpen, maar geleerd-doenerig, bah! U drinkt zeker
| |
| |
meer thuis koffie dan ik, die, uitteraard, daar ik op Scheveningen woon, nog al eens in den Haag in zoo'n lunch-gelegenheid blijf hangen. De studies, op zulke juffrouwen als ik op 't oog heb te maken, in die gelegenheden, zijn wezenlijk der moeite waard. - Ik-ook geloof, dat het beter is wanneer een moeder op de hoogte is van 't werk harer kinderen, dat ben ik zelfs onvoorwaardelijk met U eens, maar ik bedoelde enkel te zeggen, dat ik, indien zij een druk huishouden of andere bezwaren heeft, het haar láátste plicht vind als mede-studie-genoot op te treden, en niet haar eerste, want haar éérste plicht is m.i. om de vrouw, de moeder te zijn, met al de daaraan verbonden plichten, die geen man of vader ooit kan waarnemen voor haar. - Hulp van vreemden lijkt ook mij steeds een uiterste. Ik vind het overigens zoo jammer dat de overlading van het onderwijs meebrengt: hoe langer hoe meer hulp en nog eens hulp. In mijn tijd was het een uitzondering, iets voor achterblijvers, die niet meekonden, tegenwoordig zijn bijna alle kinderen zwak, zenuwachtig, bloedarmoedig, en daardoor niet in staat de hooge eischen aan hun jonge hersenen gesteld te vervullen. Ik schrijf U dit alles zoo uitvoerig, niet om mijnerzijds op de zaak terug te komen, want ik-ook geloof, dat wij 't samen eens zijn, maar omdat Uw brief, met zijn inhoud over een belangrijk onderwerp als dit, daartoe van zelf aanleiding geeft.
Mits. - Uw gedichtje, dat ik bijzonder gevoelig vind, nam ik aan. Dank voor Uw instemming met mijn artikel over Dienstweigering en Anti-militairisme, in het vorig nommer? Ik dacht wel dat gij het er mede eens zoudt zijn. En ik erken, dat gij niet te veel zegt waar gij meent, dat er mijnerzijds moed toe behoort zulk een afwijkende meening te verkondigen. Inderdaad, ik weet dat ik, juist op dit speciale punt, zeer afwijk van wat in de kringen waartoe ik behoor, is de geijkte, ik zou bijkans zeggen, ‘deftige’ levensbeschouwing. ‘God, vaderland, Koningin,’ dat wordt zoo achter elkaar afgegalmd, door menschen, die voor een groot deel, niet gelooven aan God, en die noch voor de Koningin noch voor 't vaderland iets over zouden hebben, kwam een van beiden in nood, moesten zij er beurs of leven voor offeren. Gij zoudt eens zien hoevelen juist dezer categorie dan zouden worden, in dagen van revolutie, volbloed republikeinen, of, worden we ooit bij Duitschland ingelijfd, gedweeë bewonderaars van den Duitschen Keizer; (altijd als die hen maar vette baantjes geeft daarvoor in ruil, wat hij wel zal doen dan). Een vermakelijk staaltje van de wijze waarop met groote woorden en phrasen wordt geschermd, juist ook in zake leger en militairisme, kreeg ik dezer dagen onder de oogen bij den dood van den franschen minister van oorlog. Al de fransche couranten waren het er in hun, natuurlijk zoo mooi-mogelijk-gemaakte, doodberichtjes over hem volkomen over eens, dat hij eigelijk nooit als soldaat is opgetreden, dat zijn loopbaan een van administratieven aard is geweest, van jongaf; terwijl zijn dood-zelf bestond in een hartverlamming, geheel plotseling, tengevolge van influenza, vóór zijn schrijftafel. - 't Geen niet belette dat de nu ex-minister president, - het huichelachtig wezen Aristide Briand, - die bij de
met alle mogelijke plechtigheid en militairen praal plaats gehad hebbende begrafenis-vertooning het woord voerde, luidkeels verklaarde, hoe deze generaal is gestorven, gelijk het hem als militair betaamde, op zijn post, als goed soldaat.!! En al de couranten drukten zonder commentaar dien bombast af. En iedereen vindt het prachtig gezegd. Terwijl het in den grond de meest-belachelijke nonsens is die er bestaat te zeggen, dat de bureau-meneer, aan influenza gestorven, op zijn ‘post’ was, en heenging als ‘goed soldaat.’ 't Publiek echter is met zulke foefjes best tevreden. Ik stem U volkomen toe dat de krasse termen gebruikt door den oud-hoofd-officier der artillerie (zie vorig nommer) hoogst kwalijk zouden zijn genomen, indien zij in omgekeerden zin door de socialisten werden gebruikt tegen de militairen. Deze onrechtvaardigheid bestaat in alle dingen en in alle opzichten. - Ik plaats nu het eene artikel van U als gedachtenwisseling. Ik verlang dáárvoor geen onderteekening, te minder nu het komt in de rubriek-gedachtenwisseling. Ja, mijn correspondentie met U allen is zeer veelomvattend; zij behoort ook inderdaad tot de meest-geliefde rubrieken der Hol: Lelie, onder mijn redactie, en zij is mij zelve zeer lief geworden in den loop der jaren. Ik heb daardoor zelve óók geleerd mijnerzijds, en ik ben innig blij, wanneer ik zoo velen van raad of hulp kan zijn. - Neen, over die Ferrer-geschiedenis worden gij en ik het noóit eens, want ik-ook geloof zeer zeker met v. A. (in de Gedachtenwisseling in het vorig nommer) dat men uit de verte niet kan weten wat er precies is gebeurd, noch welke rol Ferrer heeft gespeeld in die dagen. Van Uw standpunt beschouwd is hij een martelaar, van het standpunt der Spaansche geestelijkheid beschouwd is hij een verrader en oproermaker geweest; alles hangt
hier af van elks standpunt, maar, in hoe verre het vonnis, op rechtsgronden, rechtvaardig was of niet, meen ik, dat noch gij noch ik kunnen beoordeelen. Elk vonnis, omdat het geveld wordt naar ‘wetten’, is m.i. steeds een soort willekeurig iets, want elke wet laat zich zus of zoo draaien. Drukproeven zal ik U doen zenden, óók van het gedichtje.
Mollij. - Ik heb op Uw schetsje geschreven: Uitstekend, nu weet gij meteen mijn opinie. Het kan wel zijn, dat de mij zoo sympathieke inhoud er toe bijdraagt, dat ik 'n bijzonder gunstig oordeel heb, maar toch wil het mij, ook afgescheiden daarvan, voorkomen dat Uw stijl heellevendig en vlot is, zoodat het schetsje ook als zoodanig mij goed-geschikt toeschijnt. Ik wil zien het spoedig onderdak te brengen. Ik wist volstrekt niet dat de auteur van Pittah, de grijze wolf, een volbloed socialist is, en dit verwondert mij zelfs omdat ik zoo menigmaal in socialistische bladen geringschattende opmerkingen tegenkom over de dieren vergeleken bij het ‘beklagenswaardige’ menschdom. Tant mieux dus. Ik vind het een magnifique boek, en ik ben blij dat gij beiden ook er zoo over denkt. Soms kon ik niet terstond verder lezen, zoo greep het mij aan, en toen ik bij dat gedeelte van ‘Mooien Smith’
| |
| |
was aangekomen werd ik inwendig razend, en had net 'n gevoel alsof die vent leefde en ik hem moest gaan opzoeken en de volle laag geven. - Ja, die dood van mijn hertje in Suriname was voor mij een groot verdriet, maar toen wij later weggingen, en natuurlijk al die beesten niet konden meenemen was het maar goed misschien, dat het diertje er bijtijds uit was. Wij hadden daar o.a. ook een schat van een papegaai, de lieveling van mijn vader, tegen wien hij als een jong hondje opkroop; hij had ook de gewoonte, - in de achtergalerij liep hij los, - op de tafel te kruipen, en te trachten van wat er op stond te snoepen. Mijn vader liet dat oogluikend toe, maar hij, de papegaai, wist wel dat ik hem verjoeg, en, zag hij mij dus aankomen, dan verwijderde hij zich onder een luid schreeuwen en schelden tegen mij, allervermakelijkst om aan te hooren. Voor dien vonden wij een goed thuis, maar het scheiden viel toch hard. Van den aap, die, tot dank voor zijn redding en genezing, mijn liefste vogeltje verscheurde, vertelde ik wel eens. Ik was toen woedend; nu geloof ik dat ik 't hem beter kan vergeven, want het is nu eenmaal zijn apenaard geweest, en bovendien kwam het stellig voort uit jaloezie op mijn liefde, daar hij steeds getuige was van mijn gesprekken met dat lievelingsvogeltje van mij. Ook een jong tijgertje hebben we gefokt, en naar een dierentuin hier in Holland gezonden later. Het dronk melk, en was, zoo lang het nog geen vleesch kon eten, geheel ongevaarlijk, maar, na zijn eerste vleeschvoedsel, moest hij terstond in een stevig hok. En kort daarop is hij weggezonden naar Holland. Net als U-zelve nu ook mij toegeeft, zoo is het, het eene dier is zoo bevoorrecht boven het andere. Want, tegelijk met die prachtige bonte vogeltjes in Suriname, en met die lieve hertjes en aardige apen, hadden wij er ook de afschuwelijke vrees-aanjagende bosch-spinnen, de slangen, de reusachtige huisspinnen, de kolossale kikkers, de afschuwelijke kakkerlakken, al
dat ongedierte in een woord, dat iedereen met afschuw of vrees ontwijkt. Wáárom deed ‘God’ dat? En hetzelfde geldt voor mooie en leelijke menschen, voor idioten, misdeelden, achterlijken, in tegenstelling met begaafde, beminnelijke intelligente menschen. - Dat vleesch-eten kanker bevordert heb ik dikwijls gehoord, maar, aan den anderen kant, zou geen-vleescheten niet bevorderen zenuwziekte en verslapping? Ik heb een geval gezien van een dame die op lateren leeftijd, uit theosofische gronden, het vleesch-eten afschafte, daarna ziek werd, en op mij, en alle onpartijdige omstanders, den indruk maakte van géén weerstandsvermogen meer te bezitten, de ziekte toen te doorstaan. - Hoe vreeselijk zielig van dat hondje! Als de veearts het aanraadde, om het lijden te verlichten, zou ik óók het stellig doen. Ik zou het heel aardig vinden uw zuster eens te ontmoeten, maar ik hoop dat het bij toeval gebeurt, want ik heb zoo'n hekel aan deftige ‘visites’. - Dank voor uw instemming met het artikel Antimilitairisme en Dienstweigering; juist van U beiden deed mij die instemming veel pleizier, omdat ik hecht aan Uw goede meening. Nog een andere dame, geheel en al tot mijn eigen kring behoorende, schreef er mij zoo warm over, en schreef hoe ook-zij zoo dik wij ls wordt hard-gevallen om haar juist deze waarheden durven verkondigen.
Ik vind inderdaad den aanblik van 'n parade of zoo iets altijd iets om je te gelijk aan te ergeren, en van te rillen, bij de gedachte aan het wezen van de zaak, dat ten grondslag ligt aan al dien schijn, van mooie pakjes om het volk zand in de oogen te strooien. En dan ook vind ik het vreeselijk onrechtvaardig wanneer in vredestijd het leger uit het volk gebruikt wordt tegen het volk. - Ja, ik schrijf gemakkelijk en vlot. Ik ben een vlugge werkster, hetgeen mij mijn heele leven steeds zeer ten goede is gekomen. Ik herinner mij nog heel goed, hoe ik, toen ik mij als onderwijzeres naar Schotland begaf, met een grooten angst mij-zelve afvroeg, of ik wel in staat zou zijn de mij opgedragen taak naar behooren te vervullen, en hoe blij ik was toen het hoofd der school mij, na een korten tijd reeds, het complimentje maakte, dat ik zoo gemakkelijk en handig mij er door heensloeg, en zoo veel sneller klaar kwam met alles dan zij had gedacht eigenlijk.
- Ja, dat gebed van het paard (zie Varia, in het nommer van 8 Februari j.l.) is mooi en aanbevelenswaardig. Senda-ook is een groot dierenvriend. Wat gij schrijft over het weinig lezen door den Hollandschen werkman beaam ik geheel en al. In Frankrijk ziet men de werklui, de gewoonste arbeider zelfs, den geheelen dag lezen, in tram, of op omnibus, wáár ook, steeds heeft hij een of andere courant bij zich. En hoeveel geven deze arme, slecht-betaalde menschen ook niet uit voor duurdere blaadjes, caricaturen, enz.! 't Zelfde geldt ook van Engeland en Schotland. Ik houd het er voor, dat het nummers-gewijze gekocht worden der couranten óók bijdraagt tot deze grootere belezenheid. Want bij ons in Holland heeft ieder zijn courant bij wie hij zweert, en leest geen andere, (de werkman heeft dikwijls alleen ‘De Courant’ (het Telegraaf-uittrekseltje)), daardoor krijgt hij nooit de meening van 'n andere courant onder de oogen, maar in Frankrijk en Engeland koopen de menschen op straat, de gewone werklui, vandaag Le Matin, morgen Le Journal, overmorgen weer La libre Parole, al naar gelang 't hun in 't hoofd komt. Daardoor zijn zij veel veelzijdiger om mee te praten, en weten zij veel meer af van verschillende richtingen. In Duitschland zijn de couranten véél vervelender, en ziet men ook veel minder dat op-straat-lezen. Daarentegen vind ik dat de duitsche werkman zoo veel ontwikkelder is dan de onze op het gebied van tooneel en zang. Elke kleine duitsche stad zelfs heeft een vrij-goed theater, en een goede zangvereeniging. En zie 's zomers eens die aardige pic-nics op Zondag van gewone duitsche families uit den burgerstand. Altijd wordt er gezongen, en goed gezongen; altijd hebben zij gevoel voor mooie wandelingen, en voor 's avonds een goed tooneelstuk, niet, zooals bij ons wordt verlangd, een gemééne, dubbelzinnige,
fransche flauwiteit, slecht-vertaald, en slecht-gespeeld, maar 'n goed, degelijk stuk. Daarentegen geloof ik niet dat er één volk ter wereld bestaat, waaraan de zin voor godsdienst-questies zóó is aangeboren als het onze, en dat zoo grondig daarvan op de hoogte is, en er zoo graag over redetwist. -
| |
| |
Ja, 'n ellendige bloedsomloop, dus óók koude voeten, behoort bij mijn hart-aandoening; van hartkloppingen heb ik geen last. Ik hoop gedurende de kuur in Nauheim de Lelie-correspondentie geregeld door te laten gaan. Weest daarvoor niet bezorgd. Nogmaals veel dank, ook voor Uw hondenbelangstelling, hartelijke groeten aan U beiden.
L. (pseudo). - Lees ik aldus Uw pseudoniem juist? Welk een leuke brief, en wat 'n snoezig portret! Ik kan mij begrijpen dat gij trotsch zijt op die nichtjes. Ingevolge Uw wensch antwoord ik op het vertrouwelijk gedeelte van Uw brief niets; ik ben héél benieuwd er meer van te hooren. Ook begrijp ik niet geheel wat nu eigenlijk Uw zomerplannen zijn? Komt gij daar in betrekking, of tijdelijk als logee? En wordt Uw huishouden dan aan den kant gedaan? Ik vind het eigenlijk gevaarlijk dat wat gij doet (dit ziet op het vertrouwelijke gedeelte). Ik zou zoo bang zijn dat gij U-zelve er door zult ziek maken. Toe, wees vóór alles in zulke opzichten U-zelve. Ik geloof niet dat men langs zulk een weg komt achter de levensraadselen; alleen zichzelve in de war brengt. Enfin, vertel het mij maar hoe eer hoe beter wat er nu eigenlijk gebeurt. Hartelijk gegroet. Het stukje nam ik aan.
Mevr. 't H. - B. te Breda. - Anonyme brieven worden niet opgenomen noch beantwoord. Wilt U Uw raad, met Uw naam eronder, (niet voor publicatie in de Lelie, alleen aan mij-zelve) herhalen, dan breng ik hem gaarne hier openlijk over.
‘Eenige vereerders’ uit Pontianak (N. Indië), dank ik zeer voor de kaart met hondenkop.
H.v.H. - Ik zal U per briefkaart opgeven het verschil van honorarium. - Herinnert gij U niet meer dat ik die vroegere bijdrage eerst weigerde, en hem toen, op Uw verzoek, voor 't feuilleton-gedeelte aannam; zoodat de belofte, die gij bedoelt, alleen daarop kòn zien? Juist daardoor, door die eerste weigering, is immers de, geheele vergissing ontstaan. Ja, natuurlijk, als men in een pension woont, moet men-zich-zelf met alle zorgen voor hond of kat of vogel belasten, dus óók met het uitlaten van den hond, dat spreekt van-zelven. Ik geloof overigens niet dat er in den Haag ‘tallooze’ pensions zijn waar men zoo lief is voor dieren; 't hangt alles af van de menschen, die men treft, maar gij hebt gelijk dat er hier vele zijn, dus, dat de keuze grooter is. Zoo ook is het in het buitenland. Hoe zuidelijker men komt, hoe minder lastig de menschen gewoonlijk zijn op dat hondenpunt. In Zwitserland ook is men niet lastig, maar wel is er de hondenbelasting duur. In Mei an is het bijna ondoenlijk met honden onderdak te komen, daar alles daar is ingericht op ‘gezondheid’. Gij hebt gelijk dat het moeilijk is een hond te houden in een pension, indien men den geheelen dag afwezig is. Dat zie ik volkomen in. Het leven van een vrouw op kamers schijnt mij eenvoudig vreeselijk toe; indien ik alleen ware, ging ik zeer zeker 't liefst in pension, of bij een beschaafde familie in huis wonen. Maar, een huwelijk zonder liefde, dat geef ik U toe, schijnt mij een hel, ofschoon ik geloof, dat de gewone vrouw zich daarin heel gelukkig leert vinden, omdat ik vast overtuigd ben dat zij niet heel diep voelt, en van lieverlede zich heel gelukkig voelt in haar zeurig sleurbestaan van ‘mevrouw’, veel gelukkiger dan indien zij ongetrouwd ware gebleven. Men moet niet rekenen met de uitzonderingen maar met den regel, en ik geloof dat de regel is, dat
er geen questie is van een diepe innige liefde, maar dat de vrouw toch heel gelukkig is, vooral ook wanneer zij bovendien nog kinderen heeft ook. - Natuurlijk, gij hebt gelijk, indien men geen talent genoeg heeft om stof te verwerken, of om op te merken wat er om ons heen gebeurt, en dat goed uit te beelden, dan is het: Greif nur hinein ins volle Menschenleben een nuttelooze raad. Toen ik in Assen schoolging moest ik vier malen per dag een vrij langen afstand heen en weer afleggen naar de school, welken tijd ik mij steeds kortte (mijn schoolkennissen woonden alle in ‘de stad’, en mijn ouders daarentegen een anderen kant uit, buiten,) door onderweg ‘verhalen’ te maken voor mijneigen plezier. Dat deed ik ook gedurende de tallooze stille Woensdag- en Zaterdag-middagen, welke ik aan het bed mijner moeder moest doorbrengen om haar gezelschap te houden; als zij insliep durfde ik mij niet bewegen, en dan leefde ik zoolang in een geheel denkbeeldige eigen-gemaakte wereld, van voor- en door-mij-zelve gemaakte vertelseltjes. Ik schrijf zeer veel in liggende houding; van dicteeren houd ik niet. - Ja, daaraan is niet te veranderen, dat ik mijn Zondagen gedeeltelijk moet opofferen voor de Lelie, maar ik heb het er graag voor over nu gij allen deze omgaande beantwoording zoo zeer waardeert. - Zeker herinner ik mij nog wat gij mij van die kennissen van U hebt geschreven, en van hun voorgenomen huwelijk. - Ik vind de afloop een bewijs dat die man haar niet liefhad, want dan had hij 't huwelijk wèl aangegaan. En, hoe droevig ook voor haar, toch is het in den grond een geluk dat zij dat bijtijds ondervindt. Dat duitschers de vrouw als iets minderwaardigs beschouwen heeft mij-ook dikwijls getroffen. Het wordt nu wel beter, vooral in de groote steden, maar het is toch vermakelijk, indien gij veel duitsche bladen leest, op te merken hoe beschermend-genadig de mannen denken over ‘das liebe Frauchen’
enz., terwijl hunnerzijds de vrouwen óók veel bijdragen tot dezen zelfden kinderachtigen toon door steeds te spreken van ‘der Herr Gebieter’, ‘der gestrenge Herr Gemahl’, enz., enz. Indien gij duitsche beramingen voor een huishouden leest zult gij ook steeds erin vinden een groote post voor bier, sigaren, en andere genoegens, voor ‘der Herr Gemahl’, en een belachelijk klein postje voor het toilet voor zijn vrouw en zijn kinderen. Lees ook de geestigheden over 'n nieuwen hoed of een badreisje, dien mevrouw steeds met zooveel moeite van haar ‘Herr Gemahl’ moet afbedelen. In een fransch humoristisch blad is zoo iets ondenkbaar, komt het niet voor. - Maar, de duitsche meneer die zeide, dat een vrouw in Holland een ‘Luxus-gegenstand’ is, heeft niet heelemaal ongelijk. De keerzijde der medaille is namelijk dat een hollandsche vrouw uit de middelklasse veel minder uitvoert dan een duitsche. Waar vindt gij volmaakter en smaakvoller keuken-inrich- | |
| |
tingen dan in Duitschland! En waarom? Omdat de hollandsche vrouw daarvoor geen gevoel heeft, aangezien zij niet-zelve is in haar keuken, en er haar slonzige meid in laat rondhaspelen, terwijl daarentegen een duitsche vrouw zelve kookt en zelve doet haar huishouden en er daarom voor voelt. Ik zou dan ook zeggen: In huilen uitbarsten, omdat die meneer dat zeide, dat bewijst eenigzins dat hij den spijker op den kop sloeg, want, wat wezenlijk onzin is en onwaar, dat behoeft men zich niet aan te trekken. Tusschen Duitschers en Hollanders heerscht dikwijls aangeboren antipathie. Ik houd nog al van de duitschers, al zijn ze wat burgerlijk en wat slechtgemanierd, toch heeft hun familieleven óók zooveel gemoedelijks en poëtisch, en daarbij is hun aard meestal eerlijk en rondborstig; zij zijn mij-persoonlijk tenminste sympathieker dan de schreeuwerige, blufferige
franschen.
Maris Stella. - Ja, daar ben ik-ook heel blij om, dat gij er toe zijt gekomen mij te schrijven, en ik hoop zoo, dat het U satisfactie zal blijven geven, want dat zou ik zoo heerlijk vinden, en daarom wil ik U ook héél graag raden en helpen, juist zooals gij het mij vraagt. Daarom ben ik ook heel blij, dat mijn raad U goed toeschijnt en mijn plan U aanlokt, en ook dat het de goedkeuring wegdraagt van Uw vriend. Ik geloof niet, dat gij veel moet ‘zoeken’ naar mooie zinnen en mooie woorden, maar liever moet schrijven zooals gij-zelve het voelt. Daarom wees ik U o.a. op dat pas-uitgekomen boek Marie Claire van madame Andoux, wier fransch zoo onopgesmukt is, dat het wemelt zelfs van taalfouten, maar wier boek nogtans zoo trof, omdat iedereen voelde, dat het uit haar ziel was geschreven, wáárheid was. - Couperus' stijl en zinbouw is zeker 'n uitnemend voorbeeld, maar wie hem gaat bestudeeren, die loopt licht de kans te vervallen in nadoen, en dat stoort altijd. Stille Kracht heb ik gelezen, en vind ik heel mooi; ook dat door U bedoelde gesprek erin reken ik tot de beste gedeelten van den roman. Ik vind het moeilijk zoo beslist te zeggen wat ik ‘het’ mooiste vind, want den eenen roman legt men een anderen maatstaf aan dan den anderen, ook van denzelfden auteur; de eene roman treft je om den inhoud 't meest, de andere om den kunst-vorm. Noodlot heeft mij-persoonlijk altijd bijzonder geboeid, omdat het mij-zelve zoo veel zeide. En Elise Vere vind ik als roman een van zijn best-gelukte scheppingen. Dat boek, dat U zoo heeft geboeid, ken ik niet. Maar la seconde Vie de Michel Teissier heb ik-ook met groote belangstelling gelezen, en ik weet ook wel met zekerheid te kunnen zeggen, in de Lelie-correspondenties dat wel eens verteld te hebben, juist in verband met het eerste deel, want ik zei toen dat dit
tweede deel zoo glashelder aantoont, hoe een vrije-liefde-leven gegrond op het ongeluk van een ander, van de of den vroegeren echtgenoot, m.i. juist bij hoogstaande menschen, als Michel Teissier en zijn tweede vrouw, moet lijden tot desillusie en bitter zelfverwijt. Meermalen heb ik, juist la seconde Vie van Michel Teissier, in dien zin aangehaald, als zijnde m.i. een meesterstukje. - Ik geloof niet dat de gedachtenwisseling: Wat ik onder moderne vrouwen versta was bedoeld door ‘Moderne Vrouw’ als een antwoord aan U, omdat de Lelie, met Uw stukje, door mij onder corr. opgenomen, en haar gedachtenwisseling, mij toegezonden, bijna gelijktijdig kwamen, dus elkaar kruisten. Zij heeft vermoedelijk zelve nader willen toelichten wat zij eigenlijk bedoelde, en daarom neem ik dus voor haar over wat gij zegt: ‘Nu vind ik dat moderne vrouw zich uitspreekt als ware vrouw’. - Wat de gedachtenw. van Ch. Hijmans betreft over datzelfde onderwerp, - hij zal het mij, daar hij met zijn naam onderteekende, niet euvel duiden wanneer ik zeg dat hij een hij is - wel, mij dunkt, in dat hij ligt voor een deel de reden van zijn het feminisme niet navoelen blijkbaar in haar diepsten innerlijken kern, van wat de vrouw er door is geworden of dreigt te worden, als vrouw. Hij ziet m.i. alleen de maatschappelijke zijde van de questie, niet de veel-ernstigere en veel-ingrijpender, welke ráákt ons vrouw-zijn. Ik hoop dezer dagen op dat onderwerp nog nader terug te komen naar aanleiding van Karin Michaelis: Das Gefährliche Alter. Over 't socialisme en zijn onuitvoerbaarheid in de werkelijkheid, denk ik even als gij, gelijk ik meermalen in den laatsten tijd in de Lelie
betoogde. Gelijk gij schrijft, zoo is het: zoo lang de wereld bestaat is er standverschil, en men behoeft m.i. maar te kijken naar b.v. de wanhopige pogingen van elken Amerikaan, rijk of arm, om zich 'n ‘deftige afkomst’ aan te hangen, om te kunnen constateeren, hoe de behoefte aan ‘stand’ den mensch is ingeboren. Zie ook naar een republiek als Frankrijk, waar elke democratische courant vol staat van nederig-kruipende berichtjes, over elke adelijke dame of adelijke meneer, met wien de journalist in aanraking kwam in den loop van den dag. - Om op het feminisme terug te komen, dat de zaak ‘levensvatbaarheid’ heeft, om met Ch. Hijmans te spreken, ligt dus ook m.i. alleen aan den strijd om het bestaan, die de vrouwen drijft zich in de maatschappij een betrekking te veroveren, maar die levensvatbaarheid heeft niets te maken met het soort feminisme, dat wil wegredeneeren het verschil tusschen man en vrouw, dat niet wil meer erkennen hare eigenlijke bestemming van moeder. - Voor mevr. van der Meer-Brondgeest neem ik over dat gij haar hoofdartikel: Vrouwenliefde zeldzaam mooi vindt; - ik ook vind het jammer dat het vrij-vertaald is, maar, uit haar begeleidend schrijven aan mij, weet ik, dat het toch gedeeltelijk door haar-zelve is geschreven. - Ja, het boek van Gustav af Geyerstam: Klein Broertje, is een van de gevoeligste die ik ken; het is een zoo roerend fijne ontleding eener kinderziel, en van de zonnestraal die zulk een zieltje brengt in huis, dat, mij dunkt, de man die zoo iets kon schrijven een goed mensch moest zijn; hij zelf ook was trouwens, evenals ik, van de leer dat een artist niet mag gescheiden worden van zijn werk, en dat een slecht mensch geen goed werk (naar den inhoud beoordeeld) vermag te geven. Vrouwenmacht van hem vind ik ook heel mooi, maar niet zoo roerend-schoon als Klein Broertje,
en ik heb verscheidene andere boeken van hem gelezen, die ik eveneens bijzonder wáár-gevoeld vond. - Wat mij-persoonlijk aangaat, ik dank U wel voor
| |
| |
Uw vriendelijke woorden omtrent mijn eigen boeken. Vragensmoede is niet mijn eigen liefste boek; ik geloof dat ik in Het Eene Noodige en in Wat nooit sterft, méér legde van mijn eigen ziel, maar ik behoor tot die auteurs, die, zoolang zij het boek onder handen hebben, er in leven, maar, als het eenmaal is uitgegeven, zich heelemaal inleven weer in hun nieuwe personen, ongeveer stel ik mij voor, zooals een moeder, die een volwassen kind de wereld heeft ingezonden, zich met dubbele zorg daarna wijdt aan het kleintje nog thuis.
- Nu wil ik U nog vertellen, dat ik Uw proloog zeer goed vind, en juist zoo eenvoudig-van-stijl, daardoor wezenlijk gevoelig, als hij m.i. behoort te wezen om indruk te maken. Indien gij iets te zeggen hebt met Uw boek zal het er stellig en zeker inslaan, en is m.i. deze stijl juist die welken gij moet behouden. Ook vind ik Uw inkleeding der proloog uitstekend-gevonden. Hebt gij l'Oiseau Bleu van Maeterlinck gelezen? Die scène, wanneer de Tijd aan de kinderen, die gaan geboren worden, de poorten opent, herinnert mij aan wat gij Uw Engel laat zeggen tot Uw kindje. Ik vind het zeer zeker veel belovend. - Wat die gedichtjes betreft, m.i. hebben die dezelfde fout van de vroegere, van de te lange en te korte regels: b.v. in Welkomstgroet het derde couplet de laatste regel, en ook de slot-regel. Het andere gedichtje vind ik heel mooi van aanvang, dat klinkt zangerig-plechtig, juist wat voor dit onderwerp past, maar op één na het het laatste couplet heeft in de derde regel weer die storende fout; overigens vind ik dat gedichtje heel-goed-gelukt, al is het slot wat mat, maar dat is dikwijls zoo bij zulke gelegenheidsgedichten. Dus, nogmaals, gij kunt geheel en al op mij rekenen verder, en ik volg steeds met belangstelling Uw werk. Uw plan, alleen dan op te schrijven als gij in de rechte stemming zijt, juich ik zeer toe, want overhaasting zou juist zóó iets, dat geheel uit het hart moet komen, schaden, en, wat het later overschrijven betreft, desnoods kunt gij dat per schrijfmachine laten doen, iemand daarvoor bij U aan huis te nemen; ik-zelve heb dat ook eens gedaan, in een langdurige ongesteldheid; ik schreef op mijn bed, en liet het later op die wijze overschrijven.
Gé. - Uw sprookje vind ik heel lief, en eerst wilde ik het reeds opnemen in de Lelie, maar het slot viel mij daarna tegen, want het houdt zoo iets in van: Belooning. Als je mij helpt, dan help ik je weer. Nu weet ik wel, dat huisdieren dat inderdaad dikwijls doen, maar een wolf zou, omdat het zijn aard is, ‘Pietje’ hebben opgegeten, en daarom vind ik het geváárlijk, op die wijze aan kinderen te leeren iets goeds te doen, want zij zullen met recht zeggen: 't Is niet waar. Hebt gij het prentje er boven zelve geteekend, dan maak ik U mijn compliment, het is alleraardigst. Wat zijt gij dan veelzijdig! Ik geloof dat de Telegraaf óók heeft 'n kinder-rubriek, en de Haagsche Courant insgelijks, maar of die rubrieken betalen weet ik niet. Natuurlijk antwoord ik U evengoed dadelijk als ieder ander, want, hoe vriendelijk het ook van U is aangeboden, toch zou ik niet willen, dat gij het slachtoffer gingt worden van Uw vriendelijkheid. Gij moet aan Uw man zeggen, dat hij en gij-ook zóó bevoorrecht zijt met Uw schat, dat het van U eigenlijk wreed zou worden te veel daarover uit te weiden, zoodat Uw uitweiden over Uw dieren integendeel is een heel fijngevoelde attentie aan mij. Ik begrijp toch wezenlijk óók wel, dat de schat U bòven hen gaat, maar, bovendien, het verwijt is niet eens gegrond, want hij speelt in al Uw verhalen de hoofdrol, juist omdat hij met de dieren meeleeft, en zoo lief is met hen. - En het kleine hondje is immers ook voor hèm aangeschaft, 't geen niet wegneemt, dat ik het toch buitengewoon aardig vind van Uw man dat wat gij mij schrijft te doen. Er zijn vaders te over die in zoo'n geval zeggen: Dankje, dan moet je maar ander speelgoed nemen; dus van mijn complimentje neem
ik niets terug. Zegt U hem dat meteen maar. Hoe kunt U nu denken dat ik ‘boos’ zou zijn om die boodschap? Ik vind het juist aardig. Die dingen, ook het boek, zend ik U wel eens terug.
Odillon. - Ik hoop dat gij 't briefje van mej. R. hebt ontvangen. Zij kon het heusch niet helpen. Zij legde U, meen ik, de reden uit in dat briefje. Zult gij doen wat zij U vroeg daarin dezen zomer? De boekbeoordeeling nam ik aan. Wat het artikel betreft, ik heb daarover reeds een ander aangenomen, dat, denk ik, dezer dagen reeds komt. Misschien echter kan het Uwe óók geplaatst worden, omdat het onderwerp zoo actueel is; dat hangt af van den inhoud. Uit een ingezonden stukje van U zag ik, dat gij-ook protesteert legen die ‘belofte’. Hier in den Haag riep de heer ter Laan die ouders bijeen, die, met het oog daarop, een nieuwe ‘padvinders’-vereeniging zouden willen stichten zonder die storende belofte; zoo zaait deze Engelschen naäperij reeds heel aardig tweedracht tusschen kinderen.!
Ik ben blij dat gij het eens zijt met mijn stukje onlangs ‘Voor een vrije socialist’ en dat gij ook over ‘Mits’ zoo denkt. Aan een anderen correspondent legde ik intusschen reeds uit, dat men van huichelarij en schijngeloof wel moet krijgen een arkeer, wanneer men ziet dat degenen die zich daaraan schuldig maken openlijk worden geeerd en gehuldigd, als de christenen bij uitnemendheid, als de leiders der christelijke richting, óók op godsdienstig gebied. De uitgever weet den prijs, dien ik hem indertijd opgaf voor uw feuilleton. Hij zal U t' honorarium wel overmaken. - -
Wat een verandering voor U! Ja zoo gaat het, kleine kinderen worden groot. En, gelijk gij terecht schrijft, dan schijnt men ineens zoo héél véél ouder, nietwaar, door zóó 'n verandering! Enfin, als het nu maar zijn geluk is, dat is toch het voornaamste. En die kennismaking is prettig voor U, dunkt mij. Wat zegt gij onder die omstandigheden wel van mijn stuk Anti-militairisme en Dienstweigering? Zijt gij héél militair gezind, door die bijzondere omstandigheden? - Ik weet die Talma-geschiedenis, en dat hij dat blaadje daarom niet meer wil ontvangen. Kinderachtig! - Nu doet het mij toch plezier te hooren, hoe gij-ook dat bewuste boek niet heel geschikt vindt voor Uw meisje. Gij schreeft mij, dat zij het had ten
| |
| |
geschenke gekregen, en ik dacht toen dat zij mijn cadeau dan wel heel kinderachtig zou vinden, en vermoedelijk ouder moest wezen dan ik had geméénd uit uw brieven. Nu echter blijkt het dat gij ook er zoo over denkt als ik-zelve deed, namelijk dat zóó iets toch eigenlijk nog geen backfisch-lectuur is. Zij schrijft overigens zoo mooi, en flink van stijl, dat ik uit haar eigen briefje ook den indruk kreeg van een geheel volwassen meisje. En ik hoorde hier dat zij heel mooi opgroeit, wat voor een meisje heerlijk is, en voor U, de moeder, niet minder. - Ik zal trachten U eens particulier te schrijven, maar ik heb het bijzonder druk, ook om de U door mej. R. opgegeven reden.
J.H.D. - Gij zult mijn vorige correspondentie aan U hebben ontvangen. Ik heb Uw stuk gelezen, maar ik zou U willen voorstellen het een weinig te bekorten, want een zóó lang stuk zal ik, met den besten wil ter wereld, niet kunnen plaatsen in de Lelie. Zou dit gaan, dan zal ik het U tot die omwerking terugzenden. Meldt mij dit dan even s.v.p. Ik vind het altijd heel prettig wanneer mijn lezers mij eerlijk zeggen hoe zij over dit of dat Lelie-artikel, van mijn hand, of van 'n ander, denken, vóór of tegen beide, en, gelijk gij ziet o.a. uit mijn opname van den brief van den oud-hoofd-officier der artillerie in het vorige nommer, heb ik er niets tegen verschillende meeningen te plaatsen, noch éérlijk mijne eigene te zeggen. Natuurlijk vind ik het dan ook recht aangenaam te hooren dat er zooveel in voorkomt wat U boeit, of U leerzaam toeschijnt. Voor Uw instemming met Mits - dank ik U hartelijk. Gij schrijft dienaangaande; ‘Twee heeren van dezelfde geloofsrichting, alles zeggende uit naam van denzelfden Heiland, die zóó kleinzielig kunnen handelen, dat heeft mij bepaald aangegrepen en in twijfel gebracht. Juist zoo is het. De eerlijken en er buitenstaanden in den lande meenen daardoor, dat zulke menschen christenen naar den Bijbel zijn, terwijl zij in waarheid alleen denken aan eigen eer en eigen jaloezie onderling en... elkaar toch nòòdig hebben uit eigenbelang. Ik ben er volkomen van overtuigd dat Christus, zoo Hij dezulken ontmoette, ze in de allereerste plaats zou rangschikken onder die farizaëers en schriftgeleerden, van wien Hij zeide dat zij zijn: gepleisterde graven, van buiten wit, en inwendig verrot, en tot wien Hij het strenge woord sprak: dat Hij in den dag des oordeels tot hen zal zeggen: Ga weg van mij, ik heb U nooit gekend.
‘Waarom bouwen ze een vredespaleis als toch iedere natie zich tot de tanden wapent?’ - Aldus vraagt gij. Mijn waarde heer, onlangs hoorde ik een heer in de tram tot zijn buurman zeggen: ‘Als nu 't Paleis kláár is, dan zal je eens zien dat ze ook kláár zijn om de groote oorlog te beginnen, die al zoo lang dreigt,’ Zoo denk ik-ook er over. Waarom bouwden ze een vredespaleis? Omdat meneer Carnegie graag reclame maakt, en omdat de heeren-leden van de internationale Rechts-spraak nog een voornaam baantje méér daardoor hebben, en nog wat ridderorders méér daardoor kunnen ontvangen. Nog onlangs, bij hun laatste uitspraak, ten nadeele van Frankrijk, waren alle buitenlandsche couranten het er over eens, dat zij niet anders durfden, om Engeland (de andere partij in de questie) dan onrechtvaardig zijn. Frankrijk-zelf vond dat óók heel natuurlijk. Let wel, dat zoo'n comedie dan heet: Rechts-spraak (vooral met 'n hoofdletter). 't Slot is natuurlijk geweest: een diner, dat klinkt als 'n klok, en photo's van de brave heeren vrede-makers in alle bladen! Etc. Hoe ik over 'n oorlog denk, zei ik in het vorig nommer in mijn artikel aan den oud-hoofd-officier der artillerie. Ik vind het een walgelijk-gemeen iets, elke oorlog. En dan wordt natuurlijk ‘God’ er ook nog bijgehaald. De predikanten bidden tot God voor ‘de zege’ en voor ‘'t vaderland.’ En de officieren spreken van ‘voor God, Koning en Vaderland.’ Enz. Enz.
Mij dunkt, op 'n dag moet al zulk gehuichel God - als Hij er is - wel te machtig worden, en zoo woedend maken, dat Hij de heele minne menschenwereld, met al haar inbeelding, vernietigt met een flinke aardbeving of 'n ander woedeuiting. - Indien gij het stuk omwerkt, laat dan s.v.p. het gedeelte over de voorschriften betreffende de huisdieren behouden blijven. Zoo als gij terecht schrijft, dat mocht méér bedacht worden, en moet dus in elk geval in herinnering worden gebracht. Hartelijke groeten.
Moderne Vrouw. - Gelieve s.v.p. te lezen mijn corr. aan Marie Stella, waarin iets voorkomt voor U bestemd.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|