riyas, uit zijn dijen, de vreeselijke visas of vaisjas, en uit de onderste lichaamsdeelen, uit zijn voeten, de duivelsche soedra's.’
Voor elke kaste bestemde hij hare roeping. De Brahmanen, de kaste der priesters, leeraars, rechters en raadslieden des Konings, werd opgedragen de Veda's, de heilige boeken, te bestudeeren, heilige offers op te dragen en offeranden van anderen te leiden, gaven te geven en te ontvangen.
De krijgslieden kaste had het volk te beschermen, weldadigheid te beoefenen en de heilige schriften te lezen.
De kaste der handwerklieden en landbouwers mochten handel drijven, het land bebouwen en de heilige schriften van buiten leeren.
De vierde en laagste kaste was alleen tot dienen bestemd. De drie hoogste kasten hebben alleen deel aan de godsdienstige ontwikkeling des volks, zij mogen de gebeden en lofzangen die in de Veda's - d.i. heilige boeken - bewaard zijn, opzeggen en leeren, doch voor de laagste kaste zijn de heilige schriften gesloten.
Het offer en de leer is alleen de Brahmanen voorbehouden, de twee lagere kasten mogen wel de heilige schriften bestudeeren, doch niet onderwijzen, zij mogen wel voor zichzelven offeren, maar niet voor anderen. De heerschappij in een staat en de bescherming van het geheele volk is opgedragen aan de krijgslieden kaste, terwijl handel, veeteelt en landbouw wordt uitgeoefend door de derde kaste. Alles vermijden de hoogste kasten wat aanleiding kan geven om met de laagste in aanraking te komen, opdat zij niet verontreinigd worden. Zij meenen dat zij tweemaal zijn geboren, lichamelijk en geestelijk, terwijl de tweede geboorte bij de laagste kaste is achterwege gebleven. Een lid der laagste kaste kan niet opklimmen tot een hoogere; het is evenwel mogelijk en geoorloofd, dat iemand uit de hoogere afdaalt tot de lagere, voorzoover het voorzien in zijn levensbehoeften het hem noodzakelijk doet worden. Door zich over te geven aan bedwelmende middelen, kan zelfs een Brahmin tot de laagste kaste vervallen.
Een Brahmaan is het geoorloofd als krijgsman te dienen, desnoods om zich met handel of veeteelt bezig te houden, eerder nog dan met de landbouw, omdat de ploeg levende en vreedzame wezens doodt, wat de reinen niet geoorloofd is.
Een krijgsman en landbouwer mogen zich, als de nood dringt, als dienstknecht verhuren, doch alleen in de uiterste noodzakelijkheid, want dit alles moet zoo zorgvuldig mogelijk vermeden worden, om de kastenindeeling zoo zuiver mogelijk te houden.
Hoewel het geloof en het Wetboek der Indiërs leert dat de kastenindeeling ontstaan is uit de trapsgewijze menschwording van Brahma, en ook altijd de neiging bij het volk heeft bestaan, om een onderscheid van standen in het oog te houden, toch heeft deze kastenindeeling als zoodanig niet altijd bestaan.
Toen de Indische en Iranische Ariërs nog het zelfde vaderland bewoonden, hielden zij wel het onderscheid van standen in het oog, en die op de wijze van familiën werden voortgeplant. Waarschijnlijk hebben zich hieruit, uit dat verschil van standen, kasten ontwikkeld.
Bij de Iranische zoowel als de Indische Ariërs traden twee kasten te voorschijn.
Toen de Indische Ariërs zich uitbreidden over het Gangesgebied, geschiedde dit ten koste van de oorspronkelijke bevolking, die door de Ariërs geestelijk en lichamelijk werd overtroffen. Zij achten zich zooverre boven de oorspronkelijke bevolking verheven, door hunne blanke huidskleur in tegenstelling met de overheerschten, die donkerkleurig waren, alsmede door taal, godsdienst en beschaving, zoodat vermenging ten eenenmale was buitengesloten. Deze overheersching der donkerkleurige bewoners door de meer blanke Ariërs, deed de gedachte aan kasten in plaats van standen ontstaan. Zoo ontstond ook de verachte laagste kaste.
Personen van verschillende kasten mogen geen huwelijk aangaan, in den zin, dat zoo'n vereeniging niet ongestraft blijft. Indien er uit deze vereeniging kinderen worden geboren zijn zij het uitvaagsel der maatschappij en ontstaat die verachte kaste, die wezens welke zoozeer bekend zijn als paria's.
Geen wonder dat de opvatting der Schepping, als zou Brahma de hoogste Openbaring, een deel der menschen bestemd hebben voor lijden en dus de maatschappelijke ongelijkheid zelve in het aanschijn hebben geroepen, tot groote liefdeloosheid leidde en de paria's als een minderwaardig soort wezens, worden veracht. Geen wonder ook dat Engeland, dat ten deele de opperheerschappij in Indië bezit, weinig voor de paria's kan doen, zonder zijne heerschappij op het spel te zetten. Want zou het ingrijpen, de paria's verheffen, hen tot grondbezitters maken - een voorwaarde om een