den schoot van een onzer heeft genesteld. Zoo ook blijft hij tegenwoordig instinctief doodstil staan wachten, wanneer hij bij toeval losraakt van zijn koord, terwijl hij in dat eerste jaar zich in zoo'n geval haastte spelend weg te loopen, en zich vergeefs liet roepen.
Ik vertel dat alles omdat de geschiedenis van dezen wilden grijzen wolf mij herinnert aan die van den eveneens verwilderd en geplaagden Benjamin, zooals hij tot ons kwam uit de handen van wreede kwajongens, en omdat ik dientengevolge geloof dat èlk dier door 'n goede, zachtzinnige behandeling aldus is te winnen.
Juist daarom dan ook vind ik Pittah - de grijze wolf - een wezenlijk goed boek, een boek dat verdient door iedereen gelezen en herlezen te worden. Het geeft ons daarenboven zulk een uitstekend inzicht ook in het karakter van de dieren des wouds, in hun aangeboren instincten, en in hun aandoenlijke zorg voor hun jongen. Maar bovenal, het leert ons onze verantwoording aan de dieren, juist omdat wij voor hen ‘Goden’ zijn dóór onze overmacht. Of wilt gij mij soms tegenvoeren, dat zulke onverlaten als ‘Mooie Smith’, die een dier gebruiken als middel van bestaan, om door zijn in doodsangst-vechten met hem geld te verdienen, alleen voorkomen in onbeschaafde streken, en dat men ook alleen daâr een zóó wreed publiek aantreft, om in zulke wreedheden belang te stellen? - Ik antwoord U: En de stierengevechten dan in Spanje? Bijgewoond door den koning, en door de high-life van Madrid, en van geheel Europa! Of, veel dichter nog bij huis, het afmartelen van dieren, paarden, op harddraverijen, het wreede circus-africhten bovenal! Neem b.v. het beschaafde Parijs, ‘la ville lumière’, waar een vorig jaar avond aan avond ‘de clou’ was van een zeer druk-bezocht Variété een dronken gemaakten hond! Een ‘geestigheid’, door de meest-gelezen fransche bladen dagelijks aangeprezen. En eindelijk, de lange jacht, dat afschuwelijk wreede genot, van bloeddorstig-gemaakte honden africhten om vossen, herten, etc., in doodsangst een ganschen dag lang gewond door de bosschen te drijven! Of ten slotte het naar de wildernis trekken van allerlei high-life menschen, ten einde daar, in hun geblaseerdheid van alles, zichzelf een nieuwen prikkel te geven door het voor hun bloeddorst spannende gevoel, van de in de wildernissen thuisbehoorende dieren, leeuwen, wolven, tijgers, olifanten, in hun eigen omgeving te
gaan vervolgen en te vermoorden, uit louter plezier, niet om te voldoen aan die raadselachtig-wreede, maar nu eenmaal bestaande natuurwet, die in Pittah, de grijze wolf, zoo juist wordt geschilderd: het: Eet of gij wordt gegeten, maar enkel om zichzelf te amuseeren, door moordzucht en bloeddorstigheid. -
Ik vraag U, noemt gij dit alles niet wreed, niet mensch-onteerend, niet lafhartig en min, evengoed als de genoegens en weddenschappen van ‘mooien Smith’ en zijn vrienden in Klondijke - juist omdat wij de macht hebben van ‘goden’ tegenover de dieren?
Daarom ook sprak ik er in den aanhef van dit artikel van, dat het hier geenzins geldt een sentimenteel of weekgeschreven verhaal, maar een integendeel waarin de aard van het dier der wildernis, zooals de natuur hem nu eenmaal schiep, zonder eenige opgesmuktheid is geschilderd, zóó dat wij juist daardoor te méér voelen hoe het niet zijn schuld is dat hij zich moet verdedigen en zijn honger moet stillen met de veroveringen door hem behaald op andere dieren, maar alleen die van het nu eenmaal zoo zijn der dingen, van de natuurwet. Het is een aangrijpend, een soms vreeselijk boek, dat U de wildernis in al haar ontzettende geheimzinnigheid doet voor U zien, als waart gij er zelf een bewoner van, U daardoor echter ook te meer vervult met een oneindig mededoogen voor die vele schepselen, wolven, lynxen, tijgers, leeuwen, wat niet al, die er in rondzwerven, soms bitteren honger en nijpende koude lijdend, gedoemd zich tegen elkaar te verdedigen, en bovendien óók nog belaagd door de wreedheid en de slechtheid van den mensch, dien het noodlot hem plotseling doet ontmoeten op zijn eenzamen weg van roofdier. Dat, het U aldus naderbrengen van een zijde van het dierenlot, waarbij wij hierin de beschaafde streken, omringd van tamme beesten, veel te weinig stilstaan, is één goede zijde van Pittah - de Grijze Wolf - een andere is, gelijk ik in het begin reeds zeide, de liefdeleer die het boek predikt, waar het aantoont de zegepraal van de liefde over den haat in zelfs het méést verwilderde dier, zoo het slechts een mensch, een ‘God’, op zijn weg ontmoet, die hem wil liefde geven, hem wil goed behandelen.
Pittah - de Grijze Wolf, - ik herhaal, het is een uitnemend boek, een prachtig boek, een boek geschreven door een goed mensch, wiens ziel vol mededoogen moet zijn, daarvan