Nooit is nadien dat onderwerp meer besproken.
Maar overigens, ga in alle deelen oprecht met je kinderen om, spreek waarheid en kom een gegeven belofte na. Wim was een peuter van pas twee jaar, toen hij vol overtuiging eens zei: ‘Ja, wat mombie berooft doet ze!’
Heb ik je al eens verteld, hoe ik geheel onthouder ben geworden? Je weet, dat ik altijd een afkeer had van sterken drank, maar niettemin, ik was als velen, een matigheidsmensch. Wel trachtte ik mijn jongens zoo vroeg mogelijk afkeerig te maken van sterken drank, maar onthouding achtte ik bij zoo matig gebruik voor mezelf niet noodig, temeer daar papa er ook zoo over dacht.
Eens op een uitstapje gebruikten wij (mijn man en ik) bij één broer een glas port en bij den anderen bier aan tafel. Mijn oudste was stil dien avond in den trein en ook den volgenden morgen thuis. ‘Heb je hoofdpijn, vent,’ vroeg ik bezorgd, want hij was toen geen sterk kereltje’. ‘Ja, ook al,’ antwoordde hij brommerig, ‘maar’ - en daar barstte de bom los, ‘ik vind, dat als menschen zoo graag hebben, dat hun kinderen geheelonthouders zullen zijn, ze zelf een goed voorbeeld moeten geven en niet wijn en bier en al die rommel drinken!’
Wil je wel gelooven, dat de gloed me in 't gezicht sloeg.
‘Ja’, zei de jongste, ‘dat vind ik ook,’ en trachtte ook boos te kijken.
‘Jongens, je hebt gelijk,’ riep ik, ‘daar is mijn hand, dat ik van nu af geen droppel wijn of bier meer zal drinken, dan alleen in geval van ziekte, is dat goed?’
En ze grepen mijn hand en ik kreeg een zoen en 'k heb tot nu toe woord gehouden, al lange jaren.
In 't begin gaf het nog wel eens last, als ik ergens kwam op feestjes en 'k weigerde. ‘Kom nu, ik ben maar eens jarig, een enkel glaasje wijn!’
Hield ik dan voet bij stuk, dan was 't: ‘bent u lid van de blauwe knoop?’
‘Neen, maar 'k heb het mijn jongens beloofd!’
Dan waren er wel, die lachten en zeiden: ‘nu ja, kinderen beloof je zoo veel en ze zien het toch niet,’ en die maakten me gloeiend. Dan vroeg ik driftig, of het minder was, het vertrouwen van je kinderen te verliezen, dan van een clubje onbekende menschen!
Zelfs op gevaar af, dat mijn epistel te groot zal worden, moet ik 't toch nog even over Wim hebben.
Die is nu kortgeleden vier jaar geworden, zooals je weet, en als een echte Hollander voert hij ook nu reeds graag theologische gesprekken.
Onze Lieve Heer maakt dagelijks een onderwerp van zijn discours uit.
Een paar dagen geleden zat hij ijverig te teekenen. ‘Mama,’ roept hij ineens, ‘kijk eens, wat ik geteekend heb, - Onze Lieve Heer met een pet op!’
Van morgen, onder 't werk, schoot me een oud schoolliedje te binnen. Wim, die voor een dag op voet van oorlog verkeert met zijn buurjongens, en dus moeders nabijheid maar zocht, liet zijn stofdoek rusten en keek me met groote oogen aan. Een nieuw liedje en dat van den Lieven Heer!
Daar begon het vragen en antwoordenspelletje weer.
‘Wat is hemelbogen?’
en toen ik kwam aan: En hun zwakke schreden, Leidt Hij zacht in 't spoor, was 't weer: ‘wat beteekent dat?’
‘Dat wil zeggen,’ oreerde ik, ‘dat de Lieve Heer goed op de kindertjes past, dat ze geen ongeluk zullen krijgen.’
‘Alle kinderen, of alleen de zoete?’
Even bedacht ik mij, ‘alle kinderen,’ zei ik.
Een oogenblik was het stil. Je kon zien, hij verwerkte wat in zijn bolletje.
‘Nee, da's niet waar,’ riep hij, ‘niet alle kinderen past Hij op. En dat arme jongetje en meer kindertjes ook, die door die leelijke mannen mee in 't bosch worden genomen en doodgemaakt, net als in de krant staat, dat heb Hij niet opgepast, daar heb Hij heelemaal niet naar gekeken!’
Gelukkig behoedde mijn vischvrouw me voor een repliek mijnerzijds en toen we na vijf minuten met een schaal visch in de keuken wederkeerden en de katten van hem hun cadeautje van de vischvrouw kregen, was de geleerde bui afgedreven en pas ik wel op in 't vervolg dat liedje niet meer op 't appél te brengen.
Heb ik je over die buurjongens van boven al geschreven? de zes kleine zwartjes van drie tot tien jaar, die met hun ouders hier een jaar verlof doorbrengen? 't Zijn kleine, magere, ongelikte beertjes, maar ook eerlijke onschuldige natuurkinderen, die met broer al heel gauw groote maatjes waren. - Klim-